26 485
Maatschappelijk verantwoord ondernemen

nr. 66
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 31 maart 2009

De vaste commissie voor Economische Zaken1, de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2, de vaste commissie voor Financiën3, de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit4, de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid5 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer6 hebben op 4 maart 2009 overleg gevoerd met staatssecretaris Heemskerk van Economische Zaken over:

– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 7 november 2008 over maatschappelijk verantwoord ondernemen (26 485, nr. 61);

– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 22 december 2008 over maatschappelijk verantwoord ondernemen (26 485, nr. 62);

– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 6 januari 2009 met de uitgebreide kabinetsreactie op het SER-advies Duurzame globalisering (26 485, nr. 63);

– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 29 januari 2009 over maatschappelijk verantwoord ondernemen/transparantiebenchmark 2008 (26 485, nr. 64);

– de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 19 februari 2009 over maatschappelijk verantwoord ondernemen (26 485, nr. 65).)

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Jan Jacob van Dijk Griffier: De Veth

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De voorzitter: Wij hebben drie uur uitgetrokken voor dit algemeen overleg. Er zijn vijf woordvoerders. Ik bepaal daarom de spreektijd op zeven minuten. Dan hebben wij, in tegenstelling tot het vorige overleg over dit onderwerp, ruimte voor een tweede termijn; dat lijkt mij van belang.

Het woord is aan mevrouw Gesthuizen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Het is op een akelige manier wat cynisch om vandaag te spreken over maatschappelijk verantwoord ondernemen, terwijl buiten de hele samenleving de wrange vruchten plukt van moreel verwerpelijk ondernemen in de financiële sector. Het belang van een manier van ondernemen die niet de gehele wereld ziet als wingewest, maar ook maatschappelijk iets toevoegt, is wederom op een heel akelige manier onomstotelijk vast komen te staan. Een paar maanden geleden kregen wij de resultaten van de vergelijking van de score van bedrijven op eerlijk ondernemen. Daaruit bleek dat vooral de financiële sector goed bezig was. Deze sector krijgt een pluim voor duidelijkheid en openheid, terwijl men de afgelopen maanden schoorvoetend heeft toegegeven dat de portefeuilles vol zaten met producten die men zelf niet eens meer begreep. Hoe waardevol deze vergelijking, die Transparantiebenchmark heet in het Haagse, dan ook mag zijn, hij voldoet blijkbaar niet. Wij kunnen toch moeilijk aan alle bedrijven in Nederland voorhouden dat de gang van zaken in de financiële sector een voorbeeld is voor de rest van ondernemend Nederland.

Ook kreeg ik onlangs te horen dat «best practices»-lievelingetje Unilever in Pakistan zo goed als alle werknemers op straat heeft geknikkerd en vervangen heeft door contractarbeiders met minder loon en maar een fractie van de arbeidsrechten. Deze voorbeelden laten zien dat met de huidige instrumenten meten bepaald niet alles weten is. Wij hebben al eerder gewezen op de op zijn minst tegenstrijdige opstelling van Unilever wat betreft maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik geef de staatssecretaris graag aan waar ik deze informatie vandaan heb; dan kan hij er zelf kennis van nemen. Het stond op de website van de International Union of Food Workers (IUF), die de Pakistaanse vakbond hierin ondersteunt.

Dan kom ik nu op de code-Tabaksblat en de commissie-Burgmans. De adviezen van de groep mensen die onder leiding van de heer Burgmans advies heeft gegeven over de wijze waarop bedrijven maatschappelijk verantwoord kunnen ondernemen, gaan veel verder dan nu wordt voorgesteld door het kabinet. De heer Burgmans en de zijnen zeggen dat het goed zou zijn dat alle ondernemingen met meer dan 50 werknemers een goed plan over eerlijk ondernemen op papier zetten en jaarlijks laten weten of het lukt om die plannen waar te maken. Enerzijds blijkt er nogal wat mis te zijn met de manier waarop wij nu de bedrijven beoordelen en met elkaar vergelijken. Tegelijkertijd blijven nieuwe maatregelen die dat moeten verbeteren uit. Wat vindt de regering van het voorstel om bedrijven vanaf 250 werknemers elk jaar verslag te laten doen volgens de richtlijnen van het Global Reporting Initiative (GRI)? Voor zover ik heb kunnen nagaan, is dat de meest geaccepteerde manier om te laten zien hoe verantwoord bedrijven ondernemen. Mocht dit een succes blijken, dan kunnen wij dit uitbreiden naar meer bedrijven.

Hoe kunnen ondernemingen meer te weten komen over het GRI? Wij probeerden via SenterNovem meer informatie te verkrijgen, maar werden niets wijzer. Wij kregen niet eens iemand aan de telefoon die ons meer kon vertellen. Voor bedrijven lijkt mij dat heel lastig. Als de overheid wil faciliteren, is op dit punt in elk geval een slag te maken.

Het kabinet stelt dat goed ketenbeheer de verantwoordelijkheid is van bedrijven, waarbij de overheid ondersteunend optreedt. Wat betekent dat? Betekent dit dat aan de ene kant wordt gezegd: er zijn geen regels waaraan je je moet houden, maar wij gaan er wel vanuit dat je genoeg fatsoen hebt om zelf eerlijk te willen ondernemen en daarvoor je best te doen en dat aan de andere kant wordt gezegd: de overheid helpt bedrijven die iets willen? Dat is mij veel te soft. Zo komen wij nergens, want niemand is dan uiteindelijk verantwoordelijk. Volgens de SP moet het zo: de overheid is samen met het bedrijfsleven verantwoordelijk, of de overheid laat het bedrijfsleven zelf zijn zaken regelen, maar controleert dan achteraf. In beide gevallen heb je mijns inziens regels nodig. Die mis ik; ze zijn er gewoon niet. Het SER-rapport is volgens veel mensen die er verstand van hebben te vrijblijvend. Er blijft te veel nadruk liggen op de vrije markt. Het lijkt wel of men bang is om echt beleid te maken waardoor er eerlijk wordt gehandeld. Waarom is dat zo? Als de overheid bedrijven gaat helpen om meer aan duurzaamheid te doen en te beginnen met uitzoeken hoe het zit binnen hun handelsketen, dan kan de overheid toch ook eisen stellen?

Wat zouden wij kunnen doen? Mijn ideaal is het volgende. Omdat het onmogelijk is om in een situatie waarin van alles mis is te zeggen dat van de ene op de andere dag alles anders moet zijn, beginnen wij met een laag niveau. Maar wij stellen wel een duidelijke termijn vast: vijf jaar, waarna de lat omhoog gaat. Als een bedrijf er niet in slaagt om na vijf jaar de sprong te maken, heeft het een probleem, met consequenties. De overheid gaat er dan ook voor zorgen dat de goeden niet lijden onder de kwaden. De goeden zullen juist bevoordeeld worden boven de kwaden. Hoe kunnen wij zulke dingen praktisch gezien bereiken? Er zijn al een aantal zaken waarmee wij direct kunnen beginnen. Een goed onderzoek, uitgevoerd door de Wetenschapswinkel Rechten van de Universiteit Utrecht laat zien dat wij een paar zaken direct kunnen regelen. Geef mensen die het slachtoffer zijn geworden van slechte praktijken – slavernij, uitbuiting, schade aan gezondheid, schade aan het milieu – van ondernemingen in het buitenland, die een dochteronderneming zijn van Nederlandse bedrijven, het recht om naar de Nederlandse rechter te stappen. Dit is de privaatrechtelijke weg. Ook kunnen wij hier in Nederland regels stellen omtrent de minimumstandaarden waaraan alle Nederlandse multinationals zich moeten houden, waar ter wereld zij ook werk laten uitvoeren. Dit is de publiekrechtelijke weg. Graag krijg ik een reactie van de staatssecretaris hierop.

Veel dingen blijven mij te vaag. Wat gaat de staatssecretaris nu precies doen als hij zegt dat hij armoede beter wil bestrijden door wereldwijde deelname aan globalisering, of als hij zegt te willen investeren in onze kansen voor extra banen en koopkracht in de globaliserende economie, of ongunstige sociale gevolgen van aanpassing aan globalisering te willen opvangen? Op welke concrete acties kan ik het kabinet uiteindelijk afrekenen?

Ten slotte dit citaat: meer vat krijgen op de globalisering door nauwe EU-samenwerking. Is de staatssecretaris nu werkelijk zo positief over alles wat er op dit moment gebeurt op het gebied van bijvoorbeeld de handelsverdragen? Wat is zijn reactie op de zeer, zeer kritische geluiden van verschillende ngo’s, bijvoorbeeld de Coalitie Eerlijke Handel, die erop wijst dat er in feite niet zoveel veranderd is, en dat het er bij de huidige onderhandelingen over de EPA’s, de economic partnership agreements, nog altijd vreemd en zelfs bijzonder oneerlijk aan toe gaat? Wat vindt de staatssecretaris van het voorstel om te komen tot een visie omtrent beleidscoherentie tussen ontwikkelingssamenwerkingsdoelstellingen en de bredere handelsagenda van de EU, met speciale aandacht voor de beperkingen die de Europese en de Nederlandse handelspolitiek opleggen aan de beleidsruimte voor ontwikkelingslanden?

Nederlandse bedrijven zijn volgens het kabinet transparanter geworden over hun MVO-beleid. In de grondstoffen en de chemie doet men het beter dan gemiddeld. Mag ik van de staatssecretaris een reactie op de manier waarop men in Engeland, door het initiatief «Publish what you pay» in de grondstoffensector heeft gezorgd voor een enorme verbetering? Hierdoor is er veel inzicht in wat bedrijven doen, wat er met elke activiteit wordt verdiend en hoeveel er wordt geïnvesteerd in ontwikkelingsgebieden.

De staatssecretaris zegt dat het niet mogelijk is om te zeggen welke keurmerken de sociale factor het beste beschermen. Dat klopt mijns inziens niet. Er zijn weinig verschillen tussen het ene en het andere keurmerk wat betreft milieu. Als wij kijken naar de verschillen op het gebied van arbeidsomstandigheden, wordt het al interessanter, want dan zijn er duidelijke verschillen tussen het ene en het andere keurmerk. Echt interessant is het, wanneer je kijkt naar de verschillen tussen de manieren waarop keurmerken winst beoordelen. Dat is een heel belangrijk punt als het gaat om echt zorgen voor eerlijke handel. Een eerlijke, relatieve verdeling van de winst is immers wat echt kan bijdragen tot verbetering van de arbeid. Ik heb het nu over de sociale aspecten en de duurzaamheidsaspecten van producenten in de keten wereldwijd. Kan de staatssecretaris hiervan alsnog werk maken? Wat is zijn ideaal? Hoeveel keurmerken hebben wij eigenlijk nodig? Moeten wij proberen om de keurmerken zoveel mogelijk één te laten worden? Gaat de overheid zelf vooral voor een bepaald keurmerk? Het is toch niet de bedoeling om binnen de keurmerken onderling een vorm van concurrentie te krijgen?

De heer Kalma (PvdA): Voorzitter. Maatschappelijk verantwoord ondernemen, zo schrijft de staatssecretaris in zijn brief van 19 februari, is een kabinetsbrede aangelegenheid. Het is een belangrijk element in ons economisch bestel. Dat blijft ook zo in crisistijd. Er is geen reden om te stellen dat MVO een luxe is die wij ons nu niet kunnen veroorloven. De PvdA onderschrijft dat. Sterker nog, wij menen dat maatschappelijk verantwoord ondernemen een belangrijke rol moet spelen bij de culturele en institutionele veranderingen waartoe de financiële en economische crisis ons dwingt. Daarover en over specifieke onderdelen van het MVO-beleid maak ik een aantal opmerkingen en stel ik een aantal vragen.

De eerste globale kabinetsreactie op het SER-rapport van 8 juli jl. sloot af met de volgende conclusie: het SER-advies geeft helder aan dat Nederland prima meezeilt op de golven van de globalisering, en ook dat ons land zelf aan het roer staat en de koers bepaalt. Die zin komt begrijpelijkerwijs niet terug in de definitieve reactie. De wereldeconomie heeft in enkele maanden tijd een veel grimmiger aanzien gekregen. Niemand kon die omslag voorspellen. Maar de SER-analyse was naar de mening van onze fractie overmatig optimistisch van aard. De globalisering van de financiële markten, waarover het debat al lang gaande is, werd in het rapport eigenlijk niet besproken. In de bezorgdheid van veel Nederlanders over groeiende internationale concurrentie, over toenemende sociale ongelijkheid en over de risico’s van open markten school meer realiteitszin dan door de SER werd voorgesteld. Graag krijg ik een reactie van de staatssecretaris hierop.

Onderschrijft het kabinet de stelling dat de beleidsmatig gangbare visie op globalisering aan herziening toe is? Erkent het kabinet dat verwijzingen als in de brief van 6 januari naar het achterblijven van global governance bij de sterk toegenomen onderlinge afhankelijkheid in de wereld maar een deel van het verhaal achter de crisis is? Is ons economische stelsel niet veel te veel in de ban geraakt van aandeelhouderswaarde op korte termijn en van bijziend winstbejag? Juist vanuit het oogpunt van MVO mag van dit kabinet een uitgewerkte bijdrage aan het debat over aanpassing van onze economische orde worden verwacht. Dit betreft overigens ook de verhouding tussen vrijhandel en protectie, waarover het kabinet opmerkt dat de ontwikkelingslanden hun eigen tempo moeten kunnen blijven bepalen voor buitenlandse toegang tot hun markten. Zeker, maar is dat ook de praktijk op Europees niveau?

Dan maak ik nu enkele opmerkingen over de voortgang van maatschappelijk verantwoord ondernemen bij grote Nederlandse bedrijven en over de wijze waarop die bedrijven rapporteren. Zij besteden volgens de nieuwe Transparantiebenchmark meer aandacht aan hun ketenverantwoordelijkheid. Wij doen volop mee, zo concludeert het kabinet, maar het kan nog beter. Dat is mild uitgedrukt volgens de PvdA-fractie. De winst blijkt beperkt te zijn en voornamelijk geboekt te worden door de zogenaamde koplopers. De kloof met het peloton wordt dus groter. De helft van de onderzochte bedrijven rapporteert zelfs weinig tot niet over het onderwerp. Een onderzoek van de VBDO, de vereniging van beleggers voor duurzame ontwikkeling, waarin ook naar implementatie en monitoring is gekeken, bevestigt dat beeld. Van de 36 onderzochte grote beursgenoteerde ondernemingen scoorde 20% voldoende tot goed, 10% onvoldoende en 70% slecht. In die laatste groep zit weinig beweging. Dat zijn ontnuchterende cijfers, die dwingen tot uitbreiding van de bij herhaling gebruikte metafoor van kopgroep en peloton, namelijk met het begrip «sur place».

Een van de instrumenten om ondernemingen zich meer bewust te laten worden van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, en daarnaar te laten handelen, zijn de codes; vrijwillige of halfdwingende vormen van zelfregulering. Het kabinet wijst in dit verband op twee positieve ontwikkelingen: de verklaring internationaal verantwoord ondernemen van de SER en de verwerking van de MVO-doelstellingen in de geactualiseerde code-Tabaksblat, conform de adviezen van de commissie-Burgmans. Ook de PvdA-fractie ziet dit als een stap vooruit, maar eerlijk gezegd hadden wij er hogere verwachtingen van. De adviezen van de commissie-Burgmans zijn in de code-Tabaksblat maar gedeeltelijk verwerkt. Bovendien vinden wij dat zij maar een minimale vertaling hebben gekregen in de rapportage over het MVO-beleid. Ook de commissie-Frijns, zo bleek uit een recent gesprek met de vaste commissie voor Financiën, is niet zonder meer tevreden over het resultaat. De verklaring van de SER roept vragen op over de wijze van beoordeling, de snelheid van werken en de gevolgen van niet-naleving.

Alles bijeengenomen leidt dit tot een drietal vragen aan de staatssecretaris. Zijn de resultaten van de Transparantiebenchmark toch niet teleurstellend, zeker gezien de opgave waarvoor wij de komende jaren staan? Ligt een minder vrijblijvende benadering, bijvoorbeeld als het om rapportage gaat, niet voor de hand? Wil het kabinet uitvoering geven aan de aanbeveling van de commissie-Burgmans dat elk bedrijf in Nederland met meer dan 50 werknemers een MVO-beleid heeft en daarover jaarlijks verslag doet? Zo ja, hoe? Moet, gezien de wonderbaarlijke vermenigvuldiging van codes, initiatieven en verklaringen op den duur toch niet worden gekozen voor één wettelijk verankerde, scherper omschreven MVO-code, dan wel voor een drastisch herschreven en minder door het tijdperk van de aandeelhouders gekenmerkte code-Tabaksblat? Graag krijg ik daarop een reactie van de staatssecretaris.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): U stelt voor, te komen tot een wettelijk verankerde code voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Is dat niet met elkaar in tegenspraak? Maatschappelijk verantwoord ondernemen is meer dan wat puur in wetgeving is vastgelegd. U wilt een dergelijke code via wetgeving vaststellen. In feite zegt u dat u geen vertrouwen meer hebt in het concept van het maatschappelijk verantwoord ondernemen.

De heer Kalma (PvdA): Neen, wat wij zeggen is in lijn met het debat dat wij eerder met de staatssecretaris hebben gevoerd. Toen heeft hij gezegd dat het heel goed mogelijk is dat wij op basis van zelfregulering komen tot een MVO-code. Het gaat niet om wetgeving, maar om wettelijke verankering, zoals wij die kennen bij de code-Tabaksblat. Met als uitgangspunt: pas toe, of leg uit. Is dat wetgeving? Ja, maar niet in de zin van dwingend recht, maar van halfdwingend recht. Mijn vraag is of je uiteindelijk niet toch toe moet naar een aparte MVO-code. Als er naar aanleiding van nader onderzoek naar de crisis en de reactie daarop een vernieuwde code-Tabaksblat moet komen, moet die eventueel worden geïntegreerd. Dit zijn mijn vragen en suggesties. Het gaat mij bij de code voor maatschappelijk verantwoord ondernemen niet puur om wetgeving.

Voorzitter. Mijn volgende punt betreft de wijze waarop het kabinet zelf wil bijdragen aan internationale ketenverantwoordelijkheid van Nederlandse bedrijven. Wij hebben waardering voor de inzet van het kabinet op dit gebied; van de bevordering van MVO-diplomatie tot initiatieven voor duurzame handel. Ook in andere opzichten bevat de brief veel waardevols. Dat geldt bijvoorbeeld voor de brede opvatting over ketenaansprakelijkheid.

Ik heb een vraag over de uitvoering van de OESO-richtlijnen. De speciale VN-vertegenwoordiger voor bedrijfsleven en mensenrechten, John Ruggie, heeft de onafhankelijkheid van ons nationaal contactpunt voor die richtlijnen een gouden standaard voor maatschappelijke krachtenprocedures genoemd; waarvan akte. Maar moet de communicatie van overheidszijde over de richtlijnen wel uitsluitend op de desbetreffende Nederlandse bedrijven gericht zijn? Is het niet minstens zo belangrijk om stakeholders ter plaatse, zoals lokale ngo’s, in de voorlichting te betrekken? Kunnen de vijf ambassades die door Buitenlandse Zaken zijn geselecteerd om in 2009 de samenwerking met Nederlandse bedrijven op het gebied van de bevordering van mensenrechten te intensiveren, daarin niet een voortrekkersrol vervullen?

Dan kom ik op de omschrijving van de ketenverantwoordelijkheid. Is het dit kabinet inderdaad menens met de brede interpretatie, dat wil zeggen inclusief het gebruikersdeel van de keten? Valt daaronder ook het voorbeeld van de multinational die brandstof leverde aan de burgers bombarderende luchtmacht van Sudan en die daarop door ngo’s, overigens met resultaat, werd aangesproken? Wil het kabinet de keuze voor een dergelijke brede definitie kenbaar maken aan de SER en aan de Raad voor de Jaarverslaggeving?

Het kabinet wil zich concentreren op de sociale dimensie en de leefbaarheidsdimensie van duurzame globalisering. In het rondetafelgesprek dat wij daarover hadden, werd al verwezen naar de genoemde John Ruggie, die meent dat het op sociaal gebied niet alleen gaat om de verdediging van fundamentele arbeidsnormen, maar ook om het recht op vrijheid van meningsuiting, van beweging en het recht op een adequate levensstanddaard. Onderschrijft het kabinet die brede opvatting?

Ik heb een vraag over de «foreign direct liability cases». Nederland omarmt het klachtenmechanisme van de OESO-richtlijnen. Het kabinet vindt de dreiging die van dit klachtenmechanisme uitgaat kennelijk een belangrijke stimulans voor bedrijven om zich aan de regels te houden. Vindt het kabinet dat een dergelijke constructieve dreiging ook van het civiel recht kan uitgaan? Ik noem in dat verband pogingen van Nigerianen en ngo’s om Shell in Nederland aansprakelijk te stellen voor schending van de mensenrechten door zijn dochteronderneming ter plaatse. Is het kabinet bereid, een dergelijke toegang tot de rechter in Europees verband te bevorderen?

Ten slotte ga ik in op de handelsmissies. Wij onderschrijven het beleid van het kabinet om MVO een vast onderdeel te laten vormen van economische missies. Dat hebben wij al eerder duidelijk gemaakt. De staatssecretaris noemt er in zijn overzicht een achttal uit 2008. Wij zijn benieuwd naar de impact van dit beleid in termen van resultaat. Wat levert het op? Het Stan Huygens Journaal rapporteerde vanmorgen over de missie naar Brazilië onder de kop: klopjacht op Braziliaanse orders. Dat maakt nieuwsgierig naar het MVO-gehalte van de reis.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voorzitter. De ChristenUnie waardeert het dat maatschappelijke verantwoord ondernemen zo veel aandacht krijgt. Er zijn de laatste jaren veel vorderingen gemaakt. Bedrijven worden aangespoord om de gehele productieketen te houden aan de ILO-normen. Nog mooier is het, wanneer bedrijven zelf de voordelen van MVO gaan inzien. Dat zien wij steeds vaker gebeuren. Naast de constatering dat er meer is dan een winstoogmerk, kunnen wij concluderen dat het ondernemersbelang en MVO prima samengaan. Ondernemers zien in dat Nederland concurrentiekracht uit MVO kan halen. Het is daarom goed dat de kamers van koophandel hiermee rekening houden en bedrijven op dit punt voorlichten. MVO is niet iets wat een bedrijf erbij doet. Vrijwillig mag niet vrijblijvend zijn. Wij mogen dan ook niet wegkijken wanneer bedrijven de relevantie van MVO nog niet hebben ingezien en het met de verantwoordelijkheid in de productieketen niet al te nauw nemen. Het toevoegen van MVO aan de «corporate governance code» is een belangrijke stap. Dit brengt mij bij de uitvoering van mijn motie, die de Kamer in november 2008 heeft aangenomen. In deze motie wordt de regering verzocht eventuele overheidssteun stop te zetten wanneer blijkt dat er in de productieketen van bedrijven fundamentele arbeidsrechten worden geschonden.

Het gaat om transparantie en traceerbaarheid, maar ook om aansprakelijkheid. Enkele weken geleden heb ik met mijn fractiegenoot Voordewind en met mijn collega Gesthuizen van de SP-fractie vragen gesteld over de schending van arbeidsrechten in Azië door Lidl en Aldi. Hoe gaat het kabinet met de motie aan de slag? Hoe bereiken wij goede transparantie en traceerbaarheid van de schending van arbeidsrechten in de keten, inclusief uitbuiting, kinderarbeid en onderbeloning? Hoe wil het kabinet bevorderen dat bedrijven in de keten waarin mensenrechten worden geschonden met een tijdgebonden plan van aanpak komen?

Het zijn niet alleen bedrijven die maatschappelijk verantwoord moeten handelen. Het klinkt misschien heel logisch dat de overheid maatschappelijk verantwoord zou moeten besturen. Dat is toch een kerntaak van de overheid? Toch is het principe van duurzaam inkopen, bijvoorbeeld, nog maar een paar jaar geleden ingevoerd. Een mooie lokale ontwikkeling is de benoeming van de eerste Nederlandse fair trade gemeenten Goes en Groningen. De keuze van de Nederlandse overheid om de Royal Bank of Scotland als huisbankier aan te stellen wordt door de ChristenUnie ook langs de MVO-meetlat gelegd. Vorige week hebben mijn fractiegenoten Cramer en Wiegman hierover schriftelijke vragen gesteld. Helaas blijken duurzaamheidsbeleid en MVO-criteria geen rol te hebben gespeeld in de keuze voor de huisbankier. De gekozen bank lijkt het niet nauw te nemen met klimaatnormen. De ChristenUnie hecht grote waarde aan maatschappelijk verantwoord bankieren en beleggen. Heeft de staatssecretaris een rol gespeeld bij de keuze voor een bank? Hoe wil hij zich bemoeien met het meewegen van MVO in keuzes binnen de overheid en binnen het kabinet? Met andere woorden, heeft de staatssecretaris de regie met betrekking tot het MVO-beleid binnen het kabinet?

Mevrouw Gesthuizen (SP): U houdt namens de ChristenUnie een betoog waarmee u aan de ene kant duidelijk kritiek levert, maar aan de andere kant zegt u dat u blij bent met alles wat er gebeurt en u constateert dat er zo veel bedrijven zijn die MVO omarmen. Ik ben nu even heel kritisch: hoe komt u aan de informatie dat steeds meer bedrijven MVO omarmen? Blijkt dat uit een bepaald onderzoek, is het gebleken uit cijfers die aan de Kamer zijn toegestuurd? Ik heb het niet kunnen constateren. Als het uw eigen waarneming is, moet ik u op uw woord geloven. Ik heb dit deel van uw betoog echter niet met cijfers onderbouwd gezien.

De heer Vendrik (GroenLinks): Dit moeten wij deze arme staatssecretaris niet aandoen. De minister van Financiën gaat hierover en hem wordt al om uitleg gevraagd over de aanbestedingspraktijken. Volgens mij weten wij allemaal wat er is gebeurd. Er is niet duurzaam ingekocht; er is gewoon gekeken naar de prijs. RBS heeft de aanbesteding daarop gewonnen. Het is geen duurzame bank en of het een stabiele bank is, moet nog blijken. Dan kan er dus maar één conclusie zijn, namelijk dat wij het kabinet vragen, deze aanbesteding terug te draaien en opnieuw te doen. Is de ChristenUnie dat met GroenLinks eens?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik ben in afwachting van de beantwoording van de vragen. Daarna zullen wij ons beraden over de vraag wat onze volgende stap is. In antwoord op de vraag van mevrouw Gesthuizen zeg ik dat ik mag aangeven dat er sprake van is dat wij op de goede weg zijn wat de bedrijven betreft. Wij zijn er nog lang niet, maar wij zijn op de goede weg. Ik heb er vandaag echt voor gekozen om niet met een heel negatief verhaal te komen, maar bedrijven die positief bezig zijn, het hart onder de riem te steken.

De heer Vendrik (GroenLinks): Als je zo hoog van de toren blaast, weet je al wat de consequentie is. Ik denk dat het goed is dat vandaag aan de staatssecretaris mee te geven. Als er niet duurzaam is aanbesteed en ingekocht bij de keuze voor een nieuwe staatsbankier, de huisbankier van de minister van Financiën en al zijn collega’s, moet de zaak gewoon worden teruggedraaid. Alweer een paar jaar geleden is er Kamerbreed een motie aangenomen over duurzaam inkopen. De minister van Financiën moet dan gewoon zijn huiswerk overdoen. Zullen wij die boodschap vandaag alvast meegeven aan het kabinet? Mag ik het zo formuleren, mevrouw Ortega?

De voorzitter: Laten wij ons aan deze spelregel houden: als u onderling interrupties pleegt, betekent dit dat u aan een Kamerlid een vraag stelt. Ik heb continu gewacht op het vraagteken, maar ik kwam het niet tegen, mijnheer Vendrik. Als u de staatssecretaris op dat terrein straks een aantal vragen wilt stellen, is dat prima, maar dat moet niet gebeuren via onderlinge vragen.

Het woord is aan mevrouw Gesthuizen voor het stellen van een aanvullende vraag.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik weet dat de ChristenUnie heel actief is op het gebied van het maatschappelijk verantwoord ondernemen. Mevrouw Ortega zegt dat zij ook een positief verhaal wil vertellen en dat zij de bedrijven die het goed doen het hart onder riem wil steken. Dat vind ik op zichzelf genomen terecht, maar wij zitten hier natuurlijk niet alleen om dat positieve verhaal te laten horen. Daarom vind ik het kwalijk als mevrouw Ortega zegt dat wij op de goede weg zijn, terwijl ik nog niet heb kunnen constateren dat daarvan daadwerkelijk sprake is.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voor de SP is het nooit een feit dat wij op de goede weg zijn, maar ik vind wel dat wij op de goede weg zijn. Wij zijn heel kritisch, maar nu en dan kun je best wel eens een compliment uitdelen. Er zijn gewoon bedrijven die het goed doen. Waarom moeten wij bedrijven allerlei verplichtingen opleggen? Het kabinet is goed bezig met het MVO-beleid. Bedrijven zijn ook goed bezig. Laten wij hen even rust geven, zodat bedrijven zich verder kunnen ontwikkelen en op een vrijwillige, maar niet vrijblijvende basis, actiever worden op het gebied van het MVO-beleid.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Maar waaruit blijkt dat?

De voorzitter: U kent de spelregels op dit gebied: twee keer interrumperen en daarna is het over.

Mevrouw Ortega vervolgt haar betoog.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ook al is er nog een flinke stap voorwaarts te maken in MVO-beleid bij producenten, dit ontslaat consumenten niet van hun maatschappelijke taak. Ook zij kunnen via hun uitgaven invloed uitoefenen op de situatie van mens en milieu. Consumenten moeten worden gestimuleerd om maatschappelijk verantwoord te consumeren. Zij moeten wel geïnformeerde keuzes kunnen maken. Zo’n keuze is onmogelijk te maken als je in de supermarkt door de bomen het bos niet meer ziet. Daarom hamert de ChristenUnie op duidelijkheid in informatie. Laat op dit punt de ketentransparantie gelden. Het gaat ook om het stimuleren van consumenten. Hoe wil de staatssecretaris consumenten stimuleren om bewuster hun inkopen te doen? Afgelopen jaar heeft het kabinet tijdens een aantal economische missies MVO aan de orde gesteld. De staatssecretaris is in januari op werkbezoek in India geweest. Wat zijn zijn ervaringen op het gebied van mensenrechten en arbeidsrechten in dat land? Heeft hij het bevorderen van de naleving van mensenrechten en de ILO-normen aan de orde gesteld? Stelt hij MVO-voorwaarden bij de besteding van de 10 mln. die beschikbaar zijn gesteld voor Nederlandse bedrijven die willen exporteren naar of investeren in India?

De minister-president en minister Eurlings zijn op dit moment in Brazilië. Zij zullen president Lula da Silva ontmoeten en ondermeer over de millenniumontwikkelingsdoelen spreken. Ik ben heel benieuwd of zij in dat kader ook gaan praten over de fundamentele mensenrechten in Brazilië.

MVO draait om profit, planet en people. Wij hebben het vaak over misstanden die mensen in het buitenland treffen, maar de ketenverantwoordelijkheid stopt niet bij de Nederlandse grens. Het kabinet wil inzetten op gezinsvriendelijk werkgeverschap. Bedrijven in Nederland behoren rekening te houden met de omgeving en goed na te denken over verantwoord personeelsbeleid. Zij kunnen tijd gunnen aan mensen die mantelzorg en vrijwilligerswerk verrichten. Ook dat is MVO. Hoe wil de staatssecretaris dit verder bevorderen?

De heer Elias (VVD): Voorzitter. Vijf brieven met lijvige bijlagen behandelen in zeven minuten; dat is lastig. Vergeeft u mij dat ik op het eind waarschijnlijk puntsgewijs over de kabinetsbrief over de SER zal praten en het MVO-verhaal samentrek.

Het standpunt van de VVD is dat bedrijven en instellingen zich in de markt dienen te onderscheiden door maatschappelijk te ondernemen, indien zij dit althans wensen. Koplopers op dit front stellen dat zij zich met MVO beter in de markt kunnen positioneren en zelfs hun omzet kunnen vergroten. Zowel de commissie-Burgmans als het kabinet onderkennen dit. Ik noem één willekeurige ondernemer waarover ik las in een of ander milieublaadje dat ik deze week onder ogen kreeg. Dat is het bedrijf Ten Kate Vetten uit Musselkanaal. Algemeen directeur Sjoerd-Jan ten Kate zegt daarin: investeren in duurzame ontwikkeling verdient zich vrij snel terug en is daarom gewoon een kwestie van goed zakendoen. Het is voor de VVD dan ook niet te begrijpen dat bedrijven voorschriften rondom maatschappelijk verantwoord ondernemen opgelegd zouden krijgen door de overheid. Wat voor zin heeft het, bedrijven te dwingen om te rapporteren over de resultaten van hun MVO-beleid? Wanneer direct betrokkenen, dat wil zeggen aandeelhouders, consumenten en investeerders behoefte hebben aan inzicht in de maatschappelijke aspecten van een onderneming en de inspanningen die deze op dit terrein verricht, kunnen zij hun wensen afdwingen. Consumenten stemmen met hun voeten. Dat is een effectiever instrument dan alle overheidsbeleidsprogramma’s bij elkaar.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik hoor de Elias zeggen dat bedrijven zelf moeten weten of zij aan MVO doen. Zij moeten zich ermee willen onderscheiden en er zelf de voordelen van inzien. Kortom, het gaat de heer Elias alleen om geldelijke winst. In de redeneertrant van de VVD merk ik de volgende inconsistentie op. De VVD is altijd voor een erg kleine overheid. De VVD wil graag dat de markt veel regelt. Bedrijven hebben in zekere zin de verantwoordelijkheid voor ernstige zaken als slavernij en uitbuiting en het toebrengen van ernstige schade aan het milieu, namelijk doordat zij winst maken door dit soort praktijken in hun keten toe te staan. Het is merkwaardig dat de VVD die verantwoordelijkheid volledig afschuift op overheden in den vreemde. Want u zegt: wij hebben daar verder niets mee te maken, ook al doet ons bedrijfsleven daar goede zaken mee. Hoe verklaart u dat?

De heer Kalma (PvdA): Mijn fractie behoort ook tot de fracties die, als het even kan, met een positieve blik en insteek naar maatschappelijk verantwoord ondernemen kijken. Wij herkennen daar veel van in het beleid van het kabinet. Wij moeten echter de spanning onderkennen die er bestaat tussen profit aan de ene kant en people en planet aan de andere kant. Dat geldt zeker als het niet om profit, maar om superprofit gaat, zoals de afgelopen jaren vaak het geval is geweest. Ik geef een voorbeeld van een periodiek dat ik niet als «blaadje» zou willen omschrijven, namelijk het Financieele Dagblad: BP snijdt in uitgaven aan duurzame energie. Dit is kennelijk de eerste uitgavenpost waarin gesneden moet worden als het slecht gaat. Is dat in overeenstemming met de erg optimistische visie van de heer Elias?

De heer Vendrik (GroenLinks): De heer Elias bepleit een soort regelvrije zone als het gaat om maatschappelijk verantwoordelijk ondernemen. Zo kennen wij de VVD; hij is wat dat betreft een rechtgeaard opvolger van zijn voorgangers. Geldt dit ook voor de financiële verslaglegging? Dat is ook een woud van regels. Je wordt op dat gebied gek van de bureaucratie met al die jaarverslagen. Dat zit de ondernemers allemaal maar in de weg. Zullen wij gewoon alle verplichtingen voor ondernemingen omtrent de wijze van financiële rapportage en accountancy maar afschaffen? Is dat ook het standpunt van de VVD?

De heer Elias (VVD): Ik ga van achteren naar voren. Het laatste geldt natuurlijk niet. Het is volstrekt helder dat het financiële toezicht de afgelopen jaren zelfs heeft gefaald. Dat standpunt hebben wij ook uitgedragen, dus de heer Vendrik vraagt naar de bekende weg.

Wat de andere opmerkingen betreft: aan de verschillende standpunten ligt een verschil in maatschappijvisie ten grondslag. Het is ieders goed recht om anders over de zaak te denken. Wij kijken er tegenaan zoals ik heb gezegd. Wij vinden dat ondernemers zelfstandig moeten bezien hoe de markt reageert. Tegen mevrouw Gesthuizen zeg ik: denk aan wat er met Shell is gebeurd na de kwestie van de Brent Spar. Zo kan ik nog veel meer voorbeelden geven. Het is prima dat er verschil van opvatting is en dat verschil moet dan ook maar helder naar voren komen.

De voorzitter: De vraag van mevrouw Gesthuizen ging ook over het neerleggen van verantwoordelijkheden bij overheden in den vreemde. Wellicht kunt u daar ook iets over zeggen?

De heer Elias (VVD): Ook in dat opzicht is er een afgeleide mogelijkheid voor consumenten om daarvan kennis te hebben en er actie op te ondernemen. Verder hebben wij natuurlijk het beleid van Buitenlandse Zaken. Ook op dit punt is er gewoon een verschil van opvatting: wij vinden dat wij bedrijven niet met dit soort zaken moeten lastigvallen en dat de zaak in de markt vanzelf uitwerkt.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ook het kabinet erkent dat er nog een probleem is in de transparantie in de keten. Op dit moment hebben consumenten nog helemaal niets te kiezen, want zij weten in heel veel gevallen niet onder welke omstandigheden de producten zijn vervaardigd. Ik heb dat zelf regelmatig als ik een paar sportschoenen koop. Hoe doet u dat dan?

De heer Elias (VVD): Wij zullen zien of er andere actoren in de samenleving zijn die daarvoor gaan ijveren.

In het kader van het vrije spel van maatschappelijke krachten zullen consumenten keuzes moeten maken. Om die reden vindt de VVD de aanbeveling van de commissie-Burgmans dat ieder bedrijf een MVO-beleid moet hebben, overbodig. Wij vragen de staatssecretaris, dit standpunt van de commissie-Burgmans niet over te nemen.

De heer Vendrik (GroenLinks): De heer Elias benadrukt het belang van de eis van financiële verslaglegging en wil deze kennelijk in stand houden. Wij weten allemaal dat die verslaglegging vooral bedoeld is voor het belang van aandeelhouders. Moet ik dan constateren dat de VVD het belang van de aandeelhouders groter vindt dan bijvoorbeeld het belang van kinderen die ingeschakeld worden bij kinderarbeid, waar multinationale ondernemingen mogelijk van profiteren? Is dat de positie van de VVD, en zo ja, kan de heer Elias mij dan uitleggen waarom dat zo is?

De heer Elias (VVD): Nee, dat is niet de positie van de VVD. De keuze die wij hebben gemaakt is duidelijk. Wij vinden dat maatschappelijk verantwoord ondernemen door de markt moet worden bepaald en in de markt moet worden geregeld. Nogmaals, het is uw goed recht dat u daar anders over denkt. Wij geloven niet in de aanpak van het kabinet en wij geloven niet dat je het bedrijfsleven daarmee moet opzadelen.

Wat ons betreft kan de Transparantiebenchmark worden afgeschaft en ik ben blij dat mevrouw Gesthuizen dit met ons eens is. Zij heeft gewezen op het feit dat deze niet werkt. Wij hebben ook grote twijfels over de in de brief van de staatssecretaris van 19 februari aangekondigde ontwikkeling van een aparte onderzoekssystematiek die de voortgang van kabinet en bedrijfsleven op het gebied van het maatschappelijk verantwoord ondernemen moet gaan meten. Gaat dat niet voor allerlei extra administratieve rompslomp zorgen? Hoe wordt het bedrijfsleven geacht daaraan mee te werken?

De voortgang waarover wordt gerapporteerd lijkt voornamelijk te bestaan uit het toekennen van subsidies, en minder uit concrete resultaten. Zijn wij tegen een vorm van maatschappelijk ondernemen en zijn wij tegen ketenverantwoordelijkheid? Neen, natuurlijk niet. Wij vinden dat de overheid en het kabinet het goede voorbeeld moeten geven, als het er echt om gaat. Dat is beter dan met allerlei wollige initiatieven te komen, hoe aardig die op zichzelf genomen ook bedoeld mogen zijn. De VVD is voor concrete doelen. Dat is ook de reden geweest waarom wij de motie-Koopmans/De Krom hebben gesteund in 2005, over duurzaamheid bij bestedingen van de rijksoverheid. Dat is ook de reden waarom wij de motie-Van Dam/Çörüz over kinderarbeid hebben gesteund in 2008, alsmede de motie van mevrouw Ortega-Martijn over de schending van fundamentele arbeidsnormen. Die laatste motie is aangenomen met algemene stemmen, behalve die van de PVV, die kennelijk voorstander van dergelijke schendingen is. De PVV-fractie is hier vandaag ook niet aanwezig.

Het kabinet steunt tal van initiatieven, maar de SER heeft in zijn advies van de vorige zomer nogal nadrukkelijk gewezen op het belang van beleidscoherentie. Die lijkt ver te zoeken. Wat te denken aan de veelheid aan richtlijnen: ICC, OESO en vanaf 2010 ook nog ISO 26 000? In hoeverre is er afstemming tussen deze verschillende MVO-richtlijnen? Wat gebeurt er straks als het bedrijfsleven via de SER bijvoorbeeld ICC hanteert, de overheid de OESO propageert en internationaal ISO tot standaard wordt verheven? Vindt de staatssecretaris dat niet belastend voor het bedrijfsleven?

Ik maak enkele opmerkingen naar aanleiding van de kabinetsreactie op het advies van de SER. Er is in zijn algemeenheid geen betere methode van armoedebestrijding denkbaar in ontwikkelingslanden dan handel drijven met deze landen, in plaats van hulp geven. Dat is ons vaste standpunt. Protectionisme vormt een grote bedreiging. In dat kader vraag ik aandacht voor het algemeen overleg naar aanleiding van de brief van gisteren van het kabinet over de maatregelen in het kader van de G20. Pas op dat het protectionisme niet weer de kop opsteekt.

Wat ons betreft komt er geen globaliseringsfonds in de Europese Unie. De VVD steunt de suggesties van VNO naar aanleiding van de kabinetsreactie op het SER-rapport. VNO pleit voor lagere belastingtarieven over de hele linie met het oog op hogere participatie en het vestigingsklimaat, alsmede voor aanmerkelijk minder bestuurlijke drukte en dus voor meer bestuurlijke slagvaardigheid.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik ben echt geschrokken van de schadelijke en schandelijke opstelling van de VVD in dit algemeen overleg. Ik heb nog een aanvullende vraag. De beste weg naar ontwikkeling is handel volgens de heer Elias. Dat ben ik voor een groot deel met hem eens. Hij wil protectionisme voorkomen, maar hoe kijkt hij aan tegen de aanbeveling van de SER om ontwikkelingslanden toe te staan hun markten, zolang zij dat nodig vinden, deels te kunnen beschermen?

De heer Elias (VVD): Daar zijn wij geen voorstander van.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Laat ik beginnen met wat ik een tamelijk bijzonder stuk van het kabinet vind, te weten de dikke brief die de staatssecretaris op 6 januari stiekem in het nieuwe jaar naar de Kamer stuurde, met de brede kabinetsreactie op het rapport Duurzame Globalisering van de SER. Ik vond dat in heel veel opzichten een machtig interessante brief. Deze gaat volgens mij over hét vraagstuk van deze tijd. Wij nemen met zijn allen krachtig afscheid van het neoliberale project, behoudens de heer Elias, maar ook bij hem zal het inzicht groeien. De grote vraag is: hoe gaan wij vooruit in tijden van globalisering met vier crisissen op ons bord en alle internationale spanningen die daaruit de komende decennia zullen voortvloeien? Ik heb het over de kredietcrisis, de klimaatcrisis, de energiecrisis en de voedselcrisis. Op dat vlak ligt er een gigantische, machtige taak, die politici en beleidsmakers op nationaal en internationaal niveau op een of andere manier zullen moeten zien te verrichten. Maar zij niet alleen: het geldt uiteraard in de eerste plaats voor alle mondiale wereldburgers, die in meer of mindere mate getroffen gaan worden door deze crises. De brief van het kabinet beviel mij in een aantal opzichten heel erg. Toen ik de ondertekening zag, dacht ik: het is toch een beetje vreemd dat de minister-president deze brief niet heeft gekaapt. Dit is een chefsache. Dit is grotelijnenwerk. Dit zijn de verhalen waarmee de minister-president naar buiten zou moeten komen. Wij hebben nu anderhalf jaar kredietcrisis achter de rug. Wij zitten in de grootste economische recessie sinds 80 jaar. Wij hebben gigantische vraagstukken voor onze neus. Ik heb ze zojuist genoemd. Dan zou je toch leiderschap verwachten van dit kabinet en van de minister-president, die door de agenda’s van zijn collega’s heenkijkt en zegt: dit zijn stukken die via het Torentje naar de Kamer gaan, want hiermee treedt het kabinet naar buiten. Het is een beetje een gemiste kans, maar dit neemt niet weg dat ik veel aantrof in de brief wat mij aanstond. Ik zou graag een nadere politieke waardering willen van wat er in deze brief allemaal als kabinetsstandpunt wordt verwoord. Ik herinner mij een uitspraak van de Franse econoom Michel Beaune, die over het proces van globalisering van de afgelopen 25 jaar ooit zei dat het eigenlijk de georganiseerde onverantwoordelijkheid is. Daar nemen wij nu eigenlijk radicaal afstand van. Wij gaan van ongelimiteerde vrije (financiële) handel naar fair trade; eerlijke handel. Wij gaan van beursgedreven ondernemerschap naar maatschappelijk verantwoord ondernemerschap. Wij gaan van de VVD naar GroenLinks. Is het kabinet dit met mij eens?

Er is een punt dat mij hoog zit als het gaat over processen van globalisering en de wijze waarop wij aankijken tegen de tientallen arme landen die tot op heden nauwelijks een kans hebben gehad of slechts in een niche op de grote wereldmarkt hun welvaart moeten zoeken. Dat is het principe dat niet gelijke behandeling van landen, maar ongelijke behandeling regel moet zijn in de internationale ordening. Ik wil daarover graag het standpunt van het kabinet horen. Of het nu gaat om handel, investeringen of de herordening van de financiële en monetaire wanorde die op dit moment op de onderhandelingstafel ligt, wij zullen in het belang van de allerarmsten van deze wereld moeten erkennen dat zij anders behandeld moeten worden dan wij. Ongelijke behandeling van ongelijke gevallen is namelijk rechtvaardig. Dat behoort de regel te zijn. Aan de WTO-tafel moet dat echt een keer landen. Wij hebben de staatssecretaris om een brief daarover gevraagd. Daar worden ongelijke gevallen veel te vaak gelijk behandeld. Differentiatie, met ruimte voor met name de armste landen, behoort regel te zijn aan internationale overlegtafels, willen wij de globalisering nog op een of andere manier in goede banen kunnen leiden. Graag krijg ik hierop een antwoord van de staatssecretaris.

Ook over het maatschappelijk verantwoord ondernemerschap begin ik positief, want ik was natuurlijk best blij met het rapport van de commissie-Burgmans. Ik herinner mij een debat uit 2003 met de minister van Justitie, de heer Donner. Wij kennen hem allemaal. De voorganger van de heer Kalma, de heer Douma, was ook bij dat debat betrokken. Tot onze grote verbazing sprak de minister van Justitie grote woorden. De inkt van de code-Tabaksblat was nog niet droog en het aandeelhouderskapitalisme had zijn code nog niet opgesteld, of het kabinet zette er meteen een kruisje onder, in de trant van: dit is een wettelijke verplichte code. Destijds zeiden wij tegen de minister van Justitie: als de aandeelhouders, en het borgen van hun belangen naar aanleiding van onder meer de boekhoudschandalen in Nederland en de Verenigde Staten, zo belangrijk zijn, zullen wij dan ook de belangen borgen van die miljoenen mensen wereldwijd die echt aan de onderkant van de samenleving verkeren? Zullen wij maatschappelijk verantwoord ondernemen opnemen in een code en die verplicht stellen? Daar kon natuurlijk geen sprake van zijn, zei de minister van Justitie toen. Ik sluit mij echter volledig aan bij het pleidooi van de heer Kalma. Het is natuurlijk wel aan de orde. Als je afscheid wilt nemen van het tijdperk van georganiseerde onverantwoordelijkheid, dan moet je juist dit soort codes gaan opstellen, à la de code-Tabaksblat. Ik vraag het kabinet, daarvan werk te maken. Stel een code maatschappelijk verantwoord ondernemen op, zet daarin de hoofdprincipes van fatsoenlijk en verantwoord ondernemerschap en geef die code een wettelijke status, gelijk aan de code-Tabaksblat.

De commissie-Burgmans gaat verder dan wat er aan de tafel van Jean Frijns en de zijnen is gebeurd. Dit betreft onder meer de reikwijdte van het maatschappelijk verantwoord ondernemerschap. Eigenlijk pleit de commissie-Burgmans voor snelle invoering van het wetsvoorstel Koenders/Vendrik. Dat ligt er al jaren. Wij hebben dat ook weer overgenomen; het stamt al uit 2000. Het houdt in dat in de regel van het bedrijfsleven verwacht mag worden dat het zich verantwoordt over de maatschappelijke kant van de bedrijfsprocessen, evenzeer als over de financiële gegevens. Waarom gaat het kabinet hier niet toe over? Het kan wellicht vandaag worden geregeld als de staatssecretaris het wetsvoorstel van ons overneemt. Dat zou misschien een goede deal zijn.

De collega’s hebben al gesproken over de ketenverantwoordelijkheid. Daarin zit de grootste winst voor de komende jaren. Op dit punt moet maatschappelijk verantwoord ondernemen echt «bite» krijgen. Dat betekent dat wij een brede definitie moeten hanteren van ketenverantwoordelijkheid. Vindt de staatssecretaris dat ook? Het betekent dat de ketenverantwoordelijkheid volledig moet worden opgenomen in alle overheidsinstrumenten op nationaal niveau. Vindt de staatssecretaris dat ook? Het betekent ook het organiseren van aansprakelijkheid indien de ketenverantwoordelijkheid door het bedrijfsleven op een of andere manier niet wordt waargemaakt. Het betekent voorts dat degenen die in hun belangen worden getroffen door slecht opereren van bedrijven die hun thuisbasis in Nederland hebben, toegang hebben tot de rechter. Gaat de staatssecretaris daarvoor zorgen? Dan wordt het serieus. Dan gaat het ergens over, dan staat er iets op het spel en kan men iets verliezen.

Ik sluit mij aan bij de grote interesse van mijn collega’s voor wat de minister-president in Brazilië heeft uitgespookt, behalve het uitwisselen van T-shirtjes met zijn eigen naam erop. Graag krijg ik er helderheid over dat hij daar uiteraard indringend heeft gesproken over alle duurzame belangen die in het geding zijn – ik denk aan het tropisch regenwoud – en dat het niet alleen ging om koopjesjacht voor Braziliaanse en Nederlandse bedrijven.

Ik houd even mijn mond over de RBS, want dat akkefietje zullen wij binnenkort oppakken met de minister van Financiën, waarschijnlijk morgen. De staatssecretaris komt van ABN AMRO, maar dat is nog iets anders dan dat hij precies weet hoe deze aanbesteding is gelopen. Het is waarschijnlijk mis gegaan. Ik ben wel zeer benieuwd hoe het staat met duurzaam inkopen. Wij hebben via de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer vanochtend weer duidelijk gemaakt dat het kabinet nu met zijn definitieve stuk moet komen. Het verhaal van John Ruggie hoort daar volledig bij: mensenrechtenhandhaving en de naleving door bedrijven behoort door de overheid voluit te worden opgenomen in de meetlat voor duurzaam inkopen. Ik wil daarover graag de eenvoudige toezegging van de staatssecretaris: ja, dat gaat gebeuren. Dan gaat de duurzame globalisering misschien nog een keer lukken.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is een concept van de laatste jaren en langzaamaan komt het van de grond. Op zichzelf genomen is het een goed middel om in globaliserende markten maatschappelijk verantwoord ondernemen beter te verankeren in bedrijfsactiviteiten. Een belangrijk uitgangspunt voor het kabinet is, dat het kansen biedt voor het bedrijfsleven. Mijn fractie legt daar graag nog een funderingsmotief onder, namelijk dat van het Bijbels genormeerde rentmeesterschap. Dat rentmeesterschap zou het eigenlijk vanzelfsprekend moeten maken dat maatschappelijk verantwoord ondernemen niet alleen tussen de oren, maar ook in het hart van de ondernemer zit. Zo zou ik het het liefst zien. Ik erken natuurlijk, dat de praktijk daar wel eens haaks op staat, althans ver daarvan verwijderd is, helaas.

In de voortgangsrapportage over de MVO-agenda geeft de staatssecretaris aan dat hij een onderzoekssystematiek laat ontwikkelen om de voortgang van de kabinetsambities en de voortgang van MVO bij het Nederlandse bedrijfsleven te meten. Mijn vraag aan hem is of daarbij aandacht wordt besteed aan de mogelijke kloof tussen de eigen perceptie van ondernemers over hun MVO-gedrag, die meestal aan de positieve kant is, en de daadwerkelijke verankering van MVO in de bedrijfsactiviteiten. De praktijk wijst uit dat er nog heel veel stappen te zetten zijn. Die discrepantie zou blootgelegd moeten worden. Dit zou ook moeten gaan «schuren», om het zo uit te drukken.

Mijn fractie waardeert het positief dat de aanbevelingen van de commissie-Burgmans overgenomen zijn door de commissie-Frijns. Maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt nu verankerd in de code-Tabaksblat en dat vinden wij een stap vooruit. Een belangrijke veronderstelling van de commissie-Burgmans is dat ook veel niet-beursgenoteerde bedrijven de code-Tabaksblat volgen. Alleen dan is de genoemde aanpassing van de code-Tabaksblat een afdoende middel om ervoor te zorgen dat elk bedrijf met meer dan 50 werknemers een MVO-beleid met de bijbehorende jaarlijkse rapportage heeft. Dat laatste is een van de aanbevelingen van de commissie. Een belangrijke vraag is of de genoemde veronderstelling ook na de verankering van MVO in de code-Tabaksblat overeind blijft. De praktijk zal dit uitwijzen. Wat mijn fractie betreft is dit binnen enkele jaren een evaluatie waard. Dan kunnen wij bezien of er meer nodig is, bijvoorbeeld een aparte MVO-code.

Nog dit jaar zal de Raad voor de Jaarverslaggeving bepalingen over ketenbeheer opnemen in Richtlijn 400 over MVO. Ook dat vinden wij een positieve stap. Bedrijven moeten dan jaarlijks rapporteren over de vraag hoe zij hun verantwoordelijkheid ten aanzien van het ketenbeheer nemen. De staatssecretaris, maar ook de SER, hebben echter niet duidelijk gemaakt hoe breed deze bepalingen moeten worden ingevuld. Welk belang wordt bijvoorbeeld toegekend aan mensenrechten? Graag krijg ik hierover duidelijkheid.

In de kabinetsvisie op ketenverantwoordelijkheid wordt aangegeven dat het Nederlandse bedrijfsleven een goede MVO-reputatie heeft en hoge ogen gooit in de internationale duurzaamheidsbenchmarks. Dat klinkt positief, maar daar leg ik toch de uitkomsten van de benchmark 2008 maar eens naast. Daarin wordt gesignaleerd dat vooral de koplopers hoog scoren, maar dat bij de achterhoede en het peloton nog veel winst te behalen valt. In de internationale vergelijking scoren de auto-industrie, de bouw, de detailhandel en enkele andere sectoren lager dan de buitenlandse concurrentie. Hieruit blijkt dat er nog werk aan de winkel is. Het valt ons op dat er grote verschillen zijn tussen sectoren en branches. Dat bevestigt de noodzaak van een branche- of sectorspecifieke aanpak om MVO verder van de grond te krijgen. Dit is ook een van de aanbevelingen uit het voortgangsonderzoek van 2007. Mijn fractie vraagt zich af of deze brancheof sectorspecifieke aanpak voldoende uit de verf komt. Hoe geeft de staatssecretaris vorm aan de genoemde aanbevelingen?

De globalisering heeft veel goeds gebracht, maar heeft ook schaduwkanten. De kredietcrisis, waarin de in internationale financiële verwevenheid toch wel is blootgelegd, heeft dat wel geleerd. Een domino-effect trekt de problemen in de bancaire sector ver door in de reële economie. Een consequentie van de internationale verwevenheid is dat het financiële stelsel complex en ondoorzichtig is geworden. Is het niet vreemd dat wij achteraf moeten constateren dat het toezicht, de global governance, heeft gefaald? Ik denk dat het niet alleen een kwestie is van niet willen, maar ook van niet kunnen. De hervorming van het internationale financiële stelsel, waar het kabinet terecht op inzet, zal daarom niet voldoende zijn om een volgende crisis te bezweren, als niet nog dieper orde op zaken wordt gesteld.

Naast de internationale financiële verwevenheid, die complex en ondoorzichtig is geworden, is er bijvoorbeeld de ICT-sector. Ook daarvan zijn wij in hoge mate afhankelijk geworden. Ook dat is een geglobaliseerd gebeuren. Hoe is het toezicht daarop ontwikkeld en hoe daadkrachtig en effectief is dit ingericht? Wij vrezen eerlijk gezegd dat dit tekortschiet en daarom wordt het hoog tijd om daaraan te gaan werken en het op de internationale agenda te plaatsen. Ik zou daarover graag de mening van de staatssecretaris willen vernemen.

De heer Kalma (PvdA): Je kunt van mening verschillen over de verwachtingen rond de commissie-Burgmans en over wat eruit is gekomen. Op één punt heeft de commissie-Frijns in elk geval aanbevelingen van de commissie-Burgmans overgenomen. Dat betreft de binding van institutionele beleggers aan normen van maatschappelijk verantwoord ondernemen. De commissie-Frijns heeft dit ook uitgelegd. Het past niet in de systematiek van de code om aandeelhouders te binden. Schuilt daarin niet een grote beperking van de code-Tabaksblat zoals die is gegroeid en ontstaan?

De heer Van der Vlies (SGP): Mijn uitgangspunt is het mentale of morele punt. Als dat goed tussen de oren zit en vanuit het hart komt, hoef je in de formaliserende trajecten niet tot het naadje te gaan. Dat is mijn grondhouding op dat punt. Waar moeten dan de grenzen wel liggen? Dat vind ik een lastige vraag, zeker als het gaat om internationale organisaties, want wij moeten niet de pretentie hebben dat wij daar zomaar even invloed op kunnen uitoefenen vanuit deze vergaderzaal. Misschien wilt u mij uw vraag lenen, en laten wij van de staatssecretaris dan vernemen hoe hij dit op de internationale agenda wil zetten. Want daar moet het dan wel terechtkomen.

De heer Kalma (PvdA): Dat neem ik graag over. Ik doelde overigens wel degelijk op het binden van aandeelhouders in morele zin.

Voorzitter: Van der Vlies

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter. Dit is het tweede AO dat wij met deze staatssecretaris voeren over het onderwerp maatschappelijk verantwoord ondernemen. Verleden jaar hebben wij ook met elkaar van gedachten gewisseld over dit onderwerp. Toen waren enkele rapporten nog niet verschenen en ook het SER-advies moest nog komen. Wij waren vooral benieuwd wat daar uit zou komen en wat de kabinetsreactie daarop zou zijn. Wij hebben destijds een overleg gevoerd waarin met name de Transparantiebenchmark een belangrijke rol speelde. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die diverse personen hebben gemaakt: met de koplopers gaat het wel goed, maar het peloton blijft wat achter. De afstand begint ook wat groter te worden. Het is opvallend dat het in sommige sectoren wel goed gaat, maar in andere sectoren absoluut niet. Is dat te verklaren? Is daar ook iets aan te doen? Is het niet verstandiger om in de toekomst niet te gaan praten over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het algemeen, maar het meer toe te spitsen op de sectoren en specifiek aan te geven wat in de diverse sectoren precies zal kunnen gebeuren?

Een centraal onderdeel is het SER-advies. De sociale partners willen verantwoordelijkheid op zich nemen. Ik vind het positief dat het bedrijfsleven zegt een belangrijke verantwoordelijkheid voor zichzelf te zien. Ik vind het ook positief dat van de zijde van de vakbeweging wordt gezegd dat er niet direct allerlei wetgevingstrajecten moeten komen, maar dat het de komende periode op deze manier moet worden gedaan. Het allerbelangrijkste vind ik dat men zegt dat men hier ook monitoring op wil laten plaatsvinden.

Zo’n twee weken geleden hebben wij hier een hoorzitting gehad met diverse spelers en met enkele wetenschappers. Zij zeiden dat het wel leek of de SER copy page had gedaan, in die zin dat er niets nieuws in het advies staat. Ik was, eerlijk gezegd, heel blij dat er niets nieuws in stond, want dan zouden er weer nieuwe normen en nieuwe codes moeten komen. Laten wij eerst maar goed aan het werk gaan met de bestaande codes. Die zijn namelijk internationaal aanvaard en daarmee kunnen wij stappen vooruit zetten. Ik vond het dus het beste compliment in de richting van de SER dat gezegd werd dat men copy page had gedaan, in plaats van dat men allerlei nieuwe dingen had bedacht. Hoe verhoudt de monitoringprocedure zich echter tot het NCP (Nationaal Contact Punt voor Multinationale Ondernemingen), dat met name toezicht houdt op de OESO-richtsnoeren? Hoe is de verhouding tussen het SER-initiatief aan de ene kant en het NCP-initiatief aan de andere kant?

Een belangrijk element dat ook naar voren is gebracht, is dat de Raad voor de Jaarverslaggeving heel snel iets wil gaan doen met Richtlijn 400. Dat lijkt ons van belang. Wij hechten er namelijk aan dat er volgens goede standaarden gerapporteerd gaat worden. Wij zien in veel maatschappelijke verantwoordingsjaarverslagen veel diverse onderwerpen naar voren komen die ons net niet die informatie geven waar wij behoefte aan zouden hebben. Als een Raad voor de Jaarverslaggeving dat soort zaken kan standaardiseren en ervoor kan zorgen dat wij de informatie met elkaar kunnen vergelijken, lijkt ons dat een buitengewoon belangrijk gegeven. Onze vraag is alleen: wanneer komt die nieuwe standaard?

Als wij dit op ons laten inwerken, blijkt dat de staatssecretaris min of meer een onderzoek omtrent de keteninformatie aankondigt. Wij proeven daarin toch de suggestie: zou het niet iets kunnen zijn van een WOK (Wet openbaarheid productie en ketens) of een WOK-light? Ik zal er maar eerlijk over zijn: wij zitten daar op dit moment niet op te wachten. De SER moet eerst maar eens met zijn eigen initiatief op dit terrein laten zien wat er precies gaat gebeuren. Mocht over vier of vijf jaar blijken dat dit echt niets heeft opgeleverd, dan hebben wij een nieuwe situatie. Maar zoals het er nu voorstaat, vinden wij dat wij het nu nog even niet moeten doen. Er zitten ook nog een tweetal andere problemen aan vast. Ten eerste de vraag over de onderwerpen waarover bedrijven consumenten zouden moeten kunnen informeren. Ten tweede zijn er de administratieve lasten die hier mogelijk het gevolg van zouden kunnen zijn. Er zijn getallen genoemd van tussen de 750 mln. en 1 mld. extra lastendruk. Dat vind ik nogal een groot bedrag. Wellicht dat de staatssecretaris daar nog even naar kan kijken.

De heer Kalma (PvdA): Ik heb begrepen dat onder de organisaties die de SER-verklaring hebben ondertekend, de vakbeweging, enig ongeduld bestaat. Men vindt dat als dit lang gaat duren en er onvoldoende sprake is van urgentie, niet gezegd kan worden dat er voorlopig geen wetgevingsinitiatieven genomen moeten worden. Vindt u dat er genoeg sprake is van urgentie? U liet eerder al merken dat het CDA niet zit te wachten op wetgevingsinitiatieven op dit terrein. Geldt dat voor het hele bereik van MVO? Of bekijkt u het per geval, bijvoorbeeld het thema van de verslaglegging?

Zoals u weet, overweegt de fractie van de PvdA initiatieven als het om de WOK gaat. Zegt u nu: wat er ook ter tafel komt, een combinatie van het uitbreiden van de rechten van consumenten op een manier die voor het bedrijfsleven behapbaar is in termen van regelgeving, sluit ik uit, dat wil ik niet?

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik kan mij voor het grootste gedeelte aansluiten bij de vraag van de heer Kalma. Wat wil het CDA als het op maatschappelijk verantwoord ondernemen aankomt? Dat is mij volstrekt niet duidelijk. Ik krijg er een beetje kippenvel van als ik de heer Van Dijk hoor zeggen: wij zien over vier of vijf jaar wel of er resultaat is geboekt. Ik vind dat hij daarmee de boel te veel vooruit schuift. Ik wil niet zolang wachten.

De heer Vendrik (GroenLinks): Zie ik het goed dat de heer Van Dijk gewoon niets wil? Betekent dat dat de uitkomst van dit overleg wat hem betreft moet zijn dat elk overheidsinitiatief op het gebied van ketenverantwoordelijkheid moet worden gestaakt?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik wil beginnen met het punt van sense of urgency. De werkgevers en de werknemers, waar ook de vakbeweging toe behoort, hebben in december samen een code opgesteld. In de zomer zal daar voor de eerste keer over worden gerapporteerd. Wij hebben echt een jaar nodig om te kijken of wij een stapje verder zijn gekomen. Dan zullen er ook weer extra elementen aan toegevoegd worden, zoals aanbevelingen en dergelijke. Dat hele systeem is niet in één jaar helemaal voor elkaar. Wij hebben echt een jaar of twee, drie nodig om te zien of het gaat werken. Als er uiteindelijk resultaten te zien zijn, denken wij dat er niet moet worden gekeken naar een WOK, een WOK-light of iets dergelijks. Daarmee heb ik de eerste en vierde vraag van de heer Kalma beantwoord.

Verder heeft de heer Kalma gevraagd of wij tegen elke vorm van wetgeving zijn. Het punt van bijvoorbeeld die verslaglegging – dat is iets dat de Raad voor de Jaarverslaggeving gaat regelen – is een element dat straks naar voren zal gaan komen. Op dat moment moeten wij gaan kijken of dat wettelijk vastgelegd moet gaan worden. Ik zeg niet op voorhand dat wij er per se tegen zijn dat dat uiteindelijk in wetgeving neergelegd wordt. Dat is iets dat door de Raad voor de Jaarverslaggeving zal worden aangegeven. Dat lijkt mij een belangrijk element.

De heer Vendrik loopt vooruit op een aantal opmerkingen die ik hierna nog had willen maken en dat betreft het onderwerp van duurzaam inkopen. Dat vinden wij een buitengewoon belangrijk onderwerp. Wij vinden dat de Nederlandse overheid stappen moet gaan zetten. Als het gaat om ketenverantwoordelijkheid en de rol van de overheid daarin, moet er het een en ander gebeuren. Wij vinden echter ook dat als de sociale partners nu via die verklaring en via monitoring op dat terrein, belangrijke stappen vooruit gaan zetten, wij niet nu al moeten zeggen: wij gaan met aanvullende wetgeving komen om alles vast te leggen.

De heer Kalma (PvdA): U zei over die verslaggeving: nu niet, maar mogelijk later wel. Geldt ook voor een WOK?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Als het gaat om een WOK hebben wij op dit moment buitengewoon grote aarzelingen. Elk voorstel wordt natuurlijk op zijn merites bekeken, maar wij hebben grote aarzelingen om op dit moment op dat punt überhaupt een stap vooruit te zetten.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Dat baart mij grote zorgen. Temeer omdat de overheid wellicht de enige afnemer in Nederland is die werk zou kunnen maken van informatieverstrekking, zodat duurzame producten kunnen worden ingekocht. Consumenten weten het op dit moment dus niet. Ik wil de heer Van Dijk dan ook meegeven dat wij het niet over niets hebben. Dat weet hij ook. Wij hebben het over fundamentele rechten van mensen. Dat is geen kwestie van vrijwilligheid of vrijblijvendheid. Wij moeten gewoon zorgen dat die rechten gehandhaafd en nageleefd worden. Erkent u dat consumenten op deze manier niet kunnen kiezen en dat in die zin de marktwerking waar u, net als de VVD, op vertrouwt niet zijn werk kan doen?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Als het gaat om het onderwerp van informatieverstrekking, refereer ik ook aan bepaalde vragen die op dit terrein door sommige organisaties zijn gesteld. Wij zien dat er een brede waaier aan vragen aan bedrijven wordt gesteld over bepaalde producten of diensten. Veel van die vragen zijn door een bedrijf heel lastig om te beantwoorden en dat levert een geweldige administratieve lastendruk op. Wij vragen ons dan ook af of dat de stap vooruit is die op dat terrein zou moeten worden gezet. Als die verplichting wordt neergelegd bij bijvoorbeeld het Nederlandse bedrijfsleven, in hoeverre past dat dan binnen de Europese regelgeving? Zouden hiermee niet extra belemmeringen worden opgeworpen? Wij zetten hier dus nogal wat vraagtekens bij.

De heer Vendrik (GroenLinks): Mag ik er, aangezien wij hier met name spreken over het garanderen, honoreren en naleven van rechten van mensen wereldwijd, die al decennia geleden in verdragen en codes zijn vastgelegd, van uitgaan dat de heer Van Dijk met de laatste SER-verklaring in de hand ook echt snel resultaat wil zien? Dan kunnen wij overstappen naar plan B. Wij moeten niet jaren gaan wachten om het naleven van rechten die wij jaren geleden hebben afgesproken, in alle vrijwilligheid gegarandeerd te zien. Wij willen snel resultaat zien. Mag ik de heer Van Dijk zo begrijpen?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Volgens mij had ik de vraag al beantwoord. Wij vinden dat er, gezien de rapportage, snel vooruitgang moet worden geboekt. Maar ik heb aangegeven dat men niet kan verwachten dat binnen één jaar alles goed zal gaan. Ik vind echter wel dat het binnen vier of vijf jaar helder moet zijn.

Als het gaat om duurzaam inkopen en maatschappelijk verantwoord ondernemen kondigt de staatssecretaris aan dat hij de VBDO (Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling) een onderzoek wil laten doen naar de ketenverantwoordelijkheid. Dat steunen wij van harte. Wat gebeurt er nu precies bij de pensioenfondsen? De rol van de pensioenfondsen bij maatschappelijk verantwoord ondernemen en beleggen in bedrijven zou nog wel wat groter kunnen zijn dan op dit moment het geval is. Dat onderwerp zie ik noch in de brief van de staatssecretaris terug, noch in de discussie die de afgelopen periode is gevoerd. Wij vinden dat punt echter wel van belang.

Mijn laatste onderwerp betreft de ketenaansprakelijkheid. Dat is een onderwerp dat nieuw is in de discussie. Wij worstelen daarmee. Wij hebben de betogen van de maatschappelijke organisaties gehoord en wij zien het voordeel in van een zuivere waarheidsvinding door een rechter. Maar wij hebben aarzelingen of dit wel het instrument is waarmee wij uiteindelijk het proces van maatschappelijk verantwoord ondernemen kunnen gaan bevorderen. Is dit wel de manier om ervoor te zorgen dat een bedrijf andere dingen gaat doen? Daar hebben wij op dit moment nog onvoldoende antwoord op. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij daartegen aankijkt.

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik heb nog een vraag over de pensioenfondsen. Dat is al een heel lang lopend debat. De pensioenfondsen kondigen ook al jaren aan dat zij duurzaam en maatschappelijk verantwoord gaan beleggen. De heer Van Dijk heeft volstrekt gelijk: daar valt nog best progressie te boeken. Dan druk ik mij mild uit. Waar denkt hij aan? Wat is de volgende stap die wij moeten zetten in de richting van pensioenfondsen, opdat zij bijdragen aan maatschappelijk verantwoord ondernemerschap?

De heer Kalma (PvdA): De heer Van Dijk zet vraagtekens bij de toegang tot de rechter om vorm te geven aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. Heeft hij de twijfels ook bij de formulering van John Ruggie? Hij ziet dit niet als dé weg die zou moeten worden bewandeld, maar als een van de drie wegen. Uit het verslag van de bijeenkomst hierover, georganiseerd door de ministeries van EZ en van Buitenlandse Zaken, blijkt dat dit in het bedrijfsleven zeer consensusvormend heeft gewerkt. Blijven de twijfels dan toch bestaan bij de heer Van Dijk?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): In besturen van pensioenfondsen zitten zowel werknemers als werkgevers. Als ik kijk naar hetgeen door de SER is neergelegd, ga ik ervan uit dat in de komende periode werkgevers en werknemers in de SER de lijn zullen doortrekken in de richting van de besturen van pensioenfondsen. Het valt mij op dat de vakbeweging over het algemeen wat minder stevig aan de latten trekt als het gaat om maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daar wil ik graag de vinger op leggen. Op de plek waar ze echt iets kunnen, gebeurt niet altijd iets.

De heer Kalma had een vraag over de ketenaansprakelijkheid. Ik leg hier mijn vragen en opmerkingen gewoon open op tafel neer. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris daarop zal reageren. Ik ben nog niet gekomen tot een eindoordeel. Er zal echt nog heel veel water door de Lek moeten stromen, wil de staatssecretaris mij weten te overtuigen. Dat heb ik hier voorzichtig neergelegd. Ik ben nieuwsgierig naar het antwoord van de staatssecretaris op dit punt.

De heer Vendrik (GroenLinks): Als het gaat om de pensioenfondsen herhaalde de heer Van Dijk zijn constatering dat bij de vakbeweging, maar ook bij menig werkgeversorganisatie die in een bestuur van een pensioenfonds zit, het MVO-aspect van het beleggingsbeleid soms wat minder krachtig wordt gevoeld dan wij zouden wensen. Als dat de feitelijke toestand is, wat gaan wij dan doen?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik wacht met veel belangstelling de rapportage van de pensioenfondsen in de richting van de SER over wat zij precies gedaan hebben.

Voorzitter: Jan Jacob van Dijk

Antwoord van de staatssecretaris

Staatssecretaris Heemskerk: Voorzitter. Ik dank de verschillende fracties voor de inbreng, de complimenten, de kritiek en de vele vragen. Dit is het eerste AO dat ik mag voeren met de heer Elias, als opvolger van de heer Aptroot. Het doet mij deugd om het grootste gedeelte van mijn periode met de heer Elias te mogen debatteren. Het kabinet heeft er nu namelijk net twee jaar op zitten en wij gaan minstens tot mei 2011 door. Ik verheug mij op de vele debatten, zeker ook als de inbreng van de heer Elias zo duidelijk blijft als deze was: milieu, dat komt vanzelf wel goed en de bedrijven moeten als zij er geen zin hebben om te rapporteren, ook niet over maatschappelijk verantwoord gedrag rapporteren, want dan valt er ook niets te vragen en te verantwoorden. Daar zijn wij het als kabinet echter hartgrondig mee oneens.

De heer Elias heeft wel een punt als hij zegt dat het niet allemaal slecht is wat bedrijven doen. Integendeel. Ik heb het voorrecht dat ik heel veel Nederlandse bedrijven in het buitenland zie opereren. Bijna altijd zijn de standaarden die de Nederlandse ondernemers hanteren op het terrein van milieu en personeel, beter dan de lokale standaarden. Of je nu in India bent, of in China, of in Brazilië, Nederlandse ondernemers voegen waarde toe doordat er slimmer, efficiënter, socialer en duurzamer ondernomen wordt. Het is dan ook bijna altijd goed als Nederlandse bedrijven internationaal ondernemen. Dat maakt de economie daar echt beter. Dat is vergelijkbaar met de Albert Heijn die terugkomt in een Vogelaarwijk. Hetzelfde effect treedt op als een Nederlandse multinational als Unilever een vestiging opent in Vietnam. Dat leidt echt tot verbetering daar.

De heer Kalma zei dat het SER-rapport te optimistisch was, terwijl de heer Vendrik zei dat de reactie van het kabinet op het SER-rapport niet door mij ondertekend had moeten worden, maar door de minister-president, aangezien hij het zo’n goede brief vond.

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik zei het iets anders, maar vooruit.

Staatssecretaris Heemskerk: Ik ben het oneens met de heer Kalma. Dat SER-rapport was helemaal niet te optimistisch. Voor het eerst hebben ook werkgevers – werknemers waren er al vaker duidelijk over – de keerzijde van globalisering en de kwetsbare kanten daarvan erkend. Dat was nog nooit eerder zo duidelijk opgeschreven. Verder vond ik mooi dat men aangaf dat Thomas Friedman zegt dat de wereld plat is en dat wij het allemaal op dezelfde manier moeten gaan doen en dat iedereen in een neoliberaal keurslijf moet zitten, maar dat dat niet waar is. Dat stond ook in het SER-rapport. Juist in een globaliserende wereld heeft Nederland heel veel beleidsvrijheid. Die kan worden benut. Als de wereld vlak en transparant is, moet je juist zorgen dat je ergens goed in bent en ergens in uitblinkt. Friedman heeft overigens een nieuw boek geschreven waarin hij wat duurzamer en groener is geworden. Ik mocht een keer met hem debatteren. Een van zijn fouten is volgens mij dat hij clusters niet kan verklaren. Waarom komt men uit de hele wereld naar Food Valley in Wageningen omdat daar zoveel kennis van voedseltechnologie is? Waarom is in Eindhoven rondom Brainport ook nog steeds een cluster van innovatie dat wereldwijd door blijft gaan?

Het gaat niet zo goed met globalisering en open markten. Wij hebben daar vanochtend een brief over geschreven. Volgens mij is die meteen naar de Kamer gegaan. In die brief heb ik samen met collega Van der Hoeven opgesomd wat er allemaal te zien is. De verklaring van de G20, de wereldleiders plus Jan Kees de Jager, was: wij houden de markten open. Maar men zat nog niet in het vliegtuig of Rusland verhoogde bepaalde tarieven. Dat kon het ook doen omdat Rusland geen lid is van de WTO. Je ziet ook op een aantal andere terreinen dreiging met tarieven, het benutten van de vrije ruimte die er nog was en slimme vormen van protectionisme. Dat is echter niet de kant die wij op moeten gaan.

Ben ik dan somber? Ook dat weer niet. De heer Vendrik vroeg of wij wel naar een global governance gaan. Dat gebeurt. De winst van de bijeenkomst van de G20 was dat het antwoord op de crisis niet kwam van Europa en Amerika, de G3 of de G5, maar van de G20. India zat daar ook aan tafel, evenals Brazilië en Rusland. Wij gaan dus niet vanuit het Westen dicteren wat de antwoorden zijn. Ik heb deze zomer – wij hebben daar nog niet met elkaar over gesproken – de WTO-onderhandelingen mogen leiden namens Nederland. Dat was een ongelofelijke teleurstelling, aangezien die mislukten, terwijl er heel veel vooruitgang was geboekt. India eiste dat het ongelijk behandeld zou worden en had daar gelijk in. India zei: wij willen een aanpassingsmechanisme als onze landbouw overspoeld wordt met landbouwproducten uit andere landen. Men wilde dat het Special Safeguard Mechanism van toepassing zou zijn. Europa vond dat India daar gelijk in had, maar Amerika liet het daarop klappen. Ik heb het daar nog eens uitgebreid over gehad met de heer Kamal Nath en ik heb het ook tegen de pers in India gezegd: het is terecht dat het asymmetrisch moet zijn. India moet tijd krijgen voor aanpassingsmechanismen voor hetgeen aan andere landen wordt opgelegd. Nederland is rijk geworden in de VOC-tijd. Toen was er geen vrijhandel, maar was er sprake van een kartel, niet in Amsterdam, maar in Azië was alles afgesloten voor andere producenten. Sinds wij rijk zijn, zeggen wij dat vrijhandel betekent dat iedereen gelijk moet worden behandeld. Uitgangspunt van dit kabinet en van onze inzet in de WTO-onderhandelingen is om de afspraken wereldwijd sterker te maken. Dat betekent echter niet dat je iedereen gelijk moet behandelen. De allerarmste landen hebben tijd nodig om in het wereldwijde systeem te groeien.

Ik heb nog een voorbeeld uit India. Ik heb verleden jaar gesproken met de minister van Financiën van India, de heer Chidambaram. ING is heel groot in India en zou graag wat meer willen doen. Wij hebben het gehad over de vraag hoe snel de financiële markten moeten worden opengesteld. Ik heb toen aangegeven dat ING wel wat meer wilde doen en dacht kennis te kunnen toevoegen. Hij zei daarop: ik doe voorzichtig aan met het introduceren van al die nieuwe producten en het openstellen van mijn kapitaalmarkten. Daarop heb ik geantwoord – achteraf heel verstandig – dat hij daar gelijk in had. Doe het maar rustig aan en gooi de markten niet in één keer open. Toen hij dit jaar hier was, was zijn eerste vraag hoe het met de ING ging. Ik heb toen gezegd dat het kabinet allerlei versterkende maatregelen neemt voor ING. Wij kwamen toen ook terug op ons gesprek dat je niet zomaar de markten en zeker niet de kapitaalmarkten in dat soort landen in één klap naar Londense normen moet openstellen. Als dat wel was gebeurd, waren er nog grotere problemen geweest dan er nu zijn.

De heer Kalma (PvdA): De staatssecretaris zei dat hij het SER-advies niet te optimistisch vindt. Ik heb proberen aan te geven dat de afgelopen periode de nadruk sterk heeft gelegen op het vinden van een draagvlak onder de bevolking voor open markten. Daar is op zichzelf niets mis mee. Maar op het moment dat blijkt dat de openheid van bijvoorbeeld financiële markten – dat kunnen wij nu met het gemak van de terugblik, wel zeggen – voor heel grote en ernstige problemen heeft gezorgd, raakt het SER-rapport nauwelijks aan die kant van de globalisering. Dan is er toch alleen met de blik van een beleidselite, van politici, van beleidsmakers in het algemeen, gekeken? Daar wringt toch wat? Iedereen heeft nu, terecht, de mond vol over een kapitalisme dat zich veel te veel op de korte termijn heeft gericht. Ook daar lezen wij heel weinig over in dat SER-rapport. Is dat niet een probleem?

Mevrouw Gesthuizen (SP): In het verlengde van de discussie over de handel, de onderhandelingen en de handelsverdragen, het volgende. Ik begrijp dat door diverse ministers is toegezegd dat er een regeringsstandpunt over de NTC’s, non-trade concerns, naar de Kamer komt. Wanneer komt die brief? Daar wachten wij al zo’n anderhalf jaar op. Graag spoed.

Staatssecretaris Heemskerk: De NTC’s worden in de eerstvolgende onderraad besproken en daarna in de ministerraad. Ik verwacht dat dat over zo’n drie of vier weken het geval zal zijn. Ik heb nog één akkefietje dat ik moet oplossen. Dat gebeurt in de onderraad. Daarna krijgt de Kamer de brief.

De heer Kalma heeft een punt. Het SER-advies ging meer in op directe investeringen in goederen en diensten en minder op de kapitaalmarkten. De voorspelling dat er een kredietcrisis zou komen, stond niet in het SER-rapport, maar die stond ook in heel veel andere rapporten niet. De kern van het rapport was dat er schaduwkanten zijn en dat niet iedereen op dezelfde manier moet worden behandeld, maar dat de allerarmste en armere landen de tijd moet worden gegeven om erin te groeien. Dat staat in het rapport, maar ook het belang van het maken van wereldwijde afspraken staat erin. Dat is een ongelofelijk taai proces. Maar de optimistische boodschap – die kan wel bijdragen aan het creëren van een draagvlak voor open markten, op de goede manier vormgegeven en met het goede toezicht – was dat wij als Nederland heel veel kunnen, ook in een wereldwijde economie, en dat wij op heel veel terreinen daarvan profiteren. Ik vond het dan ook een buitengewoon afgewogen rapport, waar wij veel mee kunnen. Vandaar die brief van 6 januari.

Een van de hoofdpunten van het debat is de code en het rapporteren over maatschappelijk verantwoord ondernemen en de ketenverantwoordelijkheid daarbinnen. Tijdens het vorige overleg heeft de Kamer mij gevraagd om niet te wachten of er een vervolg komt op de commissie-Tabaksblat, maar alvast het huiswerk te gaan maken. Ik heb toen toegezegd dat ik een commissie zou instellen en dat ik zou zorgen dat de bal op de stip ligt voor de commissie-Frijns en dat die de bal dan kan intrappen. Ik heb daarvoor de commissie-Burgmans ingesteld. Die commissie heeft wat mij betreft de bal op de stip gelegd, want die heeft aangegeven dat maatschappelijk verantwoord ondernemen in de code-Tabaksblat thuishoort. Dat was een heerlijk advies, want het besloeg maar drie kantjes, waarin een heldere definitie werd gegeven van maatschappelijk verantwoord ondernemen: eerlijk en fatsoenlijk ondernemen en zorgen dat het door de maatschappij zo erkend wordt. Daar hoort een verantwoording bij, want als je niet verantwoordt, kun je ook niets vragen. Ik heb toen, nog voordat de commissie-Frijns bij elkaar kwam, gezegd dat wij het zo maar zouden gaan doen. De commissie-Frijns heeft in het weekend daarop inderdaad gezegd dat het zo moet worden gedaan.

Wij nemen de aanbevelingen van de commissie-Burgmans over, met uitzondering van het onderdeel institutionele beleggers, want dat behoort niet tot onze taak. De minister van Financiën heeft met de minister van Economische Zaken het voortouw om te reageren op de aanbeveling van de commissie-Frijns. Ik heb er zeer veel vertrouwen in dat wij aan het onderdeel maatschappelijk verantwoord ondernemen niets veranderen, want wat daarover in het advies staat is buitengewoon verstandig. Dat heeft betrekking op de beursgenoteerde fondsen. Iedereen kan vragen stellen over de wijze waarop wordt gerapporteerd. Men moet ook wel weten wat men doet, want anders gaat men er niet over rapporteren. Die vragen zullen worden gesteld door pensioenfondsen, ngo’s, een aandeelhouder die één aandeel heeft. Iedereen kan de bedrijfsleiding en de raad voor commissarissen daarop afrekenen. Het heeft bovendien grote uitstralingseffecten naar andere ondernemingen, want men ziet de code-Tabaksblat toch als best practise. Dus ook in die zin wordt rapportage over maatschappelijk verantwoord ondernemen beter verankerd.

Dat is echter nog niet zo gemakkelijk, want wat is maatschappelijk verantwoord ondernemen? In mijn definitie gaat het om profit (winst), maar ook om planet (milieu) en om people. Hoe gaat men met zijn werknemers en zijn omgeving om? Dat kan in verschillende sectoren en landen anders uitpakken. De heer Van Dijk heeft gevraagd of ik verschillen zie tussen de wijze waarop sectoren omgaan met MVO. Die zie ik. Ik denk dat die bijvoorbeeld te maken hebben met de vraag hoe dicht men op de consument zit. Bedrijven die heel dicht op de consument zitten, zullen alleen al gezien de effecten op hun reputatie, beter rapporteren, want zij zijn banger voor een boycot van kopers. Bedrijven die meer in business to business zitten, kunnen wat wegblijven. Daar moeten wij dieper op doorgaan. Dat moeten wij niet alleen doen als overheid-inkoper, maar dat moet ook via de ngo’s gebeuren. Die maken het zich af en toe te gemakkelijk door te kiezen voor bedrijven die erg op het netvlies van consumenten staan.

Ik wil nog even terugkomen op de rapportage. Wij hebben de commissie-Burgmans ingesteld voor de verankering van de code-Tabaksblat. Dat heeft uitstraling, maar hoe rapporteer je daarover? Moet je naar 50 werknemers of meer? Dat was een aanbeveling van de commissie-Burgmans. Ik zou dat verstandig vinden, maar dan moet het wel concreet worden gemaakt. Dat doet de Raad voor de Jaarverslaggeving via Richtlijn 400. Die richtlijn heeft een wettelijke basis. Het rapporteren over MVO neemt op tal van terreinen toe. Wij maken het ook gemakkelijker om erover te rapporteren via die Richtlijn 400. Richtlijn 400 heeft betrekking op heel veel bedrijven, maar niet op de allerkleinste, dus met minder dan 50 werknemers. Wel op alle bedrijven die voldoen aan twee van de volgende drie criteria: de activa moeten meer zijn dan 17,5 mln., de omzet moet meer zijn dan 35 mln. en het aantal werknemers moet meer zijn dan 250. Dat houdt in dat men daarmee een zeer grote populatie van de Nederlandse bedrijven te pakken heeft.

Ook op het punt van de ketenverantwoordelijkheid is het SER-rapport een goed rapport. Werkgevers, werknemers en kroonleden hebben gezegd dat zij bedrijven aan gaan spreken en volgen als het gaat om de wijze waarop ze ook over de grens ondernemen. Daar moeten de bedrijven over rapporteren. Wij helpen ze ook daar weer met de wijze waarop dat moet gebeuren. Wij gaan dat volgen via een monitoringcommissie van de SER. Daarmee is het maatschappelijk verantwoord ondernemen over de grens ook beter verankerd. Ik ben dan ook blij met het SER-rapport.

Is dat echter genoeg en is daarmee de WOK van tafel? Ik heb goed gehoord wat de Kamer heeft gezegd. Ik heb ook gehoord wat de heer Gortzak van het FNV heeft gezegd. Hij zei dat de vakbond het een heel goed initiatief vindt. Hij kon zich echter heel wel voorstellen dat als dat initiatief niets werd, daarmee de politieke druk om wel tot zo’n WOK te komen steeds verder zou toenemen. Men is dus aan de SER, de rapportage daarover en de monitoring daarvan verplicht om de WOK voorlopig af te houden.

De heer Van Dijk heeft vragen gesteld over de administratieve lasten van de WOK. Die zijn inderdaad heel fors, vooral omdat men helder moet omschrijven wat men mag eisen van bedrijven en waar zij over moeten rapporteren. Ik heb dat nog een keer laten doorrekenen en ik zal daarover zeer binnenkort met minister Koenders een nota laten verschijnen. Het kabinet vindt ook dat wij op alle mogelijke manieren dat SER-initiatief ten aanzien van de ketentransparantie en de rapportage daarover moeten steunen. Dat is de route die wij het liefst gaan volgen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De staatssecretaris brengt mij een beetje in verwarring, omdat hij eerst zei dat er in het advies van de commissie-Burgmans wel een definitie stond van wat wij eigenlijk onder MVO verstaan, maar vervolgens zegt dat het lastig is om aan te geven wat MVO nu eigenlijk is. Heeft hij dat zelf wel helder op het netvlies? Verder sluit de staatssecretaris zich aan bij het werk van de SER en zegt hij dat hij de redenering van de heer Gortzak goed kan volgen. Over welke termijn hebben wij het dan? Wanneer gaan wij bepalen of het wel of niet succesvol is?

De heer Kalma (PvdA): Ik had gevraagd of de staatssecretaris als hij kijkt naar de onderzoeken over 2008, niet toch wat teleurgesteld is. Heeft het ook niet, misschien niet nu, maar dan op langere termijn, consequenties als een groot deel van het bedrijfsleven niet of nauwelijks rapporteert?

De staatssecretaris zegt dat het SER-advies een stap vooruit is. Dat heb ik onderschreven. Ik heb echter ook gezegd dat nog veel onduidelijk is. Is de staatssecretaris bereid om zijn brede definitie van ketenaansprakelijkheid, ook als het gaat om de gebruikerskant, aan te bevelen aan de SER en de Raad voor de Jaarverslaggeving?

Ten slotte heb ik nog een vraag over de code-Tabaksblat. De staatssecretaris zegt dat maatschappelijk verantwoord ondernemen daarin is opgenomen en dat dat door gaat werken, omdat dat zo gaat bij de code-Tabaksblat. Uitgangspunt van de code-Tabaksblat was echter dat Nederlandse bedrijven zich zouden moeten richten op economische waardeschepping op lange termijn. Vindt de staatssecretaris dat de code de afgelopen jaren heel erg heeft doorgewerkt in het Nederlandse bedrijfsleven? Ik zou zeggen dat het tegendeel het geval is.

De heer Vendrik (GroenLinks): Nu de staatssecretaris zo nadrukkelijk de route van Richtlijn 400 wil bewandelen, heb ik de volgende vraag. Erkent hij met mij dat er één substantiële handicap aan deze route verbonden is? Het startpunt van de richtlijn is namelijk dat niet-financiële informatie gevraagd wordt van de onderneming, voor zover die van belang is voor het interpreteren van de financiële resultaten die de onderneming via het jaarverslag aan de openbaarheid prijsgeeft. Met andere woorden, het gaat hier niet om maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar om niet-financiële indicatoren, prestaties, gegevens en mogelijke claims– omdat een bedrijf een puinhoop maakt van het milieu of omdat het het personeel slecht behandelt, met alles wat daaruit voortvloeit – die relevant zijn voor aandeelhouders om te weten om de financiële gegevens op waarde te kunnen schatten. Dat is wat Richtlijn 400 voorschrijft. Dat is echt iets anders dan wij hier grosso modo onder maatschappelijk verantwoord ondernemen verstaan, namelijk een bijdrage van een onderneming aan een betere wereld, om het even heel simpel te zeggen. Waar is sprake van een gebrek aan een bijdrage? Dat hoort toch het uitgangspunt te zijn, ook van dit kabinet? Dan is Richtlijn 400 echt zwaar onvoldoende.

Staatssecretaris Heemskerk: De heer Vendrik geeft een te beperkte definitie van Richtlijn 400. Het gaat in die richtlijn om de niet-financiële prestatie-indicatoren, met inbegrip van milieu- en personeelsaangelegenheden, voor zover die noodzakelijk zijn voor een goed begrip van de resultaten – dat is dus een iets bredere definitie dan alleen de financiële resultaten – of de positie van de onderneming. De heer Vendrik zegt dat het bij Richtlijn 400 alleen om het geld gaat. Dat klopt niet, want het gaat om meer dan alleen geld. Bovendien wordt Richtlijn 400 verder verduidelijkt. Mijn voorstel is om zodra Richtlijn 400 af is, het debat hierover voort te zetten.

Mevrouw Gesthuizen vraagt of ik wel weet waar ik het over heb, als ik spreek over maatschappelijk verantwoord ondernemen, aangezien ik definities door elkaar haal. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is een abstract begrip. Ik hanteer de definitie: de balans binnen het kernproces tussen profit, planet en people. Je kunt dat ook rentmeesterschap noemen. Ik heb een speech gehouden voor een groep Chinese studenten over maatschappelijk verantwoord ondernemen en dat vonden ze maar iets engs en iets moderns. Toen ik begon over de harmonious society zaten zij echter allemaal te knikken. Het gaat volgens mij dan ook om de middellange termijnoriëntatie, waarbij het niet alleen om geld gaat, maar waarbij voortgeborduurd wordt op de continuïteit van de onderneming en gekeken wordt wat de impact op het milieu en op de mens is.

Op de vraag van de heer Kalma of er met de totstandkoming van de code-Tabaksblat heel veel economische waarde is gecreëerd, is het antwoord natuurlijk nee. Er is sinds de totstandkoming van de code-Tabaksblat heel veel waarde vernietigd. Kijk maar hoe de AEX of andere beurzen zich ontwikkeld hebben. Wij zitten nu in een diepe economische crisis. Is dat de schuld van de code-Tabaksblat? Nee, dat natuurlijk ook weer niet.

De heer Vendrik (GroenLinks): Als het gaat om Richtlijn 400 begrijp ik dat de staatssecretaris aan de Raad voor de Jaarverslaggeving vraagt om die richtlijn tegen het licht te houden.

Staatssecretaris Heemskerk: Te moderniseren.

De heer Vendrik (GroenLinks): Te moderniseren. Wat hoort daar dan voor concrete agenda bij, bijvoorbeeld als het gaat om het buitengewoon gevoelige thema van ketenverantwoordelijkheid? In de huidige definitie van Richtlijn 400 valt ketenverantwoordelijkheid vrijwel geheel buiten de verslagleggingsnorm. Dat is echter wel een heel belangrijk onderwerp. Vindt de staatssecretaris dan dat de Raad voor de Jaarverslaggeving met de bestaande Richtlijn 400 in de hand, die ketenverantwoordelijkheid binnen die norm kan trekken?

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik heb de staatssecretaris niet verweten dat hij de definities door elkaar haalt. Maar dat ga ik nu wel doen. Ik vind het antwoord dat hij mij heeft gegeven, namelijk niet erg helder. Ik kan mij wel voorstellen dat hij zegt dat ze er in China anders tegen aankijken en dat je daarom op je woorden moet passen. Dat is prima, maar wij zitten hier nu gewoon met het Nederlandse parlement bij elkaar, of in ieder geval een deeltje daarvan. Mijn fractie – en ik heb dat ook van andere fracties gehoord – heeft er echter wel behoefte aan dat er een heel duidelijke definitie van MVO komt.

Staatssecretaris Heemskerk: Er is een heel duidelijke definitie en die staat in de code-Tabaksblat. Die is van toepassing op de beursgenoteerde ondernemingen. Vervolgens wordt voor het Nederlandse deel en de Nederlandse activiteiten Richtlijn 400 verder aangepast. Dat gebeurt op verzoek van de SER en dat stond ook in het SER-rapport. Ik heb er zelf ook een brief over gestuurd aan de Raad voor de Jaarverslaggeving. Ik zal de Kamer die brief doen toekomen. In die brief heb ik gevraagd om de code handen en voeten te geven, met name voor het handelen in Nederland. Dat heeft betrekking op heel veel bedrijven. Over de ketenverantwoordelijkheid heeft de SER gezegd dat men komt met een commissie die gaat toezien hoe de bedrijven die over de grenzen opereren daarover rapporteren. Dat is de wijze waarop ik de ketenverantwoordelijkheid verder invul.

Ik wil meteen ook de stap maken naar de ketenaansprakelijkheid en het voorbeeld dat een bedrijf zich niet goed gedragen heeft in een land als Nigeria. Een aantal van de woordvoerders heeft gevraagd of het Burgerlijk Wetboek niet een bepaling zou moeten bevatten over de ketenverantwoordelijkheid. Wij laten dan even terzijde of dat Richting 400 zou moeten zijn. Zouden Nederlandse moederbedrijven aansprakelijk moeten zijn voor de daden van hun buitenlandse dochters? Dat is een heel fundamentele en ingewikkelde vraag. Wanneer ben je in Nederland aansprakelijk voor datgene wat de dochter doet? Valt dat ook allemaal wel te bewijzen? Wat is bijvoorbeeld de extraterritoriale werking daarvan? Hoe doen ze dat in andere landen? Ik ben daar nog niet goed uit. Ik vind wel dat een bedrijf, zeker als het langduriger in een ander land zit en langdurige relaties heeft met bijvoorbeeld toeleveranciers, zich niet zo maar kan verschuilen. Ik zeg toe dat ik met de minister van Justitie, die over het Burgerlijk Wetboek gaat, en met de minister van Buitenlandse Zaken op een rij zal zetten wat er internationaal zoal gebeurt en wat wij op dat punt kunnen doen. Ik ga die vraag dus nader onderzoeken en dat voor u uitschrijven. Ik denk niet dat wij naar een toestand moeten als in België. Daar kun je iedereen over de hele wereld aanklagen voor wat er in alle andere landen gebeurt. Ik denk dat het voor bedrijven ook prettig is om te weten waar zij aan toe zijn als zij in Nederland een klacht krijgen.

De voorzitter: Kunnen wij die brief voor de zomer ontvangen?

Staatssecretaris Heemskerk: Ja. Eerder lijkt mij niet verstandig. Als de Kamer een goede brief wil ontvangen, wordt het voor de zomer.

Wij spreken bedrijven aan op hun internationale activiteiten via het Nationaal Contact Punt. Wij hebben de definitie van investeringen verder opgerekt dan internationaal gebruikelijk is en wij hebben daarvoor complimenten gekregen van de heer Ruggie. Het NCP is in allerlei andere landen een onderdeel van het departement, maar in Nederland is het onafhankelijk. In het NCP zitten onder andere de heer Evers, de heer De Waal en de heer Mulder. Zij hebben allemaal een verschillende achtergrond. Wij hebben daar dus goede, onafhankelijke mensen die actief zijn. De heer Kalma vroeg om het werk van het NCP extra onder de aandacht te brengen van de vijf ambassades die activiteiten op het gebied van mensenrechten ontplooien en mensen daarop aanpreken. Hij vroeg ook de ngo’s hierbij te betrekken. Ik zeg volmondig toe dat ik dat zal doen. Het NCP heeft het niet zo druk. Dat verbaast mij. Ik zeg dit ook nadrukkelijk tegen iedereen in de zaal. Het NCP kan bemiddelen en uitzoekwerk doen.

De heer Kalma (PvdA): Ik doelde op de lokale ngo’s. Betrekt u die erbij?

Staatssecretaris Heemskerk: Ja, dat doe ik. Die opdracht gaat naar de vijf ambassadeurs.

Ik vind het instrument «Transparantiebenchmark» wat sleets worden. Het is natuurlijk altijd goed om zaken transparant te maken en te benchmarken. Ik wil bekijken hoe wij dit inhoudelijker kunnen maken. Wij gaan ermee door, zeg ik tegen de heer Elias, en wij schaffen het dus niet af. Ik wil niet alleen de koplopers belonen, maar ook de middengroep en de achterblijvers er meer bij betrekken. Ik wil ingaan op een aantal specifieke sectoren en aansluiting zoeken bij de volgende Transparantiebenchmark en op het initiatief van de SER over de ketenverantwoordelijkheid.

Dan kom ik op de reis van minister Eurlings en de minister-president naar Brazilië. Zij gaan daar niet alleen achter orders aan. Dat is gelukkig wel een belangrijk onderdeel van hun missie, maar niet het enige. Bedrijven die meereizen hebben een boodschap ontvangen over wat MVO inhoudt. Nederlandse burgers en consumenten willen niet alleen weten dát een bedrijf in het buitenland onderneemt, maar ook hóe het dat doet. Wij hebben ook een MVO-toolkit Brazilië met praktische tips. Grote bedrijven weten meestal wel hoe ondernemen in het buitenland gaat, maar deze toolkit is juist voor de kleinere exporteur en ondernemer ontwikkeld. Als wij bijvoorbeeld naar China gaan, moeten ondernemers weten hoe je daar volgens de Chinese mores een visitekaartje overhandigt. Ik heb echter ook een keer Amnesty International op het ministerie van EZ uitgenodigd voor een briefing over de donkere kanten van China. Ik vind dat bedrijven zich er bewust van moeten zijn hoe zij ondernemen. MVO wordt dus ook in Brazilië onder de aandacht gebracht. Het is onderdeel van speeches geweest. Minister Eurlings spreekt daar onder andere over op een luchtvaartseminar. Morgen is er een binnenvaartseminar waar het ter sprake zal komen. Ook minister-president Balkenende heeft met president Lula da Silva gesproken over duurzaamheidsuitdagingen waar Brazilië voor staat. Op een landbouwuniversiteit heeft hij ook gesproken over onder andere milieu en duurzaamheid.

Op de RBS-kwestie zal de minister van Financiën ingaan. Ik zie niet iedere tender die uitgebracht wordt, dus ik weet niet welke criteria daarin een rol hebben gespeeld. In reactie op de vragen die gesteld zijn over duurzaam inkopen komt de minister van VROM met een rapportage.

De voorzitter: De minister van VROM zegt juist dat u daarmee komt. Ik wil graag afspreken dat wij een briefje van u krijgen waarin staat wie op dit terrein met een rapportage komt.

Staatssecretaris Heemskerk: Dat briefje zeg ik u toe. De minister van VROM is verantwoordelijk voor de criteria voor 100% duurzaam inkopen. Zij maakt daarin behoorlijk wat meters overigens. Volgens mij heeft zij de Kamer daarover al gerapporteerd. Ik zal de Kamer in ieder geval een brief sturen over de vraag wie daarover rapporteert en wanneer de eerstvolgende rapportage te verwachten is, voor zover ik dat niet al mondeling in mijn tweede termijn kan ophelderen.

De heer Vendrik (GroenLinks): De criteria die onder leiding van de minister van VROM worden ontwikkeld, moeten toch doorvertaald worden naar regelgeving die onder de Aanbestedingswet hangt? Dat is toch iets van EZ? Is dit niet een grote gezamenlijke oefening?

Staatssecretaris Heemskerk: De Aanbestedingswet is de verantwoordelijkheid van EZ. Wij hadden een voorstel voor een Aanbestedingswet die een en ander wat gemakkelijker en beter maakte. De Tweede Kamer heeft daar voor gestemd, maar de Eerste Kamer heeft dat wetsvoorstel verworpen. Wij werken hard aan een voorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet waarin al deze aspecten naar voren komen. Dat wetsvoorstel komt waarschijnlijk voor de zomer naar de Kamer.

De heer Vendrik (GroenLinks): Wij hebben een heel harde afspraak met het kabinet: uiterlijk 1 januari 2010 moet er 100% duurzaam worden ingekocht. Alle daartoe strekkende regelgeving – van wie dan ook, maar vooral van EZ – moet dan toch klaar zijn en ingevoerd kunnen worden? Dat geldt niet alleen voor de nieuwe Aanbestedingswet zelf – die wij volgens mij bijna drie jaar geleden nog met Joop Wijn besproken hebben – maar ook voor al de AMvB’s die eronder hangen. Dat waren er nogal wat, want volgens mij was het een vrij kale kaderwet. Dat moet allemaal klaar zijn. Kunnen wij die afspraak met de staatssecretaris maken?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik ben benieuwd naar de rol van de overheid. Gaat het kabinet zich er wat MVO betreft tegenaan bemoeien als het keuzes moet maken?

Mevrouw Gesthuizen (SP): Volgens mijn informatie gaat het nog zeker twee jaar duren voordat wij het voorstel voor de nieuwe Aanbestedingswet in de Kamer krijgen. Het bedrijfsleven wordt nu volop geconsulteerd, maar ik krijg signalen dat het nog twee jaar duurt. Laten wij afspreken dat wij niet gaan wachten met 100% duurzaam inkopen totdat die Aanbestedingswet klaar is.

Staatssecretaris Heemskerk: Mevrouw Gesthuizen heeft gelijk. Wij hebben aan de ene kant de inkoopcriteria, waaraan hard wordt gewerkt onder leiding van de minister van VROM en waarvoor de deadline 1 januari 2010 is. De Kamer krijgt daarover met enige regelmaat rapportages. Aan de andere kant hebben wij de Aanbestedingswet. Het een hoeft niet op het ander te wachten. De criteria worden ontwikkeld. Het is aan de Kamers hoe snel zij het voorstel voor de nieuwe Aanbestedingswet behandelen. Volgens onze informatie wordt het wetsvoorstel voor de zomer ingediend.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Heeft de staatssecretaris het nu over de Aanbestedingswet?

Staatssecretaris Heemskerk: Mijn collega Van der Hoeven gaat daarover.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Dat weet ik, maar zegt u nu dat het volgen van de criteria voor duurzaam inkopen gelijk opgaat met de Aanbestedingswet?

Staatssecretaris Heemskerk: Nee, dat heb ik niet gezegd. Ik heb juist gezegd dat de criteria voor duurzaam inkopen in ontwikkeling zijn. Die gaan gelden vanaf 1 januari 2010 binnen het huidige wettelijke kader. Daarnaast wordt een nieuwe Aanbestedingswet ingevoerd die het hopelijk gemakkelijker en duidelijker maakt om beter aan te besteden.

In antwoord op de vraag van mevrouw Gesthuizen kan ik zeggen dat wij inderdaad ongelooflijk veel keurmerken hebben in Nederland. Ik probeer dat in te dikken. Ik denk niet dat wij tot één keurmerk «goed» of «fout» kunnen komen, want helaas zit de wereld zo niet in elkaar. Wij hebben wel een keurmerkensite gemaakt (www.consuwijzer.nl/keurmerken). Die valt onder de verantwoordelijkheid van de Consumentenautoriteit, onder de website Consuwijzer.nl. Die site laat zien wat keurmerken voorstellen. Wij keuren eigenlijk de keurmerken. Dat helpt bij het indikken ervan. Daarnaast hebben wij de Wet oneerlijke handelspraktijken. Die maakt het mogelijk om bedrijven die claims of keurmerken hanteren die niet deugen, aan te pakken en boetes op te leggen. Zo proberen wij de keurmerken in te dikken en body te geven.

Dan kom ik op het «publish what you pay» met betrekking tot grondstoffen. Nederland.

is lid van het EITI (Extractive Industries Transparency Initiative). Dat heeft hetzelfde doel als «publish what you pay». Nederlandse bedrijven doen daaraan mee, vooral in de olie-, gas- en mijnbouwsector. Het gaat met name om de activiteiten van Shell in ontwikkelingslanden.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): U heeft mijn vraag nog niet beantwoord over de rol van de overheid. Hoe gaat het er in het kabinet aan toe? Welke argumenten worden gebruikt?

Staatssecretaris Heemskerk: Ik zie gelukkig niet alle nota’s die het kabinet naar de Kamer stuurt. EZ is echter betrokken als het over MVO gaat. De OESO-richtlijnen gelden voor MVO. Mijn collega van Buitenlandse Zaken zal bijvoorbeeld nog ingaan op de vraag hoe de motie-Voordewind wordt ingevuld. Alle stappen die de minister van VROM maakt op het gebied van duurzaam inkopen worden interdepartementaal afgestemd. Het kabinet spreekt dus met één mond.

De heer Van der Vlies stelde een heel fundamentele vraag over de kwetsbaarheid en de globalisering van de ICT. Ik heb samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties informatie naar de Kamer gestuurd over de vitale infrastructuren; ICT hoort daar natuurlijk bij. Wij schetsen daarin wat de overheid en het bedrijfsleven doen aan die structuur. Zowel de ICT-bedrijven zelf als hun klanten hebben er belang bij dat hun systemen in de lucht blijven. Daarnaast moet de overheid daarvoor maatregelen nemen. Wij hebben vorig jaar een oefening gehouden waarin wij een ICT-aanval voor onze kiezen kregen.

De heer Van der Vlies (SGP): Ik heb de door de staatssecretaris genoemde brief niet paraat, maar ik zal ernaar op zoek gaan in de fractie. Mijn vraag strekt zich vooral uit naar het toezicht, ook in de internationale dimensie. Daar is het in de bankensector ook op de klippen gelopen.

Staatssecretaris Heemskerk: De heer van der Vlies vraagt dus eigenlijk wat bijvoorbeeld het effect op Nederland is als de ICT-structuur van Frankrijk plat gaat. Ik kan deze vraag beter schriftelijk beantwoorden. Het is een heel relevante vraag en ik weet niet welk internationaal toezichtorgaan daarvoor is. Ik weet wel dat de NAVO ICT-afhankelijkheid ziet als een veiligheidsvraagstuk.

De heer Van de Vlies vroeg naar global governance en of er internationale afspraken als gevolg van de kredietcrisis gemaakt zijn. Ik heb dat al deels beantwoord toen ik de vragen van de heer Vendrik behandelde. Dit onderwerp wordt gelukkig niet meer alleen door Europa en Amerika gedomineerd. Het wordt breder getrokken. Dat maakt het overleg wel moeizamer, maar uiteindelijk beter. Wij proberen via de G20, de WTO en het Kopenhagen-akkoord die belangrijk vier crises op te lossen. Nederland doet dat altijd vanuit de internationale rechtsorde, maar dat gaat vaak met kleine stappen. De heer Vendrik en mevrouw Gesthuizen vroegen hoe Europa hierin staat. Nederland hoort bij de koplopers. Sommige lidstaten vinden dat wij te liberaal zijn of juist te goed voor de allerarmste landen en dat wij in de Doha Development Agenda Europa te veel concessies laten doen. Uiteindelijk heeft Europa met Frankrijk als voorzitter in deze ronde een constructief overleg gevoerd.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. De staatssecretaris begon weer over Unilever. Hij haalt dat bedrijf vaak aan als voorbeeld van een bedrijf dat heel veel goed doet. Ik wil er toch wel even fijntjes op wijzen dat dit in mijn ogen niet volkomen terecht is. Ik wees eerder al op het voorbeeld van Pakistan. Daar worden mensen met een goed contract de laan uit gesodemieterd. Daarna worden ze weer op een soort van stukloonbasis aangenomen. Daarmee verdienen ze ongeveer een derde van hun vorige loon en hebben ze geen enkel sociaal recht. Zij krijgen bijvoorbeeld niet betaald bij ziekte. Ik vind dat een kwalijke zaak. Ook bij bedrijven die misschien heel erg hun best doen, gaat er toch regelmatig iets mis.

De staatssecretaris probeert de keurmerken in te dikken. Hoe zit het met de overheid zelf? Heeft de overheid bij specifieke producten voorkeur voor specifieke keurmerken? Er kunnen volgens de staatssecretaris op basis van de Wet oneerlijke handelspraktijken boetes worden uitgedeeld, maar wie gaat dat doen en op aanwijzing van wie? Wie onderzoekt hoeveel er waar is van een claim op een keurmerk?

Ik heb een reactie op mijn vragen over het Global Reporting Initiative gemist. Is de staatssecretaris bereid toe te zeggen om ons te laten weten hoe bedrijven in Nederland hiermee kunnen omgaan en hoe de overheid hierin faciliteert? Zoals gezegd, kreeg ik bij SenterNovem geen stuiver informatie losgepeuterd; dat was erg teleurstellend. Dan wil je als bedrijf eens wat en krijg je nul op het rekest.

Dank voor de toezegging over de foreign direct liability. Volgens mij hebben wel drie of vier woordvoerders daarnaar gevraagd. Ik ben heel benieuwd naar wat dat gaat opleveren. Wat betreft de reactie van de staatssecretaris over de EU-opstelling bij de onderhandelingen had ik graag gehad dat hij was ingegaan op mijn vraag daarover: wat vindt de staatssecretaris van het voorstel van bijvoorbeeld de Coalitie voor Eerlijke Handel om te komen tot een «visie omtrent beleidscoherentie tussen ontwikkelingssamenwerkingdoelstellingen en de bredere handelsagenda van de EU, met speciale aandacht voor de beperkingen die de Europese en Nederlandse handelspolitiek oplegt aan de beleidsruimte van ontwikkelingslanden»? Ik zou graag zien dat de staatssecretaris hier nog kort op reageert, anders zal hij tijdens het algemeen overleg over handel zeker nog van ons horen.

De heer Kalma (PvdA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Er blijven wel verschillende accenten liggen op de optiek van het SER-rapport over globalisering. Er is door het kabinet een begin gemaakt met de brief naar aanleiding van het SER-rapport. Ik hoop dat bij de verdere uitwerking van het standpunt van het kabinet de invalshoek van maatschappelijk verantwoord ondernemen uitdrukkelijk een rol zal spelen voor die culturele en institutionele veranderingen die naar aanleiding van de crisis zullen moeten plaatsvinden. Ik wil de minister van Financiën in een andere casus aanhalen dan de heer Vendrik deed. De heer Bos heeft gisteren krachtig laten weten dat er voor de oorzaken van de crisis ook een verantwoordelijkheid ligt, zeker niet als enige, bij aandeelhouders, institutioneel en anderszins. Dat zal op de een of andere manier institutioneel moeten neerslaan. Daarover zal het debat doorgaan.

Dank voor de toezegging over het onder de aandacht brengen van de OESO-richtlijnen aan de vijf ambassades en de lokale ngo’s. Ik hoop dat daar waar reden is voor klachten die ook meer zullen komen. Dank voor de toezegging op het gebied van foreign direct liability cases. Ik geef wat dat betreft graag mee dat het perspectief op het Nederlands recht met extraterritoriale werking over corruptie en dergelijke in de kabinetsvisie-MVO bekeken moet worden. Daarnaast zie ik ook nog wel verschil in de mate van verplichting die uit de rapportage voortvloeit. Wij blijven van mening – dat heeft ook al een langere traditie – dat een meer verplichtende aanpak op zijn plaats kan zijn. Dit geldt zeker in het licht van wat ons te wachten staat. Wij weten niet wat dat is, maar de mogelijke negatieve effecten van de economische crisis op maatschappelijk verantwoord ondernemen en de opgave waarvoor wij staan, zijn groot.

Ten slotte zou ik nog op twee punten een nader antwoord willen hebben. Ik heb gevraagd naar het met enige kracht ter kennis brengen aan de SER en de Raad voor de Jaarverslaggeving van de brede visie van het kabinet op ketenaansprakelijkheid. Wordt dat inderdaad met kracht gedaan? Ik dacht ook geen antwoord te hebben gekregen op mijn tweede vraag over het werk van John Ruggie wat betreft zijn bredere interpretatie van mensenrechten die zich niet beperkt tot fundamentele arbeidsrechten.

De heer Elias (VVD): Voorzitter. Ik heb één vraag en een paar politiek getinte opmerkingen. Mijn vraag naar de mate waarin de veelheid aan richtlijnen belastend zou zijn voor het bedrijfsleven is niet beantwoord. In het begin van zijn beantwoording zei de staatssecretaris, weliswaar buitengewoon hoffelijk, het zeer met mij oneens te zijn. Het is de vraag of dat twee jaar zal gaan duren. Misschien valt het kabinet wel eerder, maar dat terzijde. Ik beschouw het begin van het antwoord van de staatssecretaris als een ondersteuning van het standpunt van mijn fractie. Hij geeft aan dat het goed gaat met de Unilevers van deze wereld en dat hij waar hij ook in het buitenland komt, trots kan zijn op de manier waarop het Nederlandse bedrijfsleven dat doet. Ik stel vast dat dit gebeurde voordat er een commissie-Burgmans was en voordat de commissie-Frijns de code-Tabaksblat heeft geactualiseerd en de dingen heeft overgenomen. Ik beschouw dat dus als ondersteuning van onze opvatting dat het bedrijfsleven uit zichzelf, misschien deels door welbegrepen eigenbelang gedreven, allerlei heel goede ontwikkelingen in gang heeft gezet.

Op basis van de inbreng tot nu toe stel ik vast dat er grote verschillen bestaan tussen de PvdA-fractie en de CDA-fractie. Ik leid daar ook uit af waarom het zo verschrikkelijk lang moet duren voordat er een notitie komt over het juridiseren van het aanpakken in het moederland. Waarom moet dat tot de zomer duren? Ik denk dat de staatssecretaris het nog lastig krijgt met zijn collega van Justitie, maar dat moet hij verder zelf maar uitzoeken. Ik verwacht hiervan nog wel wat problemen. De invalshoek is namelijk volstrekt verschillend en ik wil dat even geregistreerd hebben.

Ik wil de staatssecretaris oproepen om serieus te nemen wat ik over de voorbeeldfunctie van de overheid heb gezegd. Wij zijn voor maatschappelijk verantwoord ondernemen als dat op een normale manier tot stand komt, en niet door afdwingen en allerlei toestanden. Waar de overheid concrete stappen kan zetten, roep ik haar op om dat daadwerkelijk te doen, in lijn met de drie door ons gesteunde moties, in plaats van allerlei wollige verhalen te houden.

GroenLinks en de SP denken dat de VVD wel in hun richting zal kruipen en dat het gebeurd is met de liberale economie en dat de kernprincipes daarvan moeten doodbloeden. Het is wel vaker gebleken dat wij iets realistischer zijn dan zij. De kans dat dit gebeurt lijkt mij niet zo groot. Als men ons niet gelooft, moet men eens kijken naar een belangrijke denktank: het Centre for European Reform. Dat heeft onlangs nog vastgesteld dat het stoppen met de economische liberaliseringagenda op lange termijn net zo veel schade aan de Europese economie gaat toebrengen als de huidige financiële crisis op de korte termijn veroorzaakt. Wees niet te snel met het kraaien van victorie. Kijk goed naar het functioneren van de markt voordat je daar zo gemakkelijk afstand van neemt.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Nu wij toch in de grootste crisis sinds 80 of 90 jaar zitten, begrijp ik de opmerking van de heer Elias heel goed. Ik wens hem veel sterkte met de VVD. Ik zou ook denken dat de VVD er belang bij heeft dat het kabinet nog een tijdje blijft zitten, gezien de laatste stand van de politieke aanhang.

Ik wil even de boodschappen met de staatssecretaris afspreken. De code-Frijns wordt aangepast. Het kabinet zal daarbij via de minister van Financiën een kruisje zetten en wij zorgen gezamenlijk dat het goed komt. Mooi.

Een minder handig punt is de route naar de Raad voor de Jaarverslaggeving over de Richtlijn 400. Voor informatie over maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt samen met de SER die route bewandeld. Daarop moeten wij tot de zomer wachten. Dat doen wij dan nog één keer, maar wij willen echt voor de zomer van het kabinet uitsluitsel hebben over wat die route van extra verslagleggingeisen, met name op ketenverantwoordelijkheid en ketenbeheer, precies oplevert. Volgens mij moet de Raad voor de Jaarverslaggeving met de bestaande Richtlijn 400 nog van heel ver komen en blijven het allemaal aanbevelingen. Het zou niet de eerste keer zijn dat maatschappelijk verantwoord ondernemen gestorven is in een hoeveelheid aanbevelingen die niet verplichtend zijn.

De commissie-Burgmans doet een aanbeveling voor private equity. Ik kom dat niet tegen in de brief van het kabinet. Er zou iets bijzonders moeten gebeuren met de maatschappelijke verantwoordelijkheid van private-equitypartijen en hedgefunds. Die laatstgenoemden zijn bijna verdwenen tijdens de kredietcrisis – elk nadeel heb z’n voordeel – maar die private-equitypartijen staan natuurlijk nog steeds recht overeind. Waar blijft de kabinetsreactie?

De staatssecretaris gaat met twee CDA-collega’s het punt van de aansprakelijkheid onderzoeken. Dat is lastig. Ik wens hem sterkte. Misschien zou hij de bereidheid willen tonen met de open mind die ik in ieder geval bij hem proef. Hij kan de deur opengooien voor maatschappelijke partijen, wetenschappers en ngo’s om dit gruwelijk belangrijke thema van de aansprakelijkheid goed in het vet te zetten. Ik hoop echt tijdig voor de zomer een pittige kabinetsreactie te krijgen waarin stappen vooruit worden gezet.

Ik kijk even naar de heer Kalma in verband met een motie. Het betreft de stappen die het kabinet wil zetten op het gebied van ketenverantwoordelijkheid. Daar zitten cruciale mogelijkheden om maatschappelijk verantwoord ondernemen te versterken. Ik vind dat de staatssecretaris op dit gebied echt met te weinig komt. Het Initiatief Duurzame Handel is prachtig. Het onder de aandacht brengen van allerlei principes van het internationaal opererende bedrijfsleven doen wij dacht ik al jaren en daar ben ik niet tegen. Maar het wordt echt tijd dat het kabinet op dit punt nieuwe stappen gaat zetten. Ik overweeg hierover een motie in te dienen.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik heb geprobeerd duidelijk te maken dat MVO voor de SGP-fractie een morele kwestie is. Ondernemen heeft geld verdienen als drive. Daar is op zichzelf niets mis mee, maar het mag niet over de ruggen van anderen gaan en ten koste van dingen die wij essentieel achten voor het voortbestaan van ons mensen. Je kunt trots zijn op wat Nederlandse bedrijven in het buitenland doen, maar in het land der blinden is eenoog koning. Als je in zo’n omgeving functioneert, onderscheid je je al gauw positief. Het is de vraag of het de standaard is die wij hier aanleggen en die zou moeten doorwerken waar ook ter wereld. Ik begrijp dat dit een taai proces is. Een stap-voor-stapbenadering ligt voor de hand. Je zou wel grote stappen willen zetten, maar je moet wel eens tevreden zijn met minder. Als ons maar een concreet doel voor ogen staat en er een concreet tijdpad gevolgd wordt. Het moet niet vrijblijvend worden ingericht.

Ik heb in de voorliggende stukken een aantal winstpunten geconstateerd. Ik ben, met anderen, wel ongeduldig en nieuwsgierig naar hoe een en ander uitpakt. Laten wij hopen dat de bereidheid die zich nu hier en daar aftekent om tot implementatie van die code te komen, zoden aan de dijk zal gaan zetten. Dan hoeft voor ons een wetgevingsprogramma ook niet het eerste te zijn waar je aan denkt. Het zou er echter wel van kunnen komen. Ik heb dat in mijn eerste termijn ook uitdrukkelijk gezegd.

Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging om een brief aan de Kamer te schrijven over ICT en de geglobaliseerde werkelijkheid.

Voorzitter: Van der Vlies

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de vele toezeggingen die hij gedaan heeft. Een specifieke toezegging aan de CDA-fractie is dat er een brief komt over de ketenaansprakelijkheid, waarin diverse elementen tegen het licht worden gehouden. Wij willen die brief graag voor de zomer hebben. Ik denk dat het verstandig is om gebruik te maken van kennis die er op die terreinen is. Daarnaast moet bekeken worden hoe deze weg bijdraagt tot meer maatschappelijk verantwoord ondernemen. Als dat zo is zullen wij daar positief tegenover staan, maar wij willen er eerst iets meer over weten voordat wij er definitief antwoord op zullen gaan geven.

Volgens mij heeft de staatssecretaris op een paar vragen geen antwoord gegeven, bijvoorbeeld op de vraag naar de rol van de pensioenfondsen. Wat betreft de diverse codes zou ik de staatssecretaris willen vragen naar het onderwerp ISO-26 000 en alles wat daaraan vast zit. Lukt het om in 2010 met een dergelijke ISO-normering te komen? Hoe lang duurt het voordat dat in een heldere hapklare code opgesteld kan worden?

Voor het maatschappelijk verantwoord ondernemen moeten wij onderscheid maken naar diverse sectoren. Daar heeft de staatssecretaris al wat over gezegd. Ik denk dat MVO afgerekend kan worden op het eindproduct of de uiteindelijke dienst, maar er kan ook gerapporteerd worden over de procedure waarmee dat product of die dienst tot stand is gekomen in verschillende fasen. Daar kan ook naar gekeken worden. Soms is het van belang dat wij in ieder geval in de processen al een paar stappen vooruit kunnen zetten. Dan zullen wij helaas wel af en toe moeten aanvaarden dat het voor het totale product misschien niet helemaal rond kan komen. Graag een reactie van de staatssecretaris hierop.

Staatssecretaris Heemskerk: Ik probeer die laatste vraag te snappen.

De heer Vendrik (GroenLinks): Ja, ik ook.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Als het gaat over producten en aansprakelijkheid wordt soms alleen naar het eindproduct gekeken. Daarin kan bijvoorbeeld op milieugebied iets niet helemaal in orde zijn. Als je echter kijkt naar verbetering in het totale proces kunnen diverse onderdelen ervan daar ook op aangesproken worden. Soms lijkt het alsof er te gemakkelijk alleen maar naar het eindproduct gekeken wordt. Wij zouden willen dat voor die afzonderlijke onderdelen in die processen ook aandacht is.

De heer Vendrik (GroenLinks): Dat is toch de essentie van ketenverantwoordelijkheid?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ja, dat is inderdaad een van de allerbelangrijkste elementen omtrent ketenverantwoordelijkheid. Dat element wilde ik hier nog even helder op tafel leggen.

De heer Vendrik (GroenLinks): Waar moet het feit dat u dat zo benadrukt toe leiden?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Wij hebben gezegd dat wij dat een heel belangrijk element vinden waaraan aandacht besteed moet worden. Ik heb dat in eerste termijn ook al naar voren gebracht.

Voorzitter: Jan Jacob van Dijk

Staatssecretaris Heemskerk: Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor de diverse vragen.

Heeft het kabinet voorkeur voor bepaalde keurmerken? Ik vind het gewoon goed dat er keurmerken zijn, maar ik vind dat er te veel zijn. Wij proberen dat in te dikken via de Raad voor Accreditatie. Die bepaalt hoe keurmerken tot stand komen. Als keurmerken onjuiste claims bevatten of als bedrijven zeggen dat zij een onderdeel van een keurmerk zijn en dat blijkt niet waar te zijn, kan de Consumentenautoriteit handhaven. Dat doet zij eerst vriendelijk en charmant en daarna met boetes.

Het verbaast mij dat SenterNovem geen duidelijkheid heeft kunnen geven over het Global Reporting Initiative. Het is vooral aanwezig bij MVO Nederland. Nederland ondersteunt het GR Initiative al jaren. Wij stimuleren het gebruik ervan en de rapportage ervan. Veel Nederlandse multinationals gebruiken het. Voor het mkb is er speciaal een GRI-handboek gemaakt door EZ. Dat is bekend bij MVO Nederland.

Laten wij de vraag over beleidscoherentie bewaren. Ik zorg dat wij het punt van de Coalitie voor Eerlijke Handel dan meegenomen hebben. Het is niet nodig om bezorgd te zijn. Er is een grote coherentie van beleid. Of de woordvoerders het daarmee eens zijn zullen wij bij het volgende debat zien.

De heer Kalma zegt dat juist in deze crisis MVO een grote rol moet spelen. Ik ben het helemaal met hem eens. Dit bewijst het belang van de balans tussen de drie onderdelen: het gaat niet alleen om winst, maar ook om de vraag hoe je omgaat met je omgeving, de mensen in en buiten je bedrijf en het milieu. Dat is iedere keer de inbreng van Nederland. De minister-president sprak bij de Top met mevrouw Merkel heel nadrukkelijk over het normatieve deel. De minister van Financiën heeft zich laatst minder populair gemaakt door bij een grote bijeenkomst over de kredietcrisis te zeggen dat wij niet moeten denken dat wij er met een beetje meer toezicht zijn. Hij zei ook dat de kredietcrisis maar een van de grote vraagstukken is. De andere grote vraagstukken zoals voedsel en de opwarming van de aarde blijven bestaan als deze economische crisis voorbij is. Het kabinet draagt dit dus zeer nadrukkelijk uit.

Nederland omarmt inderdaad het rapport van de heer Ruggie. Het is een gebalanceerd verhaal. Nederland ziet de mensenrechten breder dan de ILO-normen. Wij hebben dat weer eens onder de aandacht gebracht tijdens een mensenrechtendag met het bedrijfsleven, de heer Ruggie en minister Verhagen, die inderdaad van het CDA is.

Excuses aan de heer Elias voor het niet beantwoorden van zijn vraag over de samenhang van de codes. De codes vullen elkaar aan en overlappen elkaar. Ze staan niet ontzettend haaks op elkaar, maar het zijn er inderdaad een aantal. Voor ons zijn de OESO-richtlijnen de referentie. Zij bieden namelijk het meest omvattende kader voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bovendien worden die OESO-richtlijnen onderschreven door de regeringen van 40 landen en ondersteund door de klachtenprocedure met de Nationale Contact Punten. Als er andere initiatieven zijn, zijn die mij ook dierbaar. Global Compact bijvoorbeeld is een heel mooi initiatief. Het is belangrijk dat die codes niet tegenstrijdig worden en zo veel mogelijk op elkaar lijken. Ik vind het initiatief van het NCP om een stakeholdersmeeting te organiseren over de coherentie van de verschillende codes met de OESO-richtlijnen op 30 maart 2009 buitengewoon verstandig.

Dan kom ik bij het voorbeeldgedrag van de overheid. Dat wordt zichtbaar via de inkooprol die de overheid heeft. De laatste rapportage over duurzaam inkopen van de minister van VROM verscheen in november 2008. De eerstvolgende komt in het voorjaar. Die rapportage zal ook de monitoringsgegevens over duurzaam inkopen bevatten. Dit is de informatie die ik de Kamer kan geven. Hopelijk laat de Kamer de vraag om een brief te schrijven hierdoor vervallen. Het gaat inderdaad om de inkoopcriteria voor het Rijk. De Aanbestedingswet gaat natuurlijk verder dan alleen het Rijk. Dat is echter een debat dat de woordvoerders bij de behandeling van de Aanbestedingswet zullen moeten voeren. Dit is in ieder geval de stand van zaken rond de voortgangsrapportage over duurzaam inkopen.

De Kamer zegt dat ik heel veel tijd nodig heb omdat er in het kabinet onenigheid is over de aansprakelijkheidsvraag. Als er onenigheid is binnen het kabinet zal de Kamer daar niets van merken, want uiteindelijk spreken wij met één mond. Ik heb «voor de zomer» gezegd omdat ik er de tijd voor wil nemen, want het is een complex vraagstuk. Het is ook een internationaal vraagstuk. Ik ga graag in op de suggestie van de heer Vendrik om dat niet alleen vanuit «Den Haag» en de departementen te organiseren, maar breder. Mijn collega Hirsch Ballin geeft aan dat hij veel wetgeving via internetconsultaties tot stand doet komen. Laten wij kijken hoe wij dit breder kunnen aanpakken. Ik hoop dat wij dit echt voor de zomer af hebben.

De opmerking van de heer Elias dat de commissie-Burgmans helemaal niet nodig geweest is omdat het al zo goed gaat in het buitenland, kun je ook omdraaien. Ik denk dat heel veel bedrijven het goed doen, maar met de verankering van Burgmans in de code-Tabaksblat en met de verdere aanscherping van de Richtlijn 400 wordt het debat over wat je in het buitenland doet alleen nog maar beter. Ook de performance wordt daardoor alleen nog maar beter. Daarom doen wij het.

De vragen van de heer Vendrik over de code-Tabaksblat en de Raad voor de Jaarverslaggeving heb ik behandeld. Hij zegt dat het kabinet niet genoeg doet voor ketens. Dat ben ik niet met hem eens. Wij hebben het SER-rapport gehad. Dat gaat zelf een stap verder en kan rekenen op draagvlak van het mkb, VNO-NCW, de vakbonden en de kroonleden. Zij gaan monitoren hoe de ketens werken, ook in het buitenland. Dat is ook een antwoord op de vraag van de heer Van Dijk wie waarvan aan wie de schuld mag geven, los van de aansprakelijkheidsdiscussie. Ik ben juist heel erg blij met dat initiatief. Het zet er nog meer druk op. In tegenstelling tot een jaar geleden is er een stap extra bijgezet die bovendien op groot draagvlak kan rekenen.

Wil de heer Vendrik zijn vraag over private equity nog even herhalen?

De heer Vendrik (GroenLinks): In het advies van de commissie-Burgmans worden drie partijen onderscheiden die iets extra’s moeten doen aan MVO. Dat zijn de partijen die vallen onder de code-Tabaksblat. Ook zijn er de niet beursgenoteerde ondernemingen. Daarvoor loopt de route naar de Raad voor de Jaarverslaggeving, althans dat zou belangrijk kunnen worden voor de uitvoering van de aanbevelingen van Burgmans. Een derde partij die in het advies van de commissie-Burgmans wordt aangewezen zijn de private-equitybedrijven. Daarvoor wordt ook een aanbeveling gedaan. Waar is deze aanbeveling van Burgmans gebleven in het kabinetsbeleid?

Staatssecretaris Heemskerk: Dat gaat dus eigenlijk over toezicht en verantwoording door private-equitybeleggers of investeerders. Ik zeg de heer Vendrik toe dat ik deze vraag doorspeel naar de minister van Financiën. Volgens mij voert de Kamer met grote regelmaat debatten met hem over de toegevoegde waarde van private-equityinvesteerders. Ik zal hem vragen er op terug te komen. Het is wel een relevante vraag hoe zij zich verantwoorden.

ISO-26 000 is een richtlijn voor MVO. Het is de planning dat deze richtlijn in 2010 gereed zal zijn. In mei wordt door alle landen over de ontwerprichtlijn gestemd. Ik zal de Kamer hier in de eerstvolgende rapportage over informeren.

In de Pensioenwetten zijn de principes van het goed pensioenbestuur over transparantie over het gevoerde beleid en het eventueel uitsluiten van bedrijven die zich niet maatschappelijk verantwoord gedragen, verankerd. Wij ondersteunen dat. Wij hebben het rapport gehad van professor Hummels. Dat heeft geleid tot de instelling van de zogenaamde praktische commissie. De theorie is mooi, maar hoe breng je het in praktijk? In de komende jaren gaat de VBDO, gesteund door mijn departement en Buitenlandse Zaken, door met het benchmarken van duurzaam beleggen door de pensioenfondsen.

De voorzitter: Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd. Ten eerste stuurt de staatssecretaris de Kamer een afschrift van de brief die hij aan de Raad voor de Jaarverslaggeving heeft gezonden en er komt voor de zomer een rapportage van de Raad voor de Jaarverslaggeving met uitleg over de Richtlijn 400.

Staatssecretaris Heemskerk: Ik ben niet verantwoordelijk voor de Raad voor de Jaarverslaggeving. Ik zal nagaan hoe snel zij kunnen werken en dan komt het zo snel mogelijk naar de Kamer.

De voorzitter: De tweede toezegging betreft het rapport over de keteninformatie en de reactie van het kabinet hierop; de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van EZ ging ook over dit onderwerp. Ten derde komt er eind maart een brief naar de Kamer over de vraag hoe er omgegaan wordt met de non-tradeconcerns. Ten vierde stuurt de staatssecretaris voor de zomer een brief aan de Kamer, mede namens de ministers van Justitie en Buitenlandse Zaken, over ketenaansprakelijkheid.

Staatssecretaris Heemskerk: Ik doe mijn uiterste best om dat voor de zomer te doen, maar ik heb liever een goede brief die misschien op 1 september bij de Kamer komt, dan minder goed werk per 1 juli. Ik doe in ieder geval mijn uiterste best.

De voorzitter: Voorlopig noteren wij 1 juli. Als dat niet gehaald mocht worden, rapporteert de staatssecretaris wel waarom dat het geval is.

Ten vijfde komt er een brief over het duurzaam inkopen met daarin antwoord op de vraag wie daarover rapporteert. Dat was namelijk de vraag die hier naar voren werd gebracht.

Ten zesde heeft de staatssecretaris toegezegd dat er een versie van de Aanbestedingswet voor de zomer naar de Kamer wordt gezonden.

Ten slotte heeft de staatssecretaris toegezegd dat er een brief komt over de verantwoordelijkheden op mondiaal niveau op het terrein van ICT. Volgens mij waren dat de toezeggingen. Ik zie dat de staatssecretaris nog wil ingaan op het duurzaam inkopen.

Staatssecretaris Heemskerk: Ik heb duidelijk gemaakt dat er in maart een voortgangsrapportage komt van mijn collega Cramer. Zij is verantwoordelijk voor duurzaam inkopen. De Aanbestedingswet is de verantwoordelijkheid van mijn collega Van der Hoeven. Mag ik de Kamer er schriftelijk over informeren wanneer zij denkt dat het voorstel af is? Het moet nog naar de Raad van State volgens mij. Die toezegging wil ik dus laten vervallen.

De voorzitter: De staatssecretaris heeft touwens ook nog toegezegd dat de ambassades geïnformeerd worden over hoe zij moeten omgaan met de OESO-richtlijnen en over het bestaan van het NCP. Ook zal hij stimuleren dat lokale ngo’s daarvan gebruikmaken.

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik heb nog twee vragen over twee toezeggingen. Als de staatssecretaris bij de Raad voor de Jaarverslaggeving informeert of deze rond de zomer met een uitspraak kan komen omtrent de gewenste modernisering van de Richtlijn 400, krijgen wij het liefst niet alleen een reactie van de raad, maar daarbij ook een kwalificatie van het kabinet. Mijn tweede vraag is of de voorzitter de tweede toezegging nog eens wil herhalen. Die snap ik niet namelijk.

De voorzitter: Er is toegezegd dat er een rapport wordt gemaakt over keteninformatie en ketenverantwoordelijkheid, over de Wok dus. Dat staat ook aangekondigd in de brief. Daarover komt een beleidsreactie samen met het rapport naar de Kamer.

Staatssecretaris Heemskerk: Dat gaat dus over de administratieve lasten als gevolg van de Wok. Die informatie komt eraan. De toezegging over de Raad voor de Jaarverslaggeving heeft de Kamer ook: wij melden niet alleen wat er besloten is, maar geven ook als kabinet een oordeel.

De voorzitter: Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van dit algemeen overleg. Ik dank de staatssecretaris en zijn gevolg voor het ons te woord staan, het geven van informatie en het doen van toezeggingen. Wij krijgen weer een aardig dik pak papier toegestuurd. Wij zullen weer een volgend algemeen overleg over dit onderwerp plannen.

Toezeggingen

– De staatssecretaris stuurt de Kamer een afschrift van de brief die hij aan de Raad voor de Jaarverslaggeving heeft gezonden en hij beijvert zich ervoor dat er voor de zomer een rapportage komt van de Raad voor de Jaarverslaggeving met uitleg over de Richtlijn 400. Deze zal vergezeld gaan van een kabinetsreactie.

– De staatssecretaris stuurt het rapport over de keteninformatie en de reactie van het kabinet hierop. Dit stond ook aangekondigd in de brief over dit onderwerp van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van EZ.

– De staatssecretaris stuurt eind maart een brief aan de Kamer over de wijze waarop omgegaan wordt met de non-tradeconcerns.

– De staatssecretaris stuurt voor de zomer een brief aan de Kamer, mede namens de ministers van Justitie en Buitenlandse Zaken, over ketenaansprakelijkheid.

– De staatssecretaris stuurt een brief aan de Kamer over het moment waarop er een versie van de Aanbestedingswet naar de Kamer wordt gezonden.

– De staatssecretaris stuurt een brief aan de Kamer over de verantwoordelijkheden op mondiaal niveau op het terrein van ICT.

– De ambassades worden geïnformeerd over het omgaan met de OESO-richtlijnen en over het bestaan van het NCP. Ook zal de staatssecretaris stimuleren dat lokale ngo’s daarvan gebruikmaken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Tichelaar

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Ormel

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Blok

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Atsma

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Wit

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Koopmans

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Franke


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA), De Rouwe (CDA) en Elias (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Jan Jacob van Dijk (CDA), Sap (GroenLinks), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Blom (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Atsma (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Madlener (PVV), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Uitslag (CDA) en Weekers (VVD).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé-Hamming (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA) en Thieme (PvdD).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Besselink (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD) en Vendrik (GroenLinks).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (ChristenUnie), Van der Burg (VVD), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA), Vos (PvdA), Bashir (SP) en Sap (GroenLinks).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), Jan de Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (ChristenUnie), De Roon (PVV), Van Dam (PvdA), Smeets (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA), Roefs (PvdA), Van Gerven (SP) en Vendrik (GroenLinks).

XNoot
4

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD), Dibi (GroenLinks), Polderman (SP) en Elias (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Pieper (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GroenLinks), Lempens (SP) en Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD).

XNoot
5

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GroenLinks), Blok (VVD), Tichelaar (PvdA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Sap (GroenLinks), De Krom (VVD), Heerts (PvdA), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Sterk (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (ChristenUnie), Biskop (CDA), Elias (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP), Heijnen (PvdA) en Weekers (VVD).

XNoot
6

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), Aptroot (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie).

Plv. leden: Vendrik (GroenLinks), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), De Krom (VVD), Timmer (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Sterk (CDA) en Ortega-Martijn (ChristenUnie).

Naar boven