26 485
Maatschappelijk verantwoord ondernemen

nr. 37
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 september 2005

Inleiding

In het Algemeen Overleg van 15 juni jl. (kamerstuk 26 485, nr. 36) over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) heb ik toegezegd u te informeren over de mogelijke relatie van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen met het aankoopbeleid van de overheid.

Met deze brief doe ik deze toezegging gestand.

In het overleg refereerde het lid Vendrik aan de motie van het lid Verburg c.s. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2000–2001, 26 485, nr. 12). In deze motie werd gevraagd op basis van de OESO-richtlijnen een gedragscode MVO voor de overheid te ontwikkelen en in EU verband actief te bevorderen dat alle lidstaten een soortgelijke code ontwikkelen. Deze motie is langs verschillende lijnen uitgewerkt:

1. De OESO-richtlijnen zijn gekoppeld aan het gebruik van het export- en investeringsbevorderende instrumentarium van de overheid (Kamerstukken II, vergaderjaar 2000–2001, 26 485, nr. 15). Over de evaluatie van deze koppeling van MVO-criteria aan het financiële buitenlandinstrumentarium heb ik u recent geïnformeerd (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004–2005, 26 485, nr. 35).

2. Er zijn stappen gezet om de bedrijfsvoering van de overheid te verduurzamen. In de rapportage duurzame bedrijfsvoering overheid (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 XI, nr. 103), die op 21 juni jl. met uw Kamer is besproken, zijn de geboekte resultaten en de verdere ambities aangegeven.

3. Prioritair was destijds om ruimte te krijgen binnen de Europese aanbestedingsrichtlijnen voor het stellen van milieu- en sociale criteria (Kamerstukken II, vergaderjaar 2001–2002, 26 485, nr. 22).

De Europese Aanbestedingsrichtlijnen

In de in 2004 herziene Europese Aanbestedingsrichtlijnen zijn de mogelijkheden om milieu- en sociale criteria te stellen bij overheidsaanbestedingen nadrukkelijk erkend en opgenomen. In het kort komt het er op neer dat een aanbestedende partij vooral bij het formuleren van de opdracht en bij de gunning van de opdracht mogelijkheden heeft om sociale en milieudoelstellingen in zijn aanschaffingenbeleid te verwezenlijken. Tijdens de definitiefase kunnen in het bestek eisen en wensen opgenomen worden die gericht zijn op milieu- en of sociale aspecten. Ook in de gunningfase kunnen, onder voorwaarden, criteria op het gebied van duurzaamheid gesteld worden. In dat geval dient hij wel het gunningcriterium van de economisch voordeligste aanbieding (en dus niet van de laagste prijs) te gebruiken. Daarnaast geldt o.a. dat de gunningcriteria inhoudelijk moeten aansluiten bij het onderwerp van de aanbesteding en geen ongelimiteerde vrijheid van keuze in de aanbesteding opleveren. Tenslotte kunnen in de uitvoeringsfase door de aanbestedende partij specifieke voorwaarden op sociaal/milieugebied aan de opdrachtnemer opgelegd worden. Deze voorwaarden worden vastgelegd in de contractbepalingen of -voorwaarden voor de uitvoering van de opdracht. Een voorbeeld van een specifieke aanvullende voorwaarde die aan de opdrachtnemer kan worden opgelegd, is de verplichting om bij de uitvoering van de opdracht te voldoen aan de inhoud van de bepalingen van de belangrijkste conventies van de ILO voor zover deze nog niet in het nationale recht zijn opgenomen.

Voor opdrachten die niet onder de Europese aanbestedingsrichtlijnen vallen, zijn de aanbestedende partijen overigens vrij om duurzaamheidaspecten op te nemen in hun selectie- en gunningcriteria. Hierbij geldt wel dat de bepalingen en algemene beginselen van het EU-verdrag moeten worden nageleefd. Dit betekent met name dat voldoende transparantie moet worden geboden en dat alle mogelijke opdrachtnemers gelijk dienen te worden behandeld.

De herziene Europese Aanbestedingsrichtlijnen zijn in de nationale wetgeving geïmplementeerd in het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (Bao) en het Besluit aanbestedingen speciale sectoren (Bass). Deze besluiten zijn op 6 september jl. gepubliceerd en treden op 1 december 2005 in werking.

De OESO-richtlijnen

De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (www.oesorichtlijnen.nl) bevatten vrijwillig na te leven beginselen en normen voor verantwoord ondernemen. Ze geven aan wat overheden van het gedrag van ondernemingen verwachten. De inhoud van de OESO-richtlijnen, en andere internationale richtlijnen, bieden wel degelijk houvast bij het verduurzamen van de overheidsaanbestedingen. Het gaat dan om het toepassen van specifieke normen (t.a.v. milieu, sociaal of anderszins) uit deze richtlijnen op een bepaalde productgroep en/of productiefase in een overheidsaanbesteding. Bij een aanbesteding gaat het er immers om per individuele opdracht zo concreet mogelijk te zijn over de voorwaarden waaraan de opdrachtnemer of het gewenste product moet voldoen. Dit betekent dat in een aanbesteding specifieke normen, passend bij de productgroep, uit onder meer de OESO-richtlijnen als criterium opgenomen kunnen worden.

Een directe koppeling van de OESO-richtlijnen in het aanbestedingsproces, bijvoorbeeld door te eisen van bedrijven die meedingen naar een overheidsopdracht dat ze de OESO-richtlijnen onderschrijven, vind ik niet voor de hand liggen. Hiermee wordt het vrijwillige karakter van de OESO-richtlijnen aangetast. Zoals blijkt uit het feit dat ik de OESO-richtlijnen heb gekoppeld aan het gebruik van het export- en investeringsbevorderende instrumentarium hecht ik veel waarde aan deze richtlijnen ter ondersteuning van het MVO-beleid. Zoals hierboven aangegeven kunnen de OESO-richtlijnen ook goed houvast bieden bij het verduurzamen van de overheidsaanbestedingen.

De Menukaart Duurzaam Inkopen

Met het betrekken van milieucriteria en -specificaties bij overheidsaanbestedingen is al ervaring opgedaan in het kader van het programma Duurzaam Inkopen. In dit kader is de Menukaart Duurzaam Inkopen opgesteld. Dit hulpmiddel is sinds kort beschikbaar via SenterNovem (www.senternovem.nl/duurzaaminkopen). Deze Menukaart geeft op drie niveaus duurzaamheidcriteria voor dertien inkooppakketten (zoals bedrijfskleding, ICT-hardware, schoonmaak, dienstauto's). De criteria hebben betrekking op de inkoopstrategie en de fase van specificeren, selecteren en nazorg. Het accent ligt op milieu. De aandacht voor sociale criteria in de Menukaart richt zich bij de meeste productgroepen op de veiligheids- en gezondheidsrisico's die zich tijdens de gebruiksfase van de in te kopen producten en diensten voor kunnen doen. Bij een aantal productgroepen (o.a. bedrijfskleding) wordt ingegaan op de sociale omstandigheden waaronder de producten gefabriceerd worden. Zo wordt als mogelijk criterium in de selectiefase bij bedrijfskleding aangegeven dat de leverancier en zijn toeleveranciers aantoonbaar voldoen aan de ILO (International Labour Organization) basisnormen.

Mede ter uitvoering van de motie Koopmans/De Krom van uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004–2005, 29 800-XI, nr. 130) heeft het optimaal benutten van de mogelijkheden voor het stellen van duurzaamheidcriteria in het overheidsaankoopproces hoge prioriteit. Om te kunnen voldoen aan het gevraagde in de motie, het uiterlijk in 2010 bij 100% van de rijksaankopen en rijksinvesteringen meenemen van duurzaamheid als zwaarwegend criterium, staat een effectieve aanpak voorop. Dit betekent allereerst dat het gebruik van de Menukaart Duurzaam Inkopen, door zowel rijks- als lokale overheden, intensief zal worden gestimuleerd. Dit betekent ook dat de Menukaart Duurzaam Inkopen verder wordt uitgebreid met sociale criteria. Ter voorbereiding hierop is een zogenaamde basislijst samengesteld van sociale aspecten. Hoewel sociale criteria in principe relevant zijn in iedere fase van de productieketen, is over het algemeen de kans op sociale misstanden in de productiefase het grootst. Bij het samenstellen van de lijst met sociale criteria lag de nadruk dan ook op de productiefase en meer specifiek op het «wegnemen of substantieel verkleinen van de kans op sociale misstanden». Voor het samenstellen van deze lijst is onder meer gebruik gemaakt van de OESO-richtlijnen, de ILO Conventies en het MVO Referentiekader uit 2002 van het MVO Platform. De sociale aspecten in de basislijst zijn onderverdeeld naar de categorieën mensenrechten, arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en overig (waaronder dierwelzijn).

Deze basislijst zal worden gebruikt als vast uitgangspunt voor het opstellen en uitwerken van sociale criteria voor productgroepen of diensten. Bij deze uitwerking zijn in elk geval de volgende stappen voorzien:

– prioriteitstelling van producten en diensten met betrekking tot de opname van sociale criteria. Aan de hand van een aantal vragen/criteria kunnen producten en diensten in beeld gebracht worden waarbij de kans op het bestaan van sociale misstanden relatief groot is;

– selectie van sociale aspecten en op te nemen criteria bij deze prioritaire producten.

Bij deze operationalisering worden het bedrijfsleven en NGO's betrokken. NGO's beschikken over kennis die relevant is om te bepalen of een product prioritair zou moeten zijn met het oog op het wegnemen of substantieel verkleinen van de kans op sociale misstanden.

Overigens zijn er, naast de Menukaart Duurzaam Inkopen, nog andere instrumenten ter stimulering van duurzaam inkopen. Een overzicht hiervan is u geboden in de hierboven genoemde rapportage duurzame bedrijfsvoering overheid.

Afsluitend

De OESO-richtlijnen bieden, naast andere internationale richtlijnen, houvast bij het verduurzamen van het inkoopbeleid van de overheid. De aandacht is er nu op gericht om de in deze richtlijnen genoemde normen nader te specificeren en te koppelen aan inkooppakketten van de overheid. Over de voortgang hiervan wordt u in de periodieke rapportage Duurzame Bedrijfsvoering Overheid, die u door de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is toegezegd, geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip

Naar boven