26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Nr. 329 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 april 2020

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 4 juli 2019 inzake de Monitor exportkredietverzekeringen 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 314).

De vragen en opmerkingen zijn op 4 oktober 2019 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 22 april 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Anne Mulder

De adjunct-griffier van de commissie, Freriks

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de monitor exportkredietverzekeringen (ekv) 2018. De leden van de VVD-fractie hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland geen grote bedragen meer heeft uitstaan in landen die tot betaling in staat zijn (2.2 Recuperaties). Betekent dit dat Nederland bedragen in landen heeft uitstaan die (nog) niet tot betaling in staat zijn? Zo ja, in welke landen en voor welke bedragen? Zo nee, kan de Staatssecretaris de formulering toelichten?

Welke recuperaties kan Nederland de komende jaren nog tegemoetzien en voor welke bedragen?

De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier het Ministerie van Financiën en Atradius Dutch State Business (ADSB) proberen toch enig inzicht te krijgen in het voorspellen van de schade-uitkeringen. Met welke modellen wordt er gewerkt? Zijn dit wiskundige modellen? Worden deze modellen geëvalueerd en geactualiseerd?

De leden van de VVD-fractie lezen dat er in 2018 voor het eerst schade is uitgekeerd op liquiditeitsverruimende instrumenten en vragen zich af of er mogelijk nog meer posten zijn waarop tot op heden nog geen schade is uitgekeerd. Op welke manier monitort ADSB de verschillende producten en de mogelijke schade die hierop ontstaat? Was de schade op liquiditeitsverruimende instrumenten onverwacht? Zo ja, op welke manier kan dit onverwachtse in de toekomst worden voorkomen?

De leden van de VVD-fractie vragen welke administratieve lasten er voor zowel het mkb als de grotere bedrijven zijn bijgekomen na de beleidsmatige veranderingen in 2018. Op welke manier wordt ook voor de kleinere bedrijven duidelijk waar zij aan moeten voldoen bij een ekv-aanvraag? Hoe ziet het proces eruit en welke administratieve lasten en kosten brengt een ekv-aanvraag met zich mee? Kan de Staatssecretaris in zijn antwoord specifiek ingaan op de omvang van de administratieve lasten vanuit het perspectief van een mkb’er?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de externe partij wordt gekozen die in 2020 het vernieuwde mvo-beleid moet evalueren. Worden alle verschillende stakeholders (ADSB, Ministerie van Financiën, het grote en kleine bedrijfsleven, etc.) hierin meegenomen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie lezen dat er tot op heden nog geen gebruik is gemaakt van het Commercial Interest Reference Rate-loket (CIRR-loket). Waarom is het CIRR-loket opgericht, wat zijn de beoogde doelstellingen van het CIRR-loket en worden deze doelstellingen behaald? Waarom is er gekozen voor een constructie waarbij twee sectorbanken de financiering verstrekken? Welke andere constructies zijn er om de prijs van het loket te drukken? Zet het duurdere Nederlandse CIRR-loket Nederlandse exporteurs op een achterstand ten opzichte van hun internationale counterparts? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom? En waarom kan afsluiting van CIRR-financiering door Nederlandse exporteurs alleen plaatsvinden na afsluiting van een exportcontract?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe is vastgesteld dat exporteurs positief zijn over de nieuwe werkwijze wat betreft aanvraagformulier, intakeformulier en interne procedures. Zijn er ook klachten binnengekomen van exporteurs over de maatregelen? Zo ja, wat wordt hiermee gedaan?

De leden van de VVD-fractie vinden het positief dat gepoogd wordt ekv toegankelijker te maken voor het mkb. Deze leden vragen zich wel af hoe de verbeterde toegankelijkheid en de bruikbaarheid van de ekv voor het mkb is gemeten en hoe voor het kabinet duidelijk wordt dat de genomen stappen daadwerkelijk hebben geleid tot resultaat en wat dit resultaat is. Heeft een beter toegankelijk en bruikbaar ekv geleid tot meer mkb-klanten bij de ADSB? Zo ja, hoeveel? Zo nee, hoe verklaart de Staatssecretaris dit?

Op welke manier wordt bij de «verduurzaming van de ekv» rekening gehouden met het mkb?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de ontwikkeling is van het uitstaande risico van de ekv-portefeuille over de afgelopen tien jaar (uitsplitsing per jaar)? Is er een algemene trend dan wel een trend per sector zichtbaar? In welke sectoren is een duidelijke toename te zien en in welke sectoren een duidelijke afname? Hoe verklaart de Staatssecretaris dit?

De leden van de VVD-fractie zien een significante daling in het volume uitreikingen (2018: 5,3 miljard, 2017: 7,4 miljard en 2016: 10,2 miljard). Deze leden maken zich, in het licht van deze daling, zorgen om de concurrentiepositie van Nederland. Kan het kabinet hierop reflecteren en mogelijke oorzaken van deze daling uiteenzetten? ADSB heeft al een aantal jaar te maken met een achteruitgang in het volume uitreikingen terwijl het volume in omliggende landen als Denemarken1, Italië en het Verenigd Koninkrijk2 alleen maar toeneemt. Kan het kabinet hierop reflecteren? En in hoeverre zijn er mogelijkheden om aspecten van de klaarblijkelijk succesvolle aanpak van andere landen over te nemen? Wat kan Nederland/ADSB leren van de landen/verstrekkers die hun uitreikingsvolume zien toenemen?

De leden van de VVD-fractie merken op dat het internationale gelijke speelveld op het gebied van ekv onder druk staat. Belangrijke concurrenten als China trekken zich niets aan van de regels die de OESO stelt en ook binnen de OESO staan de afspraken onder druk. De genoemde leden vrezen dat het huidige arrangement niet langer toereikend is. Kan de Staatssecretaris ingaan op het verloop van de dialoog met niet-OESO-landen als China? Verwacht de Staatssecretaris dat het reëel is om binnen een redelijke termijn te komen tot internationale afspraken die een gelijker speelveld dichterbij brengen? En wat is de strategie van de Staatssecretaris als dit niet lijkt te lukken? Ligt het – met het oog op het bewaken van onze concurrentiepositie – vereenvoudigen en moderniseren van de bestaande OESO-afspraken dan op tafel?

Overweegt de Staatssecretaris, in navolging van andere landen, meer in te zetten op garanties en leningen die buiten de kaders van het Arrangement vallen, maar waarmee het bedrijfsleven wel beter in staat wordt gesteld om te concurreren op wereldmarkten? Zo nee, waarom niet?

Wat is de positie van de Europese Commissie en andere EU-partners ten aanzien van het moderniseren van het OESO-Arrangement?

China heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot met afstand de grootste exportfinancierder ter wereld. Ziet het kabinet mogelijkheden om de druk op China op te voeren om de moeizame onderhandelingen tot een betekenisvol resultaat te brengen? Met wie wordt in dit kader opgetrokken en welke strategie wordt hierbij gehanteerd?

De leden van de VVD-fractie merken tevens op dat veel landen in reactie op de opkomst en handelwijze van China hun exporteurs actiever zijn gaan ondersteunen met nieuwe, directere vormen van financiering en meer proactieve exportondersteunende strategieën. In welke mate is de Staatssecretaris in staat, en vooral ook bereid, om tegen deze achtergrond een concurrerend(er) aanbod te ontwikkelen? Welke stappen is de Staatssecretaris bereid hierin te zetten, temeer aangezien de recente Financieringsbrief (««Internationaal financieren in perspectief: kansen pakken, resultaten boeken») weinig ambitieuze strategieën bevatte en het aanbod in sommige opzichten juist minder concurrerend heeft gemaakt? Kan de Staatssecretaris dit uitgebreid toelichten?

In het kader van onze concurrentiepositie en een gelijk speelveld vragen de leden van de VVD-fractie zich ook af hoe bij de «verduurzaming van de ekv» rekening gehouden wordt met de internationale context. Hecht het kabinet aan het bereiken van een gelijk speelveld op dit vlak? Kiest het kabinet voor een aanpak waarbij verduurzaming zodanig wordt gerealiseerd dat Nederland internationaal niet uit de pas gaat lopen? Zo nee, waarom niet?

In de monitor zegt de Staatssecretaris de herintroductie van een eigen benchmark voor 2020 te overwegen. De leden van de VVD-fractie benadrukken dat een eigen benchmark van grote waarde kan zijn. Is het kabinet voornemens in te zetten op een brede benchmark waarbij ook wordt gekeken naar de mandaten van de exportfinancierende instellingen (en dus ook de direct lenders in Azië) als concurrerende landen, zowel binnen als buiten de EU en de OESO? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de monitor exportkredietverzekeringen 2018. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

In de monitor wordt aangegeven dat er in 2018 er voor 16,3 miljard euro verplichtingen uit stonden aan exportkredietverzekeringen (ekv’s). De leden van de D66-fractie vernemen graag voor hoeveel miljard er aan garantieverplichtingen werd aangegaan in 2018 en voor hoeveel miljard er nog garantieverplichtingen uit stonden van vóór 2018. Ook vernemen deze leden graag waarop de raming van 10 miljard euro is gebaseerd.

De leden van de D66-fractie lezen in de brief dat de verdiensten van de exportkredietverzekeringen worden weergegeven als percentage van het bbp en worden weergegeven in arbeidsjaren. Echter, in de brief van de Staatssecretaris wordt ook gesproken over een positieve bijdrage van de ekv’s aan de schatkist. De aan het woord zijnde leden zouden graag in een overzicht vernemen wat de verdiensten zijn van de ekv’s voor de schatkist. Ook zouden deze leden graag vernemen hoe veel er jaarlijks exact betaald wordt aan schade-uitkeringen voor de afgelopen 5 jaar.

In de monitor werd aangegeven dat er landen zijn in de zogenaamde Arrangement on Officially Supported Export Credits (het Arrangement) die de regels proberen te omzeilen door export via publieke investerings- en ontwikkelingsbanken te steunen. De leden van de D66-fractie vernemen graag om welke landen dit gaat en zouden graag willen weten of ook Nederland de export via publieke investerings- en ontwikkelingsbanken steunt. Zijn er binnen het Arrangement afspraken gemaakt over hoe hiermee om te gaan? Klopt het dat Atradius Dutch State Business (ADSB) door de privaatrechtelijke overeenkomst met de Nederlandse overheid niet gezien kan worden als een publieke investeerder?

De leden van de D66-fractie zijn blij om te vernemen dat er gedurende het afgelopen jaar geen grote nieuwe verplichtingen zijn aangegaan in de olie- en gaswereld. De leden van de D66-fractie willen graag weten wat er wordt bedoeld met «geen grote verplichtingen». Gaat het om «geen» verplichtingen of «geen grote» verplichtingen? Welke verplichtingen met de olie- en gaswereld zijn er wél aangegaan? Wat zijn de exacte doelen van het kabinet met betrekking tot het vergroenen van evk’s?

De leden van de D66-fractie vernemen graag hoeveel transacties er tot op heden door de International Finance Corporation (IFC) zijn gekwalificeerd en hoe er op dit moment gehandeld wordt op basis van deze kwalificaties. Ook zouden deze leden graag vernemen hoe het kabinet in de toekomst wil handelen op basis van deze kwalificaties en wanneer hij van plan is deze veranderingen door te voeren.

De leden van de D66-fractie lezen met interesse dat ADSB is begonnen met het in kaart brengen van de effecten van verzekerde transacties op de Sustainable Development Goals (SDG). De leden van de D66-fractie willen graag weten wanneer alle transacties zijn gekwalificeerd en wanneer de Kamer zal worden geïnformeerd over de invloed van de ekv»-portefeuille op de SDG. Ook zouden deze leden graag vernemen of reeds bekend is hoe er gehandeld zal worden wanneer blijkt dat de gestelde SDG’s niet worden gehaald.

De leden van de D66-fractie lezen in de monitor exportkredietverzekeringen dat de Staatssecretaris gaat inzetten op het vergroenen van de portefeuille, door bijvoorbeeld voor groene transacties een specifiek risicokader te ontwikkelen dat de «andersoortige risico’s beter inschat». De leden van de D66-fractie vernemen graag wat hier wordt bedoeld met andersoortige risico’s.

Met betrekking tot de Omzetpolis Opkomende Markten (OOM) zouden de leden van de D66-fractie graag vernemen of deze pilot reeds gestart is en wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over het verloop van de pilot.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben de eerste monitor exportkredietverzekeringen bestudeerd en hebben hierover de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld over de inzet van het kabinet wat betreft achterblijvende ambitie om de exportkredieten in te zetten voor werkelijke vergroening en het realiseren van de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs. Allereerst willen de leden van de SP-fractie graag weten hoe de stelling dat ekv geen transacties ondersteunt die negatieve effecten hebben op mens, dier en milieu, zich verhoudt tot de aankondiging dat er geen stop of uitfasering komt op het verstrekken van ekv aan de olie- en gasindustrie (punt 3.7). De olie- en gasindustrie is de belangrijkste veroorzaker van het veranderende klimaat en bovendien zijn in deze industrie mensenrechtenschendingen aan de orde van de dag.3 Stellen dat het level playing field en het aantal banen zwaarder wegen dan mvo-beleid, maakt dit laatste de facto een lege huls. De leden van de SP-fractie onderschrijven het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 17 juli 2019, waarin wordt gepleit voor snelle uitfasering van publieke financiering, inclusief ekv, voor de fossiele industrie en in plaats daarvan deze instrumenten in te zetten voor «duurzame ontwikkeling en onderzoek naar hernieuwbare energie».4 Deze leden vragen hier een reactie op. De leden van de SP-fractie vragen wat er precies wordt bedoeld met «onderwerping aan een mvo-beoordeling» als extra screeningscriterium. Hoe gaat dit eruit zien en welke consequenties volgen er voor de beoordeling van de ekv-aanvraag als de mvo-beoordeling negatief uitvalt? Deze leden vragen zich af of dit betekent dat een bedrijf uitgesloten kan worden van ekv, zoals bij het anti-omkopingsbeleid het geval is, en zo niet, waarom niet?

Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie om meer details over welke criteria van de overgenomen IFC-methode precies worden gehanteerd om te bepalen of een transactie «groen» is? Kan de Staatssecretaris de Kamer meer specifiek informeren over de drie verschillende categorieën (hoofdstuk 6)? De leden van de SP-fractie vinden geen concrete doelstellingen over het percentage van toegekende ekv dat in de toekomst «groen» moet zijn. Kan de Staatssecretaris daar helderheid over verschaffen? Onder hoofdstuk 6 wordt verder ingegaan op het realiseren van de SDG’s, maar wordt slechts gekeken naar de effecten voor Nederland. De leden van de SP-fractie willen graag weten wat de effecten van de ekv zijn op de SDG’s in ontwikkelingslanden. Zijn de verantwoordelijke bewindspersonen het met de leden van de SP-fractie eens dat het niet uitsluiten van de fossiele industrie indruist tegen de realisatie van de SDG’s, met name nummers 6, 7 10, 11, 12 en 13? Tot slot vragen de leden van de SP-fractie of de Staatssecretaris bereid is om verduurzaming en vergroening op te nemen in zijn inhoudelijke inzet bij de onderhandelingen van het Arrangement in de OESO-werkgroep. Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich zorgen over het feit dat de Nederlandse overheid met belastinggeld en garantiestellingen nog steeds bijdraagt aan de financiering van de bioindustrie in het buitenland. Het is onbegrijpelijk en onwenselijk dat wanneer van de Nederlandse boeren verlangd wordt de veestapel in te krimpen, diezelfde boeren via de garantiestellingen bijdragen aan het opbouwen van hun concurrentie elders.

Naar aanleiding van de Monitor exportkredietverzekeringen en de brief van het kabinet hierover hebben de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren enkele vragen.

Deze leden lezen dat de Staatssecretaris het dierenwelzijnsbeleid tegen het licht gaat houden en vragen naar de redenen die de Staatssecretaris heeft om dit te doen. Welke concrete gevallen zijn de aanleiding geweest om het dierenwelzijnsbeleid te herzien? Op welke wijze voldoet het huidige dierenwelzijnsbeleid niet? De leden vragen ook welke bedrijven en ngo’s geconsulteerd zullen worden. Kan de Staatssecretaris garanderen dat Nederlandse bedrijven die een financieel belang hebben bij het opbouwen van de bioindustrie geweerd zullen worden bij deze consultaties? Indien hij dat niet kan, kan de Staatssecretaris dan volledige openheid geven door de gespreksverslagen van gesprekken met deze bedrijven naar de Kamer te sturen?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen in de Kamerbrief dat in 2018 geen grote nieuwe verplichtingen zijn aangegaan in de olie- en gaswereld, waardoor deze portefeuille iets is gekrompen. Valt het gegeven dat er geen forse verplichtingen in deze sector zijn aangegaan te verklaren vanuit de beleidsmatige vergroening van de ekv-portefeuille, of valt de verlaging van het aandeel van die sector in de totale portefeuille geheel of gedeeltelijk te verklaren door toevallige gebeurtenissen? Kan de Staatssecretaris een overzicht geven van de ekv-verplichtingen die zijn aangegaan in deze sector tussen 2010 en 2018? Kan de Staatssecretaris aangeven uit welk aandeel (in percentages) de totale verplichtingen in deze sector in de ekv-portefeuille hebben (gehad), voor de periode 2010–2018?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen op welke wijze de eiwittransitie, de transitie van dierlijke naar plantaardige eiwitten, onderdeel is van de vergroeningstrategie binnen het ekv-beleid, aangezien deze transitie een enorme bijdrage levert aan het realiseren van de doelstellingen van het Akkoord van Parijs en ook anderszins grote milieuwinst oplevert.

Tot slot vragen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren op welke wijze de bevindingen van de twee recente IPCC-rapporten (Landgebruik en Klimaat; Oceanen en Klimaat) worden geïntegreerd in het Nederlandse ekv-beleid.

II Reactie van de Staatssecretaris

Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen die door de verschillende fracties zijn gesteld naar aanleiding van de brief van 4 juli 2019 jl. van mijn ambtsvoorganger, inzake de monitor exportkredietverzekeringen over 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 314). Onderstaand wordt bij de beantwoording de volgorde van het verslag aangehouden.

De leden van de VVD vragen of Nederland bedragen heeft uitstaan in landen die (nog) niet tot betaling in staat zijn. Nederland zet zich zowel multilateraal – in de Club van Parijs – als bilateraal in voor de inning van alle openstaande vorderingen, met uitzondering van vorderingen op landen die in aanmerking komen voor kwijtschelding in het kader van het internationale Heavily Indebted Poor Countries (HIPC) initiatief.

Nederland heeft openstaande vorderingen5 op Antigua en Barbuda (€ 1,5 miljoen), Cuba (€ 3,5 miljoen), Jemen (€ 1,0 miljoen), Noord-Korea (€ 6,9 miljoen), Soedan (€ 39,1 miljoen) en Somalië (€ 0,8 miljoen). Veelal betreffen dit zeer oude vorderingen. Dit betekent echter niet dat Nederland deze vorderingen «opgegeven» heeft. Wanneer de situatie dusdanig wijzigt dat er tot inning kan worden overgegaan of dat er binnen de Club van Parijs een werkbaar akkoord kan worden uit onderhandeld met deze landen, dan zal Nederland zich hiervoor inspannen. Dit geldt niet voor Soedan en Somalië die voor kwijtschelding onder HIPC in aanmerking komen op het moment dat deze landen aan de voorwaarden voldoen.

De leden van de VVD vragen eveneens welke recuperaties Nederland in de komende jaren nog tegemoet kan zien en welke bedragen hiermee gemoeid zijn.

Op dit moment zijn er Club van Parijs-schuldenregelingen met een achttal landen die (nog) wel tot betaling in staat zijn, te weten: Argentinië, Egypte, Georgië, Indonesië, Irak, Myanmar, Pakistan en Servië. De verwachting is dat er in 2020 in totaal € 75 miljoen aan recuperaties6 zal worden ontvangen, voornamelijk uit Argentinië. Of Argentinië in 2020 daadwerkelijk het volledige resterende bedrag, waarvoor de uiterste termijn 2021 is, zal betalen is echter onzeker mede door de gewijzigde omstandigheden in het land. Na 2020 zullen de huidige recuperaties afnemen naar € 12 miljoen in 2021 en € 5 miljoen in 2024.

Onderstaande tabel geeft de verwachte recuperaties per jaar en per land weer (in miljoenen EUR):
 

2020

2021

2022

2023

2024

Argentinië

59

Egypte

0

0

Georgië

0

0

0

0

0

Indonesië

10

5

Irak

3

3

3

3

3

Myanmar

0

0

Pakistan

1

1

1

1

1

Servië

2

2

3

3

2

Totaal

75

12

7

7

5

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie op welke manier het Ministerie van Financiën en Atradius Dutch State Business (ADSB) proberen inzicht te krijgen in het voorspellen van de schade-uitkeringen.

Indien betalingsachterstanden ontstaan en het ministerie moet overgaan tot het uitkeren van schade dan wordt in beginsel de betalingsverplichting voor de resterende looptijd van een krediet overgenomen. Deze schade-uitkeringen op «lopende schadezaken» zijn nauwkeurig te voorspellen.

Het is echter niet goed mogelijk om nieuwe schadezaken te voorspellen. De ekv-portefeuille wordt gedomineerd door een relatief beperkt aantal grote polissen, aangevuld met een lange «staart» van kleine verzekerde bedragen. Het werken met statistische modellen is weliswaar nuttig bij het beheren van de risico’s, maar voor het voorspellen van schade-uitkeringen zitten er beperkingen aan, omdat niet alleen van belang is hoeveel polissen tot schade leiden, maar ook welke polissen. Pas als er schadedreiging op een polis ontstaat kan met enige zekerheid een schatting gedaan worden van de te verwachten uitkeringen.

Ook vragen de leden van de VVD-fractie zich naar aanleiding van een schade op een zelfstandige contragarantie af of er mogelijk nog meer producten zijn waarop tot op heden nog geen schade is uitgekeerd en op welke manier ADSB de verschillende producten en de mogelijke schade die hierop ontstaat monitort en of schade-uitkeringen kunnen worden voorkomen.

Onder de producten fair calling facility en de werkkapitaaldekking, beide liquiditeitsverruimend instrumenten, is nog geen schade geleden. Wel is op één transactie sprake van dreigende schade. De maximale schade die op deze polis kan worden uitgekeerd bedraagt zeven miljoen euro.

Bij alle verzekerings-en garantieproducten geldt als voorwaarde voor acceptatie dat er op dat moment geen schadedreiging is. Na acceptatie kan alsnog schadedreiging ontstaan, bijvoorbeeld vanwege verslechtering van de financiële situatie bij de debiteur. De gememoreerde schade uit 2018 is het gevolg van het faillissement van de exporteur en de als gevolg daarvan opgevraagde garanties.

Verzekerden zijn verplicht om, indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden die het risico beïnvloeden, dit te melden aan ADSB. Bij onverhoopte dreigende schade wordt getracht de schade te voorkomen of af te wenden, bijvoorbeeld door herstructurering van schulden. Dat lukt niet altijd en daarom dient er soms schade te worden vergoed. In dat geval wordt vervolgens getracht de schade te recupereren. ADSB informeert de staat voortdurend over onder andere schadedreigingen, uitgekeerde schades en ontvangen recuperaties.

De leden van de VVD-fractie vragen welke administratieve lasten er voor zowel het mkb als de grotere bedrijven zijn bijgekomen na de beleidsmatige veranderingen in 2018. Op welke manier wordt ook voor de kleinere bedrijven duidelijk waar zij aan moeten voldoen bij een ekv-aanvraag? Hoe ziet het proces eruit en welke administratieve lasten en kosten brengt een ekv-aanvraag met zich mee? Kan de Staatssecretaris in zijn antwoord specifiek ingaan op de omvang van de administratieve lasten vanuit het perspectief van een mkb’er?

Aan het indienen van een ekv-aanvraag zijn administratieve lasten verbonden voor alle type bedrijven omdat de exporteur een aanvraagformulier moet invullen waarin alle relevante informatie, bijvoorbeeld over de koper, de betalingsstructuur en de eventuele inzet van een agent, moet worden aangegeven. Deze administratieve lasten zijn in beginsel niet anders voor een mkb’er dan voor een grootbedrijf, omdat voor hetzelfde product dezelfde benodigde informatie moet worden aangeleverd. Wel zullen de lasten in relatieve zin toenemen naarmate de aanvraag groter of complexer is, hetgeen vaker voorkomt bij grotere bedrijven. Overigens zijn er geen kosten verbonden aan het aanvragen van een exportkredietverzekering. Ten slotte heeft Atradius Dutch State Business speciaal aandacht voor het begeleiden van mkb-bedrijven, bijvoorbeeld via een eigen desk/contactpersoon voor het mkb, extra informatie voor het mkb op de website van ADSB en speciale bijeenkomsten voor mkb’ers.

De leden van de VVD-fractie vragen naar het proces van de evaluatie van het mvo-beleid voor de ekv.

De evaluatie van het MVO-beleid wordt in 2020 uitgevoerd door een externe consultant. De externe partij zal volgens de voor het ministerie geldende regels voor inhuur van externen worden geselecteerd. Hierbij zal rekening worden gehouden met onder andere de regels met betrekking tot aanbesteding, alsmede de benodigde expertise van de externe partij. Bij het evaluatieproces zullen alle verschillende stakeholders in de gelegenheid worden gesteld om deel te nemen door middel van een publieke consultatie. De resultaten van de evaluatie zullen naar verwachting eind 2020 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Verder vragen de leden van de VVD-fractie waarom het CIRR-loket is opgericht in de gekozen vorm, wat de beoogde doelstellingen van het CIRR-loket zijn en of deze worden behaald. Welke andere constructies zijn er om de prijs van het loket te drukken? Zet het duurdere Nederlandse CIRR-loket Nederlandse exporteurs op een achterstand ten opzichte van hun internationale counterparts? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom? En waarom kan afsluiting van CIRR-financiering door Nederlandse exporteurs alleen plaatsvinden na afsluiting van een exportcontract?

Het CIRR-loket is ingesteld na geluiden van de Nederlandse exporteurs, onder andere in de Rijkscommissie voor Export, dat Nederland hier een concurrentienadeel heeft. Nederland was tot vorig jaar een van de weinige landen die zijn aangesloten bij de Arrangement die niet over een CIRR-loket beschikten en waar exporteurs dus geen gebruik konden maken van de gereguleerde kredieten tegen vaste rente. Het beoogde doel van de CIRR is het veiligstellen van een gelijkwaardig speelveld en het voorkomen dat exportcontracten verloren gaan omdat geen CIRR-faciliteit beschikbaar is. Dat er tot op heden nog geen gebruik van de CIRR is gemaakt zal voor een belangrijk deel te maken hebben met de marktomstandigheden met historisch lage (variabele) rente. Het Nederlandse loket is echter ook inflexibel en relatief duur, zoals bleek uit een evaluatie die is gedaan met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB). Uit de evaluatie is echter niet gebleken dat er exportcontracten verloren zijn gegaan. De evaluatie was aanleiding om de afspraken met de sectorbanken aan te passen, wat er onder meer toe heeft geleid dat het CIRR-loket goedkoper is geworden en op een aantal punten flexibeler.

Er is ook een constructie mogelijk waarbij de Nederlandse staat zelf herfinanciering aanbiedt aan banken die exportkredieten verschaffen. Doordat de staat goedkoper leent op de kapitaalmarkten dan de sectorbanken zou dit goedkoper zijn en door het grotere kapitaalmarktprogramma van de staat waarschijnlijk ook flexibeler. Hier is destijds niet voor gekozen omdat dit – anders dan de constructie met de sectorbanken – een direct verhogend effect heeft op de staatsschuld en omdat de Nederlandse staat normaal niet leent in dollars, waar waarschijnlijk de grootste behoefte aan is. Ten slotte kan CIRR-financiering alleen worden verstrekt na afsluiting van een exportcontract omdat er zonder exportcontract ook geen exportkrediet wordt verstrekt dat bij het CIRR-loket kan worden geherfinancierd. In 2020 zullen wij de mogelijkheden van herfinanciering opnieuw onderzoeken.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe is vastgesteld dat exporteurs positief zijn over de nieuwe werkwijze wat betreft aanvraagformulier, intakeformulier en interne procedures. Zijn er ook klachten binnengekomen van exporteurs over de maatregelen? Zo ja, wat wordt hiermee gedaan?

De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe de verbeterde toegankelijkheid en de bruikbaarheid van de ekv voor het mkb is gemeten en hoe voor het kabinet duidelijk wordt dat de genomen stappen daadwerkelijk hebben geleid tot resultaat en wat dit resultaat is. Heeft een beter toegankelijk en bruikbaar ekv geleid tot meer mkb-klanten bij de ADSB?

Dit is naar voren gekomen uit contacten met de klanten van ADSB. Er zijn over de gewijzigde formulieren en procedures geen klachten binnengekomen en in het tevredenheidsonderzoek van 2018 gaven vrijwel alle klanten aan dat de procedures helder zijn. Verder zijn bestaande klanten meegenomen in de implementatiefase van de nieuwe werkwijze; deze is met goedkeuring van die klanten geïmplementeerd. Wanneer klachten zouden worden ontvangen over de formulieren en dergelijke zal uiteraard worden bezien of aanpassing nodig is. ADSB spreekt jaarlijks tussen de 150 en 200 bedrijven (waarvan het merendeel mkb is) die niet bekend waren met de ekv. Deze gesprekken leveren jaarlijks tussen de 25 en 35 nieuwe mkb klanten op. Het is niet gemeten of dit mede ingegeven is door de genomen stappen, maar hier zal in toekomstige evaluaties wel rekening mee gehouden worden.

Verder vragen de leden van de VVD op welke manier bij de «verduurzaming van de ekv» rekening wordt gehouden met het mkb.

Voor mkb’ers biedt de vergroening mogelijk meer kansen, aangezien in de innovatieve groene sector veel mkb actief is. Indien zij groene producten maken die als exportgoederen in aanmerking komen voor ekv-dekking ontstaan kansen. ADSB is actief op zoek naar dergelijke bedrijven.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de ontwikkeling is van het uitstaande risico van de ekv-portefeuille over de afgelopen tien jaar (uitsplitsing per jaar)? Is er een algemene trend dan wel een trend per sector zichtbaar? In welke sectoren is een duidelijke toename te zien en in welke sectoren een duidelijke afname? Hoe verklaart de Staatssecretaris dit?

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de ontwikkeling van het obligo over de afgelopen tien jaar. De daling van de wereldhandel na de financiële crisis leidde tot een krimp van de portefeuille, waarna vanaf 2013 een duidelijke stijging zichtbaar werd. Die stijging lijkt de laatste jaren gezien de dalende nieuwe verplichtingen afgevlakt. De vraag naar trends per sector is niet te beantwoorden, omdat vanaf 2016 – naar aanleiding van Kamervragen – de sectorindeling is gewijzigd.

Per 2016 is de methodologie veranderd en is ervoor gekozen om alle transacties die direct of indirect met olie en gas te maken hebben toe te wijzen aan de olie- en gassector. Deze aanscherping van de registratie is doorgevoerd met het oog op het beter in kaart brengen van olieprijsgerelateerde risico’s. Dit is echter niet met terugwerkende kracht gebeurd, waardoor de trend per sector over de afgelopen 10 jaar niet te bepalen is.

In absolute zin is de sector olie- en gas de grootste sector, met een aandeel van 31% in 2018. Het aandeel in de portefeuille daarvan is in 2018 en 2019 iets gedaald doordat er geen nieuwe relatief grote verplichtingen werden aangegaan. Schepen en (niet aan olie- en gasgerelateerde) infrastructuur zijn van oudsher andere grote sectoren, zoals ook in de monitor over 2018 staat beschreven. Het gaat hier overigens om de «ontvangende sectoren», de Nederlandse exporteurs zijn met name scheepsbouwers en aannemerijbedrijven.

 

2009

2010

2011

2012

 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Omvang portefeuille (polis + dekkingstoezegging, miljarden euro)

12,1

9,7

11,0

10,8

 

12,2

13,5

15,2

15,9

16,8

16,3

Nieuwe verplichtingen (miljarden euro)

6,5

3,8

6,0

7,0

 

7,3

8,9

9,5

6,9

5,2

2,6

De leden van de VVD-fractie zien een significante daling in het volume uitreikingen (2018: 5,3 miljard, 2017: 7,4 miljard en 2016: 10,2 miljard). Deze leden maken zich, in het licht van deze daling, zorgen om de concurrentiepositie van Nederland. Kan het kabinet hierop reflecteren en mogelijke oorzaken van deze daling uiteenzetten? ADSB heeft al een aantal jaar te maken met een achteruitgang in het volume uitreikingen terwijl het volume in omliggende landen als Denemarken, Italië en het Verenigd Koninkrijk alleen maar toeneemt. Kan het kabinet hierop reflecteren? En in hoeverre zijn er mogelijkheden om aspecten van de klaarblijkelijk succesvolle aanpak van andere landen over te nemen? Wat kan Nederland/ADSB leren van de landen/verstrekkers die hun uitreikingsvolume zien toenemen?

De ekv is een vraaggestuurd instrument. Het aangaan van nieuwe verplichtingen kan alleen plaatsvinden als exporteurs en hun banken een verzekerbare transactie aandragen. Het volume van de uitreikingen wordt daarbij – net als de samenstelling van de portefeuille – sterk bepaald door aanvragen voor zeer grote transacties. De dertig grootste verzekeringen waren eind 2019 goed voor ruim 71% van de portefeuille. In 2018 zijn weinig aanvragen afgehandeld voor zeer grote transacties (maximale schade groter dan 250 miljoen euro), zodat het totale volume ook daalt. Dit is geen gevolg van beleidswijzigingen. Uit de benchmarks die jaarlijks zijn verricht en uit bilaterale contacten met andere exportkredietverzekeraars blijkt niet dat in omringende landen beleid wordt gevoerd dat substantieel meer verzekeringsmogelijkheden biedt dan het Nederlandse.

De leden van de VVD-fractie merken voorts op dat het internationale gelijke speelveld op het gebied van ekv onder druk staat. Belangrijke concurrenten als China trekken zich niets aan van de regels die de OESO stelt en ook binnen de OESO staan de afspraken onder druk. De genoemde leden vrezen dat het huidige arrangement niet langer toereikend is. Kan de Staatssecretaris ingaan op het verloop van de dialoog met niet-OESO-landen als China? Verwacht de Staatssecretaris dat het reëel is om binnen een redelijke termijn te komen tot internationale afspraken die een gelijker speelveld dichterbij brengen? En wat is de strategie van de Staatssecretaris als dit niet lijkt te lukken? Ligt het – met het oog op het bewaken van onze concurrentiepositie – vereenvoudigen en moderniseren van de bestaande OESO-afspraken dan op tafel?

Overweegt de Staatssecretaris, in navolging van andere landen, meer in te zetten op garanties en leningen die buiten de kaders van het Arrangement vallen, maar waarmee het bedrijfsleven wel beter in staat wordt gesteld om te concurreren op wereldmarkten? Zo nee, waarom niet?

Wat is de positie van de Europese Commissie en andere EU-partners ten aanzien van het moderniseren van het OESO-Arrangement?

Op dit moment is Nederland betrokken bij twee internationale trajecten om de Arrangement te moderniseren en toekomstbestendig te maken. Het eerste traject is het klassieke traject onder de oorspronkelijke Participanten (de Arrangement-landen) waarin de Europese Unie ook namens Nederland een agenda voert die moet leiden naar een modernisering van de Arrangement met meer flexibiliteit, doeltreffendheid en eenvoud van de geldende regels. Daarnaast wordt er in breder internationaal verband, onder andere met China, Brazilië en India, gesproken in de Internationale Werkgroep (IWG). Multilaterale onderhandelingen van deze aard verlopen dikwijls traag, maar Nederland probeert door een actieve inzet in voorbereidende gremia wel het tempo op te voeren. Het spreekt voor zich dat Nederland niet het enige land is dat aan tafel zit en dus niet zelf het ritme bepaalt. Wel wordt de binnen de EU breed de opvatting gedeeld dat de huidige Arrangement niet meer toereikend is om het internationale gelijke speelveld te garanderen.

Dat neemt niet weg dat de Nederlandse positie blijft dat alleen door zulke afspraken een race to the bottom kan worden voorkomen. Nederland blijft dus gecommitteerd aan solide afspraken die voor iedereen gelden. Door duidelijke spelregels blijft het spel eerlijk en toegankelijk voor iedereen, juist ook voor de eigen Nederlandse exporteurs.

China heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot met afstand de grootste exportfinancierder ter wereld. Ziet het kabinet mogelijkheden om de druk op China op te voeren om de moeizame onderhandelingen tot een betekenisvol resultaat te brengen? Met wie wordt in dit kader opgetrokken en welke strategie wordt hierbij gehanteerd?

Nederland voert niet zelf de onderhandelingen in IWG-of Participantenverband; de EU vertegenwoordigt de Europese lidstaten. Wel zet Nederland voorbereidende en naastgelegen gremia, zoals in EU-, OESO- en Club van Parijs-verband in om de druk op te voeren. Hierbij maakt Nederland gebruik van breed opgezette bilaterale allianties met onder andere Europese landen.

De leden van de VVD-fractie merken tevens op dat veel landen in reactie op de opkomst en handelwijze van China hun exporteurs actiever zijn gaan ondersteunen met nieuwe, directere vormen van financiering en meer proactieve exportondersteunende strategieën. In welke mate is de Staatssecretaris in staat, en vooral ook bereid, om tegen deze achtergrond een concurrerend(er) aanbod te ontwikkelen? Welke stappen is de Staatssecretaris bereid hierin te zetten, temeer aangezien de recente Financieringsbrief (««Internationaal financieren in perspectief: kansen pakken, resultaten boeken») weinig ambitieuze strategieën bevatte en het aanbod in sommige opzichten juist minder concurrerend heeft gemaakt? Kan de Staatssecretaris dit uitgebreid toelichten?

Nederland houdt zich aan zijn wettelijke verplichtingen: in dit geval aan de Arrangement on Officially Supported Export Credits, die in de EU vertaald is in een verordening. China voelt zich hieraan niet gebonden en handelt overeenkomstig. Voor sommige Participanten van de Arrangement (namelijk de niet-EU Participanten) heeft de Arrangement de status van een gentlemen’s agreement. Zij hebben meer ruimte om de grenzen van het kader op te zoeken. Nederland is in principe voor wat de aangeboden instrumenten betreft niet strenger dan de Arrangement toestaat wat betreft de financiële voorwaarden en het aanbod is wat betreft verzekeringen dus concurrerend ten opzichte van de landen die zich aan de Arrangement gehouden voelen.

In het kader van onze concurrentiepositie en een gelijk speelveld vragen de leden van de VVD-fractie zich ook af hoe bij de «verduurzaming van de ekv» rekening gehouden wordt met de internationale context. Hecht het kabinet aan het bereiken van een gelijk speelveld op dit vlak? Kiest het kabinet voor een aanpak waarbij verduurzaming zodanig wordt gerealiseerd dat Nederland internationaal niet uit de pas gaat lopen? Zo nee, waarom niet?

Het kabinet hecht aan een internationaal gelijk speelveld, ook op het vlak van verduurzaming. Om onder andere deze reden is gekozen om verzekering van transacties in de olie- en gassector niet unilateraal uit te sluiten van de ekv. Een eenzijdig besluit om «dicht te gaan op fossiel» zou de Nederlandse concurrentiekracht potentieel een grote economische slag toebrengen. Dit scenario is onwenselijk. De Nederlandse exporteur concurreert immers direct met het buitenland. Wanneer we het beleid wijzigen, moeten altijd rekening worden gehouden met het internationale level playing field.

Wel is het mogelijk om binnen de bestaande internationale afspraken extra mogelijkheden te bieden aan groene bedrijven en transacties, om zo de verduurzaming van de ekv te stimuleren en daarmee een bijdrage te leveren aan de energietransitie. Op die manier kiest het kabinet voor een aanpak waarbij Nederland internationaal niet uit de pas loopt, maar juist vooroploopt samen met een aantal andere landen.

In de monitor zegt de Staatssecretaris de herintroductie van een eigen benchmark voor 2020 te overwegen. De leden van de VVD-fractie benadrukken dat een eigen benchmark van grote waarde kan zijn. Is het kabinet voornemens in te zetten op een brede benchmark waarbij ook wordt gekeken naar de mandaten van de exportfinancierende instellingen (en dus ook de direct lenders in Azië) als concurrerende landen, zowel binnen als buiten de EU en de OESO? Zo nee, waarom niet?

Deze benchmark zal inderdaad in 2020 opnieuw uitgevoerd worden. Daarbij zal ook worden gekeken naar de mandaten van de exportfinancierende instellingen als concurrerende landen, zowel binnen als buiten de EU en de OESO.

In de monitor wordt aangegeven dat er in 2018 er voor 16,3 miljard euro verplichtingen uit stonden aan exportkredietverzekeringen (ekv’s). De leden van de D66-fractie vernemen graag voor hoeveel miljard er aan garantieverplichtingen werd aangegaan in 2018 en voor hoeveel miljard er nog garantieverplichtingen uit stonden van vóór 2018. Ook vernemen deze leden graag waarop de raming van 10 miljard euro is gebaseerd.

In 2018 is voor 2,6 miljard euro aan nieuwe verplichtingen aangegaan. De stand per einde 2017 bedroeg 16,8 miljard euro, terwijl deze eind 2018 16,3 miljard euro bedroeg. Artikel 5 van begroting IX heeft een plafond waarin is aangegeven voor welk bedrag de Minister jaarlijks nieuwe garantieverplichtingen kan aangaan (brutoplafond). Dit plafond (en dus geen raming) is vastgesteld op € 10 miljard voor de gehele ekv-faciliteit en vastgesteld op basis van de historische vraag naar de ekv.

De leden van de D66-fractie lezen in de brief dat de verdiensten van de exportkredietverzekeringen worden weergegeven als percentage van het bbp en worden weergegeven in arbeidsjaren. Echter, in de brief van de Staatssecretaris wordt ook gesproken over een positieve bijdrage van de ekv’s aan de schatkist. De aan het woord zijnde leden zouden graag in een overzicht vernemen wat de verdiensten zijn van de ekv’s voor de schatkist. Ook zouden deze leden graag vernemen hoe veel er jaarlijks exact betaald wordt aan schade-uitkeringen voor de afgelopen 5 jaar.

De gevraagde cijfers zijn terug te vinden in de begrotingen en jaarverslagen van het Ministerie van Financiën. Uit onderstaande tabel blijkt dat over de afgelopen vijf jaar het kassaldo voor de Staat positief was, zowel in totaal als in elk afzonderlijk jaar. De relatief grote recuperaties hangen voor een belangrijk deel samen met de terugbetalingsregeling met Argentinië. De uitgekeerde schades waren in verhouding tot de geïncasseerde premies en recuperaties relatief beperkt.

In- en uitgaande financiële stromen ekv 2014–2018 op basis van artikel 5 begroting IX in miljoenen euro’s
 

2014

2015

2016

2017

2018

Premies

118

117

102

105

91

Schades

– 43

– 96

– 14

– 38

– 27

Recuperaties

87

103

228

132

153

Uitvoeringskosten

– 12

– 13

– 15

– 15

– 16

Saldo

150

111

301

184

201

In de monitor werd aangegeven dat er landen zijn in de zogenaamde Arrangement on Officially Supported Export Credits (het Arrangement) die de regels proberen te omzeilen door export via publieke investerings- en ontwikkelingsbanken te steunen. De leden van de D66-fractie vernemen graag om welke landen dit gaat en zouden graag willen weten of ook Nederland de export via publieke investerings- en ontwikkelingsbanken steunt. Zijn er binnen het Arrangement afspraken gemaakt over hoe hiermee om te gaan? Klopt het dat Atradius Dutch State Business (ADSB) door de privaatrechtelijke overeenkomst met de Nederlandse overheid niet gezien kan worden als een publieke investeerder?

Nederland houdt zich aan de regels van de Arrangement. Er zijn landen, zoals China, die zich niet gebonden achten aan deze regels. De Arrangement bevat verder geen afspraken over hoe je omgaat met deze wijze van financiering. Het is onderwerp van gesprek of het wenselijk of het deze vormen van exportsteun binnen de reikwijdte van de Arrangement te brengen. ADSB is de uitvoerder van de exportkredietverzekering in Nederland waarbij de Staat optreedt als verzekeraar. Dit is geen publieke investeerder want ADSB verstrekt enkel voor rekening en risico van de Staat verzekeringen en dus geen financieringen.

De leden van de D66-fractie zijn blij om te vernemen dat er gedurende het afgelopen jaar geen grote nieuwe verplichtingen zijn aangegaan in de olie- en gaswereld. De leden van de D66-fractie willen graag weten wat er wordt bedoeld met «geen grote verplichtingen». Gaat het om «geen» verplichtingen of «geen grote» verplichtingen? Welke verplichtingen met de olie- en gaswereld zijn er wél aangegaan? Wat zijn de exacte doelen van het kabinet met betrekking tot het vergroenen van evk’s?

In de monitor is «relatief grote polissen» gedefinieerd als een maximale schade van meer dan 250 miljoen euro en in het bijzonder wordt vermeld dat er in 2018 geen projectfinancieringen in de olie- en gassector in verzekering zijn genomen. Ook in 2018 zijn verplichtingen aangegaan die geclassificeerd zijn als olie- en gasgerelateerd, maar geen relatief grote in de zin zoals hierboven gedefinieerd. Relatief kleine transacties in de olie- en gassector kunnen bijvoorbeeld bestaan uit de verkoop van toeleveringsschepen.

In 2019 is begonnen met het in kaart brengen van transacties die als groen gekwalificeerd kunnen worden en zijn extra maatregelen in het acceptatiebeleid genomen die erop gericht zijn het aantal groene transacties in de portefeuille te vergroten.

De leden van de D66-fractie vernemen graag hoeveel transacties er tot op heden door de International Finance Corporation (IFC) zijn gekwalificeerd en hoe er op dit moment gehandeld wordt op basis van deze kwalificaties. Ook zouden deze leden graag vernemen hoe het kabinet in de toekomst wil handelen op basis van deze kwalificaties en wanneer hij van plan is deze veranderingen door te voeren.

IFC heeft een methode ontwikkeld om groene transacties te kwalificeren die is verfijnd door een onafhankelijk onderzoeksinstituut uit Noorwegen (CICERO), onder andere door verschillende «tinten groen» toe te voegen. ADSB gebruikt hier een versie van die meer is toegesneden op exportkredietverzekeringen. Tot en met oktober 2019 zijn met deze methode 47 transacties gemeten, waarvan zeven als donkergroen zijn gekwalificeerd. Dit is echter nog wel onder voorbehoud, onder meer omdat de methode nog zal worden gevalideerd door een externe deskundige. Daarnaast zet het kabinet in op vergroening van de ekv-portefeuille. Deze kunnen worden onderscheiden in maatregelen voor projectfinanciering (pf) en voor reguliere transacties. Voor projectfinanciering zijn de volgende maatregelen genomen:

  • i. Een ruimer Nederlands content beleid voor evident groene projectfinanciering (pf). Dit betekent dat we een groter deel van de transactie kunnen verzekeren, waardoor sponsoren en opdrachtgevers een extra prikkel hebben om Nederlandse bedrijven te contracteren. Het aandeel groen binnen de portefeuille wordt daarmee ook groter.

  • ii. Verder verleent Nederland 95% dekking op groene pf-transacties in plaats van de gebruikelijke 80% dekking. Ook is een pilot van start gegaan waarin een flexibel trekkingsregime van het door de Staat gedekte financieringsdeel van de groene PF-transactie wordt toegestaan.

Deze maatregelen hebben uitsluitend betrekking op donkergroene hernieuwbare energieprojecten, zoals de bouw van windmolenparken op zee, die een gegarandeerd afnamecontract voor de lange termijn hebben. Hierbij wordt aangesloten bij annex 1 van de Renewable Sector Understanding van het Arrangement. Ook zijn er specifieke voorwaarden aan verbonden, zodat onbeheersbare risico’s worden voorkomen.

Daarnaast worden nog 3 andere maatregelen genomen voor reguliere transacties:

  • i. Voor kleine groene transacties (onder 5 miljoen euro) is een pilot gestart voor de duur van één jaar tot een totale Maximale Schade van 50 miljoen euro. Bij kleine groene transacties gaat het vaak om innovatieve bedrijven zonder een heel lang trackrecord. Deze zouden bij strike toepassing van de reguliere regresnormen en -criteria niet in aanmerking komen voor een ekv-dekking. In de pilot zijn deze regreseisen versoepeld. Daarnaast zijn de acceptatiecriteria voor de debiteur van kleine groene transacties ook versoepeld. Een derde versoepeling betreft het accepteren van langere looptijden waar nodig. Hier wordt een case-by-case benadering toegepast, waarbij de looptijd van de financiering nooit hoger mag zijn dan de economische levensduur van het kapitaalgoed. Voor de pilot geldt dat er een aantal voorwaarden worden gesteld, zodat er geen sprake is van onbeheersbaar risico.

  • ii. Voor evident groene transacties wordt van geval tot geval bezien of er een bredere definitie van export toe te passen is. Hierdoor kunnen meer groene transacties in aanmerking komen voor ekv-dekking. Het gaat in het bijzonder over transacties tussen nationale kopers en leveranciers – waarbij de goederen in eerste instantie ook worden ingezet in Nederland – indien exportpotentieel van het kapitaalgoed aannemelijk wordt gemaakt. Op die manier wordt getracht het prijsverschil tussen «groene» en «reguliere» fossiele kapitaalgoederen kleiner te maken. Dit kan het verschil maken voor klanten van ekv-afnemers om voor de groene opties te kiezen en zo een internationaal marktfalen op te lossen (de maatschappelijke externe kosten van fossiele producten wordt onvoldoende gereflecteerd in hun marktprijs).

  • iii. Voorts is uitvoerder ADSB in gesprek met banken en groene mkb’ers hoe een generieke werkkapitaaldekking vormgegeven kan worden voor kleine groene transacties, zodat groene export gestimuleerd kan worden.

De leden van de D66-fractie lezen met interesse dat ADSB is begonnen met het in kaart brengen van de effecten van verzekerde transacties op de Sustainable Development Goals (SDG). De leden van de D66-fractie willen graag weten wanneer alle transacties zijn gekwalificeerd en wanneer de Kamer zal worden geïnformeerd over de invloed van de ekv»-portefeuille op de SDG. Ook zouden deze leden graag vernemen of reeds bekend is hoe er gehandeld zal worden wanneer blijkt dat de gestelde SDG’s niet worden gehaald.

De SDG-kwalificatie heeft betrekking op alle vanaf begin 2019 uitgereikte polissen. De uitkomsten daarvan zullen in het tweede kwartaal van 2020 beschikbaar zijn en zullen worden toegelicht in de ekv-monitor over 2019 en in het jaaroverzicht van ADSB. De ekv is gericht op het stimuleren van Nederlandse export en daarmee ook werkgelegenheid (SDG 8) in Nederland, niet op het realiseren van de SDG-agenda in de ontvangende landen. Dat neemt niet weg dat de met ekv-dekking geïmporteerde goederen of diensten een bijdrage kunnen leveren aan de SDG’s in de ontvangende landen. Het kabinet zal hier over rapporteren in onder andere de ekv-monitor over 2019.

De leden van de D66-fractie lezen in de monitor exportkredietverzekeringen dat de Staatssecretaris gaat inzetten op het vergroenen van de portefeuille, door bijvoorbeeld voor groene transacties een specifiek risicokader te ontwikkelen dat de «andersoortige risico’s beter inschat». De leden van de D66-fractie vernemen graag wat hier wordt bedoeld met andersoortige risico’s.

Voor groene transacties kan in voorkomende gevallen een ander risicokader worden gehanteerd.

De markt voor duurzame energie is bijvoorbeeld op dit moment nog minder volwassen dan de traditionele sectoren. Dit heeft onder andere te maken met andersoortige risico’s, zoals onbewezen technologieën, gebrek aan track-record en voor ons onbekende partijen. We kunnen in dergelijke gevallen het besluit tot verzekeren baseren op nieuwe informatiebronnen en een ander soort zekerheden waar Nederland tot op heden minder ervaring mee heeft. Uiteraard zal dit wel gebeuren binnen de bestaande internationale afspraken, zoals de lange termijn kostendekkendheid.

Met betrekking tot de Omzetpolis Opkomende Markten (OOM) zouden de leden van de D66-fractie graag vernemen of deze pilot reeds gestart is en wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over het verloop van de pilot.

De pilot is gestart in juli 2019. In de monitor exportkredietverzekering 2019 zal de Kamer worden geïnformeerd over het verloop van de pilot. Over het eventuele besluit om de OOM te continueren dan wel de pilot te beëindigen, dat na de geplande evaluatie zal worden genomen, zal de Kamer eveneens worden geïnformeerd.

De leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld over de inzet van het kabinet wat betreft achterblijvende ambitie om de exportkredieten in te zetten voor werkelijke vergroening en het realiseren van de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs. Allereerst willen de leden van de SP-fractie graag weten hoe de stelling dat ekv geen transacties ondersteunt die negatieve effecten hebben op mens, dier en milieu, zich verhoudt tot de aankondiging dat er geen stop of uitfasering komt op het verstrekken van ekv aan de olie- en gasindustrie (punt 3.7).

Het uitgangspunt van de exportkredietverzekering is dat de staat geen exporttransacties met onaanvaardbare negatieve effecten op mens, dier en milieu verzekert. Dit standpunt vormt de basis voor het mvo-beleid. Daarnaast is het Nederlandse beleid gericht op onze welvaart en ons welzijn veilig te stellen én duurzaam te verbeteren. Het Kabinet zet daarom in op vergroening van het handelsinstrumentarium, waaronder de ekv, om hiermee een bijdrage te kunnen leveren aan het realiseren van de klimaatdoelstellingen.

De leden van de SP-fractie vragen een reactie op het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 17 juli 2019, waarin wordt gepleit voor snelle uitfasering van publieke financiering, inclusief ekv, voor de fossiele industrie en in plaats daarvan deze instrumenten in te zetten voor «duurzame ontwikkeling en onderzoek naar hernieuwbare energie».

Het uitfaseren van de Nederlandse ekv voor de fossiele industrie betekent niet automatisch dat er daling zal zijn van bijvoorbeeld CO2-uitstoot in desbetreffende landen. Nederlandse exporteurs die leveren aan de olie- en gasindustrie doen dit doorgaans met de meest vooraanstaande technologieën. Alle ekv-transacties worden bovendien gescreend en indien nodig, getoetst op milieu en sociale gevolgen. Als de gunning van deze transacties niet naar Nederlandse bedrijven gaat, dan is het goed mogelijk dat buitenlandse bedrijven deze transacties zullen uitvoeren die wellicht niet beschikken over de nieuwste technologieën, en ook niet strikte milieu en sociale voorwaarden zullen hanteren. Zoals ik in mijn reactie op de vraag van de D66-fractie heb aangegeven vindt vergroening plaats onder andere plaats door gunstiger beleid voor hernieuwbare energieprojecten en gaan we soepeler om met regresnormen en -criteria voor groene exporteurs, die veel onderzoek hebben gedaan om duurzame en groene producten te ontwikkelen.

De leden van de SP-fractie vragen wat er precies wordt bedoeld met «onderwerping aan een mvo-beoordeling» als extra screeningscriterium. Hoe gaat dit eruit zien en welke consequenties volgen er voor de beoordeling van de ekv-aanvraag als de mvo-beoordeling negatief uitvalt? Deze leden vragen zich af of dit betekent dat een bedrijf uitgesloten kan worden van ekv, zoals bij het anti-omkopingsbeleid het geval is, en zo niet, waarom niet?

Een mvo-beoordeling vindt plaats wanneer uit de screening blijkt dat deze noodzakelijk is. Deze screening gebeurt aan de hand van de criteria die volgen uit de OESO Common Approaches en nationaal beleid:

  • er is sprake van een transactiebedrag van 10 miljoen euro of meer;

  • er sprake van een levering in of nabij een gevoelig gebied;

  • er is sprake van een levering aan een gevoelige sector; of

  • er is sprake van een verhoogd risico op schending van mensenrechten.

Een mvo-beoordeling wordt uitgevoerd voordat een transactie wordt verzekerd. Een negatieve beoordeling leidt als zodanig niet tot uitsluiting, maar enkel tot het niet verstrekken van de verzekering. Dat betekent niet dat een negatieve mvo-beoordeling buiten beschouwing wordt gelaten bij toekomstige aanvragen: als de betrokken partij een nieuwe aanvraag indient, wordt er rekening gehouden met (negatieve) mvo-beoordelingen van eerdere aanvragen.

In ernstige gevallen kan uitsluiting plaatsvinden op basis van de algemene voorwaarden van de exportkredietverzekering nadat een transactie verzekerd is en achteraf blijkt dat er toch sprake is van omkoping of dat er onjuiste informatie is verschaft die relevant was voor het verstrekken van de verzekering.

Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie om meer details over welke criteria van de overgenomen IFC-methode precies worden gehanteerd om te bepalen of een transactie «groen» is? Kan de Staatssecretaris de Kamer meer specifiek informeren over de drie verschillende categorieën (hoofdstuk 6)? De leden van de SP-fractie vinden geen concrete doelstellingen over het percentage van toegekende ekv dat in de toekomst «groen» moet zijn. Kan de Staatssecretaris daar helderheid over verschaffen?

De aanpak van ADSB is gebaseerd op het IFC Green Bond Framework, dat gericht is op het financieren van investeringen die bijvoorbeeld resulteren in energie-efficiëntie, produceren van of migreren naar herbruikbare energie (wind, water, zon en geothermie) of verduurzaming van productieprocessen. Het raamwerk is beoordeeld door het Center for International Climate and Environmental Research – Oslo (CICERO) dat daarbij de verschillende investeringen heeft ingedeeld in drie categorieën, te weten lichtgroen (efficiëntie in gebruik van natuurlijke hulpbronnen), middelgroen (bridging towards 2050) en donkergroen lange termijn, «2050-proof».

Het raamwerk bevat vier onderdelen, te weten direct mitigation, indirect mitigation, adaptation en special climate. Ieder onderdeel bevat verschillende categorieën met specifieke criteria waaraan een transactie moeten voldoen om als donker-, medium- of lichtgroen gekwalificeerd te worden.

Ter illustratie, de categorie renewable energy generation valt onder onderdeel direct mitigation en projecten die voldoen aan één of meerder criteria (wind, geothermal, solar, biomass, tidal and other ocean en hydropower) kunnen gekwalificeerd worden als donkergroen.

Het kabinet heeft weinig directe invloed op de samenstelling van de ekv-portefeuille omdat de ekv een vraaggestuurd instrument is. Wel zet het kabinet binnen zijn mogelijkheden in op vergroening van de portefeuille door andersoortige risico’s die gepaard gaan met groene transacties eerder te accepteren, groene bedrijven proactief te benaderen en flexibeler om te gaan met acceptatiecriteria voor groene bedrijven en transacties.

Onder hoofdstuk 6 wordt verder ingegaan op het realiseren van de SDG’s, maar wordt slechts gekeken naar de effecten voor Nederland. De leden van de SP-fractie willen graag weten wat de effecten van de ekv zijn op de SDG’s in ontwikkelingslanden. Zijn de verantwoordelijke bewindspersonen het met de leden van de SP-fractie eens dat het niet uitsluiten van de fossiele industrie indruist tegen de realisatie van de SDG’s, met name nummers 6, 7 10, 11, 12 en 13?

In hoofdstuk 6 is, op basis van cijfers van het CBS, toegelicht wat de ekv bijdraagt aan de SDG’s die ook voor Nederland gelden. Met de ekv levert de Nederlandse staat een bijdrage aan de Nederlandse economie en werkgelegenheid en daarmee aan SDG 8: fatsoenlijke banen en economische groei.

De SDG-kwalificatie die ADSB in opdracht van de staat zal uitvoeren heeft betrekking op de vanaf begin 2019 uitgereikte polissen. De uitkomsten daarvan worden opgenomen en toegelicht in de ekv-monitor over 2019.

De ekv is gericht op het stimuleren van Nederlandse export en daarmee ook werkgelegenheid (SDG 8) in Nederland, niet op het realiseren van de SDG-agenda in de ontvangende landen. Dat neemt niet weg dat de met ekv-dekking geïmporteerde goederen of diensten een bijdrage kunnen leveren aan de SDG’s in de ontvangende landen. Het kabinet maakt hierin geen onderscheid tussen SDG’s en zal hierover in de ekv monitor 2019 rapporteren.

Tot slot vragen de leden van de SP-fractie of de Staatssecretaris bereid is om verduurzaming en vergroening op te nemen in zijn inhoudelijke inzet bij de onderhandelingen van het Arrangement in de OESO-werkgroep. Zo nee, waarom niet?

Nederland brengt verduurzaming en vergroening regelmatig onder de aandacht in internationale gremia. In EU- en OESO-verband wordt momenteel gesproken over de modernisering van het Arrangement on Official Export Credits. Nederland zet hier samen met gelijkgestemde landen hard in op dat ook vergroening van de exportkredietverzekering goed verankerd wordt. Daarnaast is Nederland één van de drijvende krachten achter de Climate Sector Understanding (CCSU) en de Coal Sector Understanding (CFSU), beiden annexen aan de Arrangement. Bij de herziening van de CFSU zal Nederland in ieder geval inzetten op het uitsluiten van ekv-steun voor steenkolencentrales.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen dat de Staatssecretaris het dierenwelzijnsbeleid tegen het licht gaat houden en vragen naar de redenen die de Staatssecretaris heeft om dit te doen. Welke concrete gevallen zijn de aanleiding geweest om het dierenwelzijnsbeleid te herzien? Op welke wijze voldoet het huidige dierenwelzijnsbeleid niet? De leden vragen ook welke bedrijven en ngo’s geconsulteerd zullen worden. Kan de Staatssecretaris garanderen dat Nederlandse bedrijven die een financieel belang hebben bij het opbouwen van de bioindustrie geweerd zullen worden bij deze consultaties? Indien hij dat niet kan, kan de Staatssecretaris dan volledige openheid geven door de gespreksverslagen van gesprekken met deze bedrijven naar de Kamer te sturen?

Er zijn geen concrete gevallen geweest die hiertoe aanleiding vormen. Het vernieuwde mvo-beleid voor de ekv, zoals dat in 2018 aan de Tweede Kamer is gezonden, heeft voor veel verduidelijking gezorgd doordat het kader en het proces voor mvo-beoordeling is uitgeschreven. Eenzelfde verduidelijking zal worden bewerkstelligd op het punt van dierenwelzijn als onderdeel van dit mvo-beleid. Alle relevante stakeholders hebben hierbij de gelegenheid gekregen zich uit te spreken over het beoogde nieuwe kader tijdens de consultatiefase. Er zijn geen partijen geweerd van de consultatie, dat past mijn inziens niet bij een open consultatieproces. Wanneer ik het nieuwe beleid aan de Kamer stuur, zal ik in de aanbiedingsbrief aandacht besteden aan het verloop van het consultatieproces en aan de verschillende belangen en zorgen die tijdens dit proces geuit zijn.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen in de Kamerbrief dat in 2018 geen grote nieuwe verplichtingen zijn aangegaan in de olie- en gaswereld, waardoor deze portefeuille iets is gekrompen. Valt het gegeven dat er geen forse verplichtingen in deze sector zijn aangegaan te verklaren vanuit de beleidsmatige vergroening van de ekv-portefeuille, of valt de verlaging van het aandeel van die sector in de totale portefeuille geheel of gedeeltelijk te verklaren door toevallige gebeurtenissen? Kan de Staatssecretaris een overzicht geven van de ekv-verplichtingen die zijn aangegaan in deze sector tussen 2010 en 2018? Kan de Staatssecretaris aangeven uit welk aandeel (in percentages) de totale verplichtingen in deze sector in de ekv-portefeuille hebben (gehad), voor de periode 2010–2018?

Het beleid ten aanzien van het verzekeren van transacties die gerelateerd zijn aan fossiele brandstoffen is niet gewijzigd. Dat er in 2018 geen grote transacties zijn aangegaan en als gevolg daarvan het aandeel in de portefeuille iets is gedaald is, is dus niet het gevolg van beleid maar van vraaguitval. De ekv is immers volledig vraaggestuurd en in 2018 zijn geen aanvragen gedaan of afgerond voor grote verzekeringen voor leveringen aan de olie- en gasindustrie. Daarnaast is het beleid gericht op het vergroten van het aandeel van groene transacties in de portefeuille. Dit heeft er onder meer toe geleid dat medio 2019 een verzekering is afgegeven voor een offshore windpark voor de kust van Taiwan.

De registratie van olie- en gasgerelateerde transacties is in 2017–2018 aangepast; voorheen werden bijvoorbeeld schepen die werden geleverd aan een bedrijf in de oliesector geregistreerd als «schepen», sindsdien als olie- en gas. Deze aanscherping van de registratie is doorgevoerd met het oog op het beter in kaart brengen van olieprijsgerelateerde risico’s. Vanwege deze systeemwijziging is het niet mogelijk om de cijfers te reproduceren voor de periode 2010–2018, dat zou een onvolledig beeld geven. Echter, medio 2017 bedroeg het percentage van de olie- en gasgerelateerde verplichtingen van de totale portefeuille 39% en in 2018 daalde dit naar 31%. Gezien het langetermijnkarakter van de meeste grote olie- en gasgerelateerde verplichtingen en de relatief stabiele omvang van de portefeuille zal dit percentage in de gevraagde periode waarschijnlijk niet veel hoger of lager zijn geweest.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen op welke wijze de eiwittransitie, de transitie van dierlijke naar plantaardige eiwitten, onderdeel is van de vergroeningstrategie binnen het ekv-beleid, aangezien deze transitie een enorme bijdrage levert aan het realiseren van de doelstellingen van het Akkoord van Parijs en ook anderszins grote milieuwinst oplevert.

Gelet op de samenstelling van de ekv-portefeuille zet ik primair in op de transitie naar meer duurzame energie. Op dit moment wordt gewerkt aan een methodologie om te meten welke transacties kwalificeren als groen. Bij het ontwikkelen van deze methodologie worden alle opties, waaronder eiwittransacties, meegewogen.

Tot slot vragen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren op welke wijze de bevindingen van de twee recente IPCC-rapporten (Landgebruik en Klimaat; Oceanen en Klimaat) worden geïntegreerd in het Nederlandse ekv-beleid.

De IPCC-rapporten zullen worden meegenomen in de evaluatie van het mvo-beleid voor de ekv. Als uit de evaluatie blijkt dat het mvo-beleid aanpassing behoeft, zal ik ervoor zorgen dat die aanpassingen worden opgenomen in het beleid. De uitkomsten van de evaluatie worden te zijner tijd gecommuniceerd met uw Kamer.

Naar boven