26 485
Maatschappelijk verantwoord ondernemen

nr. 80
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 december 2009

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Economische Zaken over de brief van 16 juni 2009 (31 263, nr. 37) over de uitvoering van de moties van de leden Voordewind c.s. (31 263, nr. 16) en Ortega-Martijn c.s. (31 700 XIII, nr. 38) over uitsluiting van kinderarbeid respectievelijk het naleven van fundamentele arbeidsrechten als eis voor overheidssteun.

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 december 2009. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Timmer

De griffier van de commissie,

Franke

1

Waarom beperkt het kabinet zich in zijn reactie op de moties van de leden Voordewind c.s. en Ortega-Martijn c.s. en de daarbij voorgestelde maatregelen, in eerste instantie tot het financieel buitenlandinstrumentarium? Heeft het kabinet een plan van aanpak om andere vormen van overheidssteun op termijn te koppelen aan fundamentele arbeidsrechten in de keten?

Het kabinet wil zich allereerst concentreren op het instrumentarium waar de risico’s in potentie het grootst zijn en het meeste effect kan worden geresulteerd. Dit is bij de ondersteuning van het bedrijfsleven met het financieel buitenland instrumentarium bij investeringen in risicolanden en sectoren.

Er is gekozen voor het financieel buitenland instrumentarium omdat hier sprake is van concrete projecten, waardoor duidelijk is met welke partijen, waaronder de eerste wezenlijke toeleverancier, Nederlandse bedrijven werken. Omdat uit verschillende studies naar voren komt dat producten met kinder- of dwangarbeid met name op de lokale markt worden verkocht, gaat het om het instrumentarium dat gericht is op investeringen in risicolanden en sectoren.

Focus op substantieel risico en mogelijkheid tot invloed resulteert in het meeste effect. Bovendien vermijden we met deze focus ook onnodige lasten voor bedrijven die de stap naar opkomende markten en ontwikkelingslanden maken. Het kabinet wil allereerst de ervaringen afwachten met de implementatie binnen het financieel buitenlandinstrumentarium alvorens te kijken naar verdere koppelingen. Momenteel worden bedrijven al intensief voorgelicht als zij meegaan met een economische missie en dient bij andere vormen van steun, zoals prepare2start and 2explore, een verklaring afgegeven te worden dat het bedrijf de OESO-normen onderschrijft.

2

Kiest het kabinet er bewust voor om pas bij een toekomstige nieuwe aanvraag voor steun een tijdsgebonden plan te eisen om ILO-conventies na te leven? Wordt van een bedrijf ook bij de initiële aanvraag van steun geëist dat het een tijdsgebonden plan opstelt?

Het kabinet stelt als voorwaarde voor overheidssteun dat het betrokken bedrijf ervoor zorgt dat de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maakt van kinderarbeid of dwangarbeid.

Dat wordt geëist bij de initiële aanvraag. Zoals ook aangegeven in de brief aan uw Kamer van 16 juni 2009 over de uitvoering van de motie Voordewind en de motie Ortega-Martijn (TK 31 263, nr. 37) dient het bedrijf in het geval dat een toeleverancier niet langer handelt conform de ILO-conventies de ontvangen subsidie met terugwerkende kracht terug te betalen plus een boete. Het kabinet onderzoekt momenteel, of een dergelijke financiële sanctie binnen het huidige wettelijke subsidiekader (conform titel 4.2 Algemene wet bestuursrecht) past of dat hiervoor aanvullende wettelijke maatregelen nodig zijn. Uw Kamer zal hierover nog nader geïnformeerd worden. Als het bedrijf in de toekomst opnieuw in aanmerking komt voor steun via het financieel buitenlandinstrumentarium dan zal voordien een tijdsgebonden plan zijn opgesteld en uitgevoerd om de kinderen uit het arbeidsproces naar school te krijgen.

3

Hoe verhoudt zich de beperking tot de «eerste wezenlijke toeleverancier» tot de opmerking dat van geval tot geval wordt bekeken «in hoeverre de toeleveringsketen te beïnvloeden is»?

De gebruikers van instrumenten voor investeringen zijn met name MKB bedrijven, die de moeilijke stap maken naar opkomende en ontwikkelingsmarkten. Met hun investering dragen de ondernemers bij aan de lokale ontwikkeling en economische groei. De invloed en capaciteit van deze bedrijven is beperkt in vergelijking met grote multinationals.

De overheid verwacht dat een bedrijf verklaart dat de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maakt van kinderarbeid of dwangarbeid. Door het ondertekenen van de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen committeert het bedrijf zich bovendien aan inspanningen om MVO in de keten te bevorderen. Conform de brief over ketenverantwoordelijkheid verwacht de Nederlandse regering dat zij de invloed die zij hebben ook ruimhartig aanwenden om verantwoordelijkheid te nemen in de keten.

4

Kan het kabinet nader onderbouwen waarom de naleving van de twee overige fundamentele arbeidsnormen, vakbondsvrijheid en non-discriminatie, niet is opgenomen in de uitvoering van de moties? Is het kabinet bereid deze normen op termijn wel op te nemen, aangezien alle leden van de ILO worden geacht al deze normen na te leven?

Bij ondersteuning door de Nederlandse overheid van investeringen in opkomende markten en ontwikkelingslanden onderschrijven de aanvragende bedrijven alle vier de fundamentele arbeidsnormen. Voor wat betreft de nieuwe voorwaarden met betrekking tot de keten, de eerste wezenlijke toeleveranciers van het investeringsproject, heeft de regering er voor gekozen zich voorlopig specifiek te richten op kinder- en dwangarbeid. Door zich voorlopig te richten op kinderarbeid en dwangarbeid in de keten, meent de regering dat is gekozen voor een gerichte, pragmatische en uitvoerbare benadering. De ILO-normen met betrekking tot kinderarbeid en dwangarbeid zijn door veel landen geratificeerd en er is lokale wetgeving. De uitdaging ligt op deze gebieden met name in de naleving van de wetgeving, die kan worden geëist van de toeleverancier. Van wetgeving is niet altijd sprake als het gaat om vrijheid van vakvereniging c.q. collectief onderhandelen en non-discriminatie. Van bedrijven verwacht de regering op deze laatste twee genoemde ILO normen een inspanningsverplichting.

5

Wordt door de uitvoeringsinstanties alleen getoetst of in een specifiek project of een specifieke keten de fundamentele arbeidsnormen worden nageleefd of wordt getoetst of het bedrijf als geheel deze normen naleeft? Kan het kabinet deze keuze toelichten?

De toetsing concentreert zich op het investeringsproject en de eerste belangrijkste toeleveranciers daarvan. Bedrijven die een financiële ondersteuning voor hun project aanvragen dienen daarnaast een MVO verklaring te ondertekenen. Hiermee onderschrijven zij als bedrijf de OESO-richtlijnen en de 4 fundamentele arbeidsnormen van de ILO en verklaren deze ook toe te passen binnen hun bedrijf.

6

Worden beslissingen van ministeries of agentschappen met betrekking tot de toetsing van fundamentele arbeidsrechten in ketens van bedrijven openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?

Nee. Het Agentschap NL (voorheen: EVD) publiceert de goedgekeurde projecten. De vereisten met betrekking tot de keten behoren tot de voorwaarde om in aanmerking te komen voor overheidsondersteuning bij investeringen. Omdat het gaat om bedrijfsgevoelige informatie is het niet mogelijk om afgekeurde projecten te publiceren en de redenen daarvan aan te geven.

7

Hoe zal de ondersteuning van bedrijven om de keten te onderzoeken uitgevoerd gaan worden, met name waar het bedrijven en sectoren betreft die (nog) niet meedoen aan bestaande keteninitiatieven?

Het kabinet heeft MVO Nederland gevraagd om bedrijven voor te lichten over MVO: sectorgewijze informatie over ketenverantwoordelijkheid, en instrumenten om daarmee om te gaan, zal via het internet toegankelijk gemaakt worden. Overigens geeft Agentschap NL voor verschillende relevante landen MVO toolkits uit. Daarnaast wordt MVO ook steeds meer meegenomen in certificering van bedrijven, die gangbaar zijn in de sector. In het kader van de voorlichting over de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen zal voor ondernemers een duidelijk overzicht gemaakt worden van de MVO-gerelateerde codes die per sector relevant kunnen zijn.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Timmer (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), ondervoorzitter, Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA), De Rouwe (CDA) en Elias (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Dijk (CDA), Sap (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Atsma (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Bosma (PVV), Meeuwis (VVD), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Algra (CDA) en Weekers (VVD).

Naar boven