26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Nr. 405 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2022

Op 1 december jl. is in de Raad voor Concurrentievermogen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 570) een Raadspositie1 vastgesteld over een Europese richtlijn voor gepaste zorgvuldigheid, de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Naar aanleiding daarvan verzocht de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om een brief over de uitkomst van de onderhandelingen in de Raad over het Europese Commissievoorstel voor een CSDDD, hoe de uitkomst zich verhoudt tot de Nederlandse inzet en wat de handelingsperspectieven zijn om de OESO-richtlijnen alsnog volledig te incorporeren in het voorstel. Met deze brief voldoe ik aan dat verzoek.

Op 22 november jl. informeerde ik uw Kamer (Kamerstuk 26 485, nr. 404) over de versnelling van de Raadsonderhandelingen. Hierin heb ik uiteengezet dat Nederland vanaf het begin stevig heeft ingezet op de aandachtspunten uit het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3393), en hierin meermaals het voortouw nam, in het bijzonder waar het conformiteit met de internationale IMVO-standaarden betrof (OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights). Een belangrijke verbetering op dit punt is de risicogerichte benadering die nu is opgenomen in de Raadspositie, in plaats van de nadruk op gevestigde zakenrelaties en contractuele garanties die de Commissie had voorgesteld.

Eveneens in overeenstemming met internationale IMVO-standaarden heeft Nederland met succes ingezet op versterkte aandacht voor stakeholderconsultatie, en op aanscherping van de bepalingen over verplichte klachtenmechanismen in de richtlijn. De bepalingen over verplichte klachtenmechanismen zijn in de Raadspositie beter in lijn gebracht met de UNGP-effectiviteitscriteria, wat neerkomt op verbeterde toegang tot herstel.

Samenvattend kan worden gesteld dat de Raadspositie goed in overeenstemming is gebracht met de zes stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces die zijn verankerd in bovengenoemde internationale standaarden. Het in lijn brengen van de richtlijn met de internationale standaarden helpt bedrijven die deze standaarden op vrijwillige basis reeds toepassen.

Mede op verzoek van Nederland is de persoonlijke civielrechtelijke aansprakelijkheid voor bestuurders vervallen. Ook is de klimaatbepaling in de Raadspositie verbeterd ten opzichte van het Commissievoorstel. Zo is er meer aandacht voor de coherentie met de gerelateerde Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), evenals met de Europese klimaatwet. Er was echter onvoldoende draagvlak om scope-3 emissies onder de bepaling te laten vallen. Hetzelfde gold voor de verbreding van de reikwijdte van de richtlijn; hierin stond Nederland alleen.

In de eindfase van de onderhandelingen ontstond op een aantal onderwerpen discussie, onder andere over de afbakening van de waardeketen. Verschillende lidstaten waren voorstander van inperking, dan wel volledige uitsluiting, van de downstream waardeketen. Hiermee wordt gedoeld op het deel van de waardeketen dat volgt nadat een bedrijf zijn producten of diensten heeft afgezet. In de Raadspositie is een aantal downstream activiteiten, zoals de gebruikersfase, uitgesloten, ondanks – onder meer – Nederlands verzet hiertegen. Alle upstream (productie-)activiteiten zijn behouden gebleven.

Op het laatste moment is bovendien de toepassing van de verplichtingen op klantrelaties van financiële instellingen optioneel gemaakt voor de lidstaten. Nederland heeft steeds gepleit voor volledige opname van de financiële sector in de EU-richtlijn, om recht te doen aan de hefboomfunctie van deze sector bij het tegengaan van misstanden in de waardeketen. Het optioneel maken van deze verplichting (lidstaten kunnen het wel of niet doorvoeren) betekent dat de implementatie van de richtlijn in de verschillende lidstaten uiteen kan gaan lopen, hetgeen ingaat tegen de ratio van het treffen van een maatregel op Europees niveau. Dit aspect van de richtlijn doet geen recht aan de werking van de interne markt en brengt het gelijke speelveld in gevaar. Nederland heeft deze kritiek uitgedragen in de Raad. Uiteindelijk kon dit compromisvoorstel echter op voldoende steun rekenen binnen de Raad.

In de Raad voor Concurrentievermogen van 1 december jl. heeft Nederland nogmaals aangegeven groot voorstander te zijn van Europese IMVO-wetgeving en bovengenoemde verbeteringen geprezen. Tegelijkertijd heeft Nederland teleurstelling geuit over het feit dat de Raadspositie op sommige punten achterbleef bij de NL inzet. Nederland heeft de Raadspositie uiteindelijk niet gesteund, vooral vanwege de wijze waarop financiële instellingen in de Raadspositie waren opgenomen. Samen met Nederland stemden nog acht andere lidstaten, om verschillende redenen, tegen het compromis. De Raadspositie is met gekwalificeerde meerderheid aanvaard.

Met het vaststellen van de Raadspositie is de EU een stap dichterbij IMVO-wetgeving op EU-niveau gekomen. Dat verheugt het kabinet. Door IMVO-wetgeving op Europees niveau wordt de impact vergroot, versnippering voorkomen en een gelijk speelveld voor bedrijven gecreëerd. Hiermee is derhalve een belangrijke stap gezet om risico’s voor mens en milieu in internationale waardeketens te voorkomen en aan te pakken. De volgende stap is aan het Europees Parlement. Het Parlement is voornemens in mei 2023 een positie vast te stellen. Daarna volgen de trilogen, waarbij het Zweeds en vervolgens Spaans voorzitterschap de Raad zullen vertegenwoordigen.

Op 8 december jl. sprak ik in Brussel met Commissaris Reynders voor Justitie over de opvolging van de Raadspositie. Hij stelde zich in te zullen zetten voor een eerdere positiebepaling door het Europees Parlement dan mei 2023, zoals nu voorzien, zodat de trilogen nog vóór de verkiezingen voor het Europees Parlement (mei 2024) afgerond kunnen worden. Hij gaf aan hierover optimistisch te zijn. Ik deel zijn wens om spoedig tot een politiek akkoord op de CSDDD te komen.

Nederland zal er bij het voorzitterschap op aandringen dat de Raad zich sterk blijft maken voor Europese IMVO-wetgeving conform de internationale standaarden, met oog voor het bereiken van impact en het creëren van een gelijk speelveld. Het kabinet blijft dan ook nauw betrokken bij deze Europese ontwikkelingen.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher

Naar boven