26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Nr. 311 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 14 juni 2019

De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 22 februari 2019 inzake het onderzoeksrapport strategieën voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) (Kamerstuk 26 485, nr. 304).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 juni 2019. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Meijers

1

Hoeveel tijd zal de evaluatie van het convenantenbeleid naar uw inschatting in beslag nemen? Verwacht u voor het einde van de kabinetsperiode een besluit te kunnen nemen over dwingende maatregelen?

De verwachting is dat de evaluatie van de convenanten voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), die najaar 2019 begint, in het derde kwartaal van 2020 wordt afgerond. Daarna wil het kabinet besluiten of en zo ja, welke aanvullende maatregelen geïntroduceerd zullen worden binnen een verbeterd IMVO-beleid.

2

Zal er in de evaluatie van het convenantenbeleid een bredere analyse van de United Nations Guiding Principle's on Business and Human Rights (UNGPs) en de Guidelines for Multinational Enterprises van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) worden betrokken? Zo ja, kan de effectiviteit en de mate van implementatie in nationale wetgeving van deze instrumenten inzichtelijk worden gemaakt in de rapportage naar de Kamer?

De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) vormen het uitgangspunt van de IMVO-convenanten. In de evaluatie zal de vraag worden geadresseerd in hoeverre de IMVO-convenanten de naleving van deze richtlijnen en principes door bedrijven in hoog risico sectoren bevorderen en wat hierbij de resultaten zijn. De evaluatie zal geen bredere analyse geven van de UNGPs en de OESO-richtlijnen.

3

Welke bronnen – naast het onderzoek Strategies for Responsible Business Conduct (PWC, december 2018) – zullen worden gebruikt bij de evaluatie van het convenantenbeleid?

De uitgangspunten voor de evaluatie van de IMVO-convenanten wordt momenteel, in afstemming met maatschappelijke organisaties, bedrijven en uw Kamer, uitgewerkt. Daarom is het op dit moment nog niet mogelijk om een compleet overzicht te geven van alle bronnen die gebruikt zullen worden. In ieder geval zullen de beschikbare nulmetingen, voortgangsrapportgages en beschikbare mid-term reviews van de individuele convenanten meegenomen worden. Waar aanwezig zullen ook documenten over de onderhandelingsfase van individuele convenanten, zoals uitgangspunten- en hoofdlijnendocumenten opgesteld door de deelnemende partijen, worden gebruikt. Vanzelfsprekend zullen basisdocumenten zoals de OESO-richtlijnen, UNGPs, het SER-advies IMVO-convenanten, de SER voortgangsrapportage van de IMVO-convenanten, de KPMG Sector Risico Analyse en de OECD Due Diligence Guidance gebruikt worden.

4

Welke partijen worden betrokken bij de evaluatie van het convenantenbeleid? Hoe wordt het maatschappelijk middenveld betrokken in de evaluatie?

Op 24 mei 2019 is een stakeholderbijeenkomst georganiseerd. Hiervoor waren vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld (zowel NGO’s die partij of steunbetuiger zijn bij individuele convenanten, als NGO’s die dat niet zijn), van de vakbonden, van de bedrijven uit de hoog risicosectoren, waaronder het mkb, en van de secretariaten van de individuele convenanten, zoals de SER, uitgenodigd. De deelnemers hebben input geleverd, deze wordt in de opzet van het evaluatieonderzoek verwerkt. In lijn met motie Voordewind (Kamerstuk 26 485, nr. 298), ontving de Kamer op 5 juni 2019 een brief met het aanbod voor een technische briefing inzake de evaluatie van de IMVO-convenanten.

5

Zijn er voorbeelden uit de casestudies waarvan u het de moeite vind om nader te onderzoeken of deze kunnen worden toegepast in Nederland? Zo ja, welke?

Zie antwoord op vraag 25.

6

Op welke wijze wordt binnen de Europese Unie (EU) het beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) vormgegeven? Op welke onderdelen van het bevorderen van duurzame handel voert de EU gezamenlijk en actief beleid? Welke voorbeelden kunnen hiervan gegeven worden?

In maart 2019 heeft de Europese Commissie een overzichtsdocument gepubliceerd van de Europese initiatieven op het terrein van IMVO, duurzaamheid en mensenrechten en bedrijfsleven1. Hierin wordt gerapporteerd op welke terreinen de EU actief is op het gebied van duurzame handel. De duurzame ontwikkelingsdoelen vormen een belangrijk kader voor het EU duurzaamheidsbeleid. Dit blijkt ook uit de onlangs door de Europese Commissie gepubliceerde discussienota «Naar een Duurzaam Europa 2030».2 IMVO wordt hierin een voorwaarde genoemd voor de overgang naar een duurzame toekomst.

De EU voert beleid op deelonderwerpen binnen IMVO, zoals de EU Richtlijn met betrekking tot niet-financiële informatie3 en de EU-Conflictmineralenverordening4. Het kabinet is voorstander van geconsolideerd IMVO-beleid op EU-niveau en bepleit dit bij de Europese Commissie. Nederland heeft zich hard gemaakt voor de oproep aan de Commissie om te komen tot een Europees IMVO-actieplan, bijvoorbeeld in de Raadsconclusies in reactie op de eerder genoemde discussienota «Naar een duurzaam Europe 2030»5.

7

Op welke wijze wordt in Nederlands IMVO-beleid gewaarborgd dat niet alleen de grote bedrijven, maar ook het midden- en kleinbedrijf (mkb) zich gebonden voelt en actief inzet voor de verduurzaming van handeslketens?

Op verschillende manieren probeert de overheid het mkb te betrekken bij de inzet voor de verduurzaming van handelsketens. Zo is het IMVO-convenantenbeleid juist ook bedoeld voor het mkb. Bij veel convenanten betalen midden- en kleinbedrijven lagere deelnemerskosten. Het mkb is in het bijzonder gebaat bij samenwerking, omdat dit toegang geeft tot kennis en expertise die zij zelf niet in huis hebben. Voor het mkb zijn de tools en toolkits die binnen convenanten worden ontwikkeld van toegevoegde waarde. Door samenwerking met anderen kan bovendien de eigen invloed in de keten worden vergroot.

Daarnaast steunt het Ministerie van Buitenlandse Zaken het programma «IMVO-vouchers». Dit wordt uitgevoerd door MVO Nederland en richt zich op het mkb. Binnen dit programma kan een bedrijf de helft van een aangevraagd IMVO-advies vergoed krijgen.

Via het programma «Omzet met Impact», eveneens uitgevoerd door MVO Nederland, wordt het mkb ondersteund om op duurzame wijze zaken te doen in landen in ontwikkeling en opkomende markten. Binnen dit programma wordt ook de MVO Risico Checker beheerd. Deze checker geeft een bedrijf informatie over potentiële risico’s voor specifieke producten uit een specifiek land. De checker helpt bedrijven die (nog) niet op een andere manier over deze informatie kunnen beschikken bij het identificeren en prioriteren van risico’s in de keten. In 2018 kende de IMVO risicochecker meer dan 10.000 unieke gebruikers, voornamelijk bedrijven en overheidsinkopers.

8

Op welke wijze wordt momenteel – los van de aangekondigde evaluatie – de effectiviteit van de IMVO-convenanten in Nederland structureel gemonitord en geëvalueerd? Hoe is deze effectiviteit meetbaar?

In de individuele convenanten hebben de partijen zelf afspraken gemaakt over de monitoring van de voortgang van de afspraken. Hoe deze afspraken er uit zien, verschilt per convenant. In het convenant duurzame kleding- en textielconvenant is bijvoorbeeld vastgelegd dat het secretariaat de voortgang van de bedrijven monitort en in de convenanten van de financiële sector is vastgelegd dat een monitoringscommissie de behaalde resultaten beoordeelt. Voor alle convenanten geldt dat zij één keer per jaar in een voortgangsrapportage inzicht geven in de behaalde resultaten.

9

Op welke wijze wordt in landen waar wel specifieke IMVO-wetgeving bestaat, zoals genoemd in het onderzoek van PWC, de effectiviteit van deze wetgeving gemonitord? Welke wijze is hierin het meest effectief?

Het PWC-onderzoek concludeert dat er slechts in beperkte mate sprake is van monitoring en evaluatie van de IMVO-instrumenten in verschillende landen. Dit is ook het geval voor de landen met specifieke IMVO-wetgeving. Voor sommige landen is het nog te vroeg voor monitoring omdat de implementatie pas net gestart is (Canada) of nog niet (Zwitserland).

In Frankrijk blijkt er geen monitoring door de overheid plaats te vinden, wel zijn er ad hoc reviews uitgevoerd door bijvoorbeeld NGO’s.

In het Verenigd Koninkrijk is het Ministerie van Binnenlandse Zaken recent gestart met een audit om te verifiëren dat bedrijven die onder de wet vallen een verklaring hebben afgegeven die aan de minimum eisen voldoet. De eerste fase heeft de overheid zelf uitgevoerd, maar er loopt een aanbestedingsprocedure om een externe partij aan te trekken voor het vervolg. Daarnaast heeft het Verenigd Koninkrijk een Independent Anti-Slavery Commissioner, maar monitoring van de Modern Slavery Act behoort niet tot zijn taken. De onlangs gepubliceerde onafhankelijke review van de Modern Slavery Act6 bevat wel een aanbeveling dat de commissaris belast moet worden met de monitoring van de ervaringen van slachtoffers van moderne slavernij met toegang tot juridische bijstand.

In Denemarken heeft de Danish Business Authority de Copenhagen Business School aangesteld om te onderzoeken in welke mate bedrijven de Deense Financial Statement Act naleven. Op basis van een steekproef is dit voor het laatst gedaan in 2013.

In de Verenigde Staten is de Government Accountability Office, een onafhankelijk adviesorgaan voor het parlement, belast met een jaarlijkse voortgangsrapportage over de bedrijven die onder de Dodd-Frank vallen.

Bovengenoemde monitoringsactiviteiten richten zich voornamelijk op output/rapportage niveau en monitoren geen van allen de effectiviteit van de IMVO-wetgeving en de impact in productielanden.

10

In welk van de door PWC onderzochte landen kan gesteld worden dat IMVO-beleid significant verbeterd is na de invoering van IMVO-wetgeving?

Er is geen onderzoek beschikbaar naar het effect van IMVO-wetgeving op het IMVO-beleid van bedrijven. Voor Denemarken kan geconcludeerd worden dat een groter aantal bedrijven een IMVO-beleid heeft dan voor de invoering van de wet, maar er is geen onderzoek beschikbaar naar de kwaliteit van dit beleid. In zowel het Verenigd Koninkrijk als de Verenigde Staten geven bedrijven sinds de wetgeving een verklaring af over respectievelijk moderne slavernij of de financiering van conflict met mineralen, maar ook hier is niet onderzocht of dit heeft geleid tot beter IMVO-beleid. Uit onafhankelijk onderzoek naar de implementatie van de Britse Modern Slavery Act (maart 2019) bleek wel dat vermoedelijk 40 procent van de bedrijven die onder de Act valt, niet aan de wet voldoet.

11

Wanneer ontvangt de Kamer de evaluatie van de IMVO-convenanten?

Zie antwoord op vraag 1.

12

Welke onderdelen van IMVO, die momenteel in de convenanten zijn gewaarborgd, kunnen in nationale en/of Europese wetgeving gegoten worden?

Een belangrijk onderdeel van IMVO is het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen. Dit is nu onderdeel van de IMVO-convenanten. Gepaste zorgvuldigheid bestaat uit zes stappen:

  • 1. Integreren van maatschappelijk verantwoord ondernemen in beleid en managementsystemen;

  • 2. Identificeren en beoordelen van feitelijke en potentiële negatieve gevolgen van de activiteiten, producten of diensten van de onderneming;

  • 3. Stoppen, voorkomen en beperken van negatieve gevolgen;

  • 4. Monitoren van implementatie en resultaten;

  • 5. Communiceren hoe negatieve gevolgen worden aangepakt;

  • 6. Waar mogelijk zorgdragen voor of meewerken aan herstelmaatregelen.

Toekomstige beleidsvoorstellen, al dan niet dwingend, moeten beogen dat het uitvoeren van deze zes stappen verder bevorderd wordt. Hiervoor zijn verschillende aanvliegroutes denkbaar. Effectiviteit en uitvoerbaarheid moeten daarbij centraal staan.

13

Op welke wijze zijn doelstellingen in de IMVO-convenanten momenteel afrekenbaar? Welke mogelijkheden zijn er dit wettelijk te maken?

In de convenanten zijn doelstellingen vastgelegd om de processen van gepaste zorgvuldigheid van deelnemende bedrijven (beter) in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen en UNGPs. In lijn met de kernelementen van het SER-advies IMVO-convenanten (2014), waarin maatwerk en SMART-afspraken worden geadviseerd, zijn dit doelstellingen die passen bij de desbetreffende sector. In de individuele convenanten hebben de partijen zelf afspraken gemaakt over de monitoring van de voortgang van de afspraken en de wijze waarop eventuele klachten hierover worden behandeld. Deze aanpak verschilt per convenant. Deze «maatwerkaanpak» per sector laat zich lastig vertalen in algemeen geldende wettelijke maatregelen.

14

Op welke wijze wordt in de huidige IMVO-convenanten duurzaamheid in de volledige handelsketen nagestreefd?

De IMVO-convenanten zijn gericht op het bevorderen van de naleving van de OESO-richtlijnen en UNGPs door bedrijven. Volgens deze richtlijnen en principes behoren bedrijven rekening te houden met potentiële en daadwerkelijke negatieve gevolgen van hun eigen activiteiten, diensten of producten, en die van hun zakelijke relaties (zoals toeleveranciers). Zij behoren de risico’s op negatieve gevolgen te identificeren, te voorkomen of te mitigeren en rekenschap afleggen over dit proces. Ook wanneer het (risico’s op) negatieve gevolgen door toedoen van zakelijke relaties in de waardeketen betreft, dienen bedrijven zich in te spannen om deze gevolgen te voorkomen of te mitigeren. De risico’s en de grondoorzaken ervan kunnen vaak niet door bedrijven alleen worden aangepakt. Binnen de convenanten werken bedrijven, maatschappelijke organisaties, vakbonden en de overheid samen om de handelsketens duurzamer te maken.

15

Welke concrete acties onderneemt u om de ketenverantwoordelijkheden inzichtelijker te maken voor mkb-ondernemers, aangezien uit het onderzoeksrapport blijkt dat het vaak nog onduidelijk is voor (kleinere) bedrijven om te achterhalen wat er precies van hen wordt verwacht als het gaat om ketenverantwoordelijkheden?

Om de verwachtingen van bedrijven duidelijker te maken, heeft de OESO in 2018 de OECD Due Diligence Guidance for Responsible Business Conduct gepubliceerd. Hiervan wordt op verzoek van de overheid momenteel een Nederlandse vertaling gemaakt, zodat deze handreiking ook voor Nederlandse mkb’ers beter toegankelijk wordt. Nederland heeft ook bijgedragen aan andere handreikingen, waaronder de OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains in the Garment and Footwear Sector en de tool Doing business with respect for human rights van Shift, Global Compact en Oxfam. Binnen de IMVO-convenanten worden daarnaast handreikingen opgesteld en kennissessies georganiseerd om betrokken bedrijven, waaronder mkb’ers, te ondersteunen bij het toepassen van gepaste zorgvuldigheid.

16

Heeft u een goed beeld van de regeldruk die kleinere bedrijven ervaren als ze zich hebben aangesloten bij een IMVO-convenant, aangezien uit het onderzoeksrapport blijkt dat administratieve verplichtingen rondom IMVO zwaar drukken op kleinere ondernemers? Zo ja, in hoeverre zorgen de administratieve lasten ervoor dat kleinere ondernemers minder tijd en middelen over houden om de misstanden in hun keten tegen te gaan?

De bedrijven zijn samen met de andere partijen mede-architect van de afspraken in de convenanten. Eén van de kernelementen van de IMVO-convenanten is maatwerk. Bij de afspraken over governance en monitoring wordt bekeken hoe dit efficiënt kan worden ingericht, bijvoorbeeld door aan te sluiten bij de bedrijfsprocessen van de betrokken bedrijven en of bestaande rapportagesystemen van de desbetreffende sector. Wanneer partijen binnen een convenant tot het inzicht komen dat de governance efficiënter kan worden ingericht, kunnen zij samen besluiten deze aan te passen. Binnen het goudconvenant vindt nu zo’n traject plaats.

Partijen moeten investeren in deelname aan een convenant. De opbrengst van deze investering is dat zij door deelname aan een convenant beter aan de verwachting kunnen voldoen met betrekking tot het toepassen van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Als bedrijven niet binnen een convenant werken aan de toepassing van de richtlijnen, zullen ze dit zelfstandig moeten doen.

17

Hoe verklaart u de targets met betrekking tot deelname van een sector aan een convenant, in relatie tot de geringe targets over impact? Hecht u meer belang aan impact of aan deelname aan een convenant en het daaruit voortvloeiende inzicht in de ketenverantwoordelijkheid?

De impact van een convenant en de deelname van een sector aan een convenant zijn met elkaar verbonden. Hoe groter het aandeel betrokken bedrijven hoe meer impact de afspraken in het convenant hebben, omdat bedrijven gezamenlijk meer invloed kunnen uitoefenen om misstanden in de waardeketen aan te pakken. Impact in productielanden moet ontstaan als gevolg van de gepaste zorgvuldigheid (in kaart brengen risico’s, deze voorkomen of mitigeren en hierover rekenschap afleggen) van bedrijven in samenwerking met de andere partijen bij convenanten. De convenanten richten zich daarom in eerste instantie op deelname van een sector, verbetering van gepaste zorgvuldigheid van de deelnemers en gezamenlijk optreden.

18

Is Nederland bereid naar Deens voorbeeld – dat conform de OESO-richtlijnen overweegt om vast te leggen dat bedrijven tijdens het rapporteren over hun ketenverduurzaming geen bedrijfsgevoelige informatie hoeven te openbaren – te overwegen om vast te leggen dat bedrijven deze bedrijfsgevoelige informatie niet hoeven te openbaren in de richting van de afnemer?

De OESO-richtlijnen vragen om risico’s in de waardeketen in kaart te brengen, te voorkomen of te mitigeren en transparant te zijn over dit proces. De OESO-richtlijnen vragen niet om concurrentie- of bedrijfsgevoelige informatie openbaar te maken. Binnen de convenanten wordt met betrekking tot gevoelige informatie – zoals over productielocaties – naar een pragmatische manier gezocht waarop kennis en ervaringen gedeeld kunnen worden zonder dat de vertrouwelijke informatie openbaar wordt. Zo wordt informatie soms op geaggregeerd niveau gedeeld, zodat dit niet herleidbaar is naar een specifiek bedrijf of wordt informatie aangeboden aan het secretariaat van een convenant, die de informatie vervolgens anonimiseert. Op dit moment is er geen aanleiding om vast te leggen dat bedrijven bedrijfsgevoelige informatie niet hoeven te openbaren.

19

Hoe wordt het mkb betrokken bij de evaluatie van het IMVO-convenantenbeleid?

Zie antwoord op vraag 4.

20

Wordt in de evaluatie van het convenantenbeleid ook specifiek gekeken naar (de wijze van) het totstandkomen van de convenanten, en welke leerpunten hieruit te halen zijn voor de toekomst?

De SER heeft in 2018 een voortgangsrapportage uitgebracht over de IMVO-convenanten. Deze voortgangsrapportage had tot doel de geleerde lessen van de totstandkoming en start van de uitvoer van de eerste convenanten in kaart te brengen, zodat deze lessen konden worden gebruikt om toekomstige trajecten verder te verbeteren. De evaluatie van de IMVO-convenanten zal deze rapportage van de SER niet dupliceren. De evaluatie is bedoeld om inzicht te krijgen in de resultaten van de convenanten en in hoeverre de convenanten de naleving van de OESO-richtlijnen en UNGPs door bedrijven in hoog risicosectoren bevorderen. Hierbij zal worden gekeken wat de sterke en zwakke factoren zijn van de (totstandkoming) van de convenanten.

21

Welke middelen zijn er, naast het gebruiken van uitspraken van het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP), om te beoordelen in hoeverre een bedrijf de zes stappen van due diligence goed uitvoert?

Binnen IMVO-convenanten zijn afspraken gemaakt over de stappen die bedrijven moeten zetten om hun gepaste zorgvuldigheid te verbeteren en in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen en UNGPs. Ook is in de convenanten vastgelegd hoe de naleving van deze afspraken wordt gemonitord. Zo worden de actieplannen van bedrijven binnen het textielconvenant aan de hand van een vastgesteld kader beoordeeld door het secretariaat.

22

Kunt u nu al de aanbeveling uit het rapport «Strategies for Responsible Business Conduct» opvolgen die adviseert bedrijven duidelijk te maken hoe zij alle stappen van vereiste zorgvuldigheid dienen uit te voeren?

Het PWC-rapport geeft aan dat het voor bedrijven in de onderzochte landen niet altijd duidelijk is wat de overheid van hen verwacht. Bedrijven (en maatschappelijke organisaties) interpreteren de vereisten daarom verschillend. In algemene zin beveelt PWC daarom aan om, bij de uitwerking van maatregelen, duidelijke richtlijnen voor bedrijven te ontwikkelen, zodat helder is wat van hen verwacht wordt. De overheid verwacht van bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGPs naleven. De overheid draagt daarom bij aan de ontwikkeling van instrumenten die bedrijven daarbij kunnen helpen, zie het antwoord op vraag 15 voor voorbeelden.

23

Met welke specifieke beleidsinstrumenten verwacht u in 2023 het doel dat 90 procent van de grote bedrijven in Nederland de OESO-richtlijnen onderschrijft te bereiken?

Het ministerie houdt via een monitoringscyclus bij of bedrijven voldoende voortgang boeken op het onderschrijven van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. De monitoring is gestart met een nulmeting (over 2017) en er staan twee tussenmetingen gepland: in 2019 (over 2018) en in 2021 (over 2020). Voorafgaand aan de eerste tussenmeting (derde kwartaal 2019) ontvangen alle grote bedrijven een brief met een aankondiging van de tussenmeting en toelichting op wat van hen verwacht wordt in het kader van de OESO-richtlijnen. De resultaten van de tussenmetingen bepalen de verdere communicatiestrategie, indien nodig met een specifieke benadering voor achterblijvende groepen bedrijven of sectoren.

24

Hoe kan voorkomen worden dat, of het nu om vrijwillige convenanten gaat of om eventuele bindende voorschriften, het naleven van de vereiste zorgvuldigheid in de praktijk alleen als een rapportageverplichting gezien en ook zo uitgevoerd wordt?

Wanneer bedrijven intrinsiek gemotiveerd zijn om de situatie in hun keten te verbeteren en zij niet betrokken willen zijn bij misstanden, wordt het risico kleiner dat zij gepaste zorgvuldigheid slechts als een rapportageverplichting zien. Bewustwording en het creëren van betrokkenheid zijn daarom essentieel. Samenwerkingsverbanden, zoals de convenanten, kunnen daar een belangrijke rol bij spelen. Ook druk vanuit consumenten kan hierop effect hebben.

25

Welke van de in dit onderzoek onderzochte voorbeelden van beleid om «Responsible Business Conduct» te bevorderen acht het kabinet het meest succesvol of geschikt als model voor Nederland?

Najaar 2019 zal de evaluatie van de IMVO-convenanten starten. De verwachting is dat deze in het derde kwartaal van 2020 gereed zal zijn. Op basis van deze evaluatie en andere onderzoeken, consultaties onder maatschappelijke organisaties en bedrijven en kennissessies met onder andere toezichthouders en academici, wil het kabinet besluiten of en zo ja, welke aanvullende maatregelen geïntroduceerd zullen worden binnen een verbeterd IMVO-beleid. Of één van de onderzochte voorbeelden van beleid geheel of deels aansluit op wat er in Nederland gewenst is, moet blijken.

26

Is het huidige convenantenbeleid eerder gericht op output of eerder op impact?

Het IMVO-convenantenbeleid beoogt impact te hebben in productielanden, zoals beschreven in het SER-advies IMVO-convenanten (Advies 14/04). Een van de doelstellingen van IMVO-convenanten is om binnen een termijn van 3–5 jaar substantiële stappen van verbetering bereiken voor de groepen die mogelijke negatieve effecten ervaren. Om deze impact te bereiken moeten bedrijven hun gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGPs op orde hebben. De doelstellingen in een convenant richten zich daarom in eerste instantie op deelname van een sector en verbetering van gepaste zorgvuldigheid van de deelnemers. (Zie ook het antwoord op vraag 17.)

27

Hoe beoordeelt u de conclusie dat bedrijven over het algemeen meer de letter van de wet naleven dan de gedachte achter de wet? Zegt dit in uw ogen niet iets over de effectiviteit van niet-bindende afspraken waar handelen in de geest van de afspraken een belangrijk element is, zoals bij de convenanten?

Gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGPs is een continu proces. Om te voorkomen dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid benaderen als een afvinklijst is het van belang dat er draagvlak bestaat onder de bedrijven om afspraken na te leven. Door het initiatief om te komen tot een IMVO-convenant bij de sector neer te leggen, wordt dit draagvlak gecreëerd. Het onderzoek concludeert eveneens dat stakeholders gepaste zorgvuldigheid op verschillende manieren interpreteren en verschillende beelden en verwachtingen hebben bij de acties die moeten worden genomen op basis van gepaste zorgvuldigheid. De IMVO-convenanten creëren een multistakeholderplatform, waarbij bedrijven, overheid en het maatschappelijk middelveld samen een visie op gepaste zorgvuldigheid ontwikkelen. Voor het succes van vrijwillige en van bindende afspraken is deze gedeelde visie instrumenteel.

28

Hoe wordt ervoor gezorgd dat bij de evaluatie van het IMVO-convenantenbeleid er, in tegenstelling tot het onderhevige onderzoek, wel voldoende informatie over de effectiviteit boven tafel komt?

Binnen de IMVO-convenanten wordt de voortgang van de afgesproken doelstellingen gemonitord. Deze data kunnen inzicht geven in de effectiviteit van de IMVO-convenanten om de afgesproken doelstellingen te behalen.

29

In hoeverre zijn belanghebbenden geconsulteerd bij de convenantenaanpak en in welke mate gaven zij aan alternatieven te prefereren?

Het kabinet heeft het SER-advies IMVO-convenanten overgenomen. Dit advies is tot stand gekomen in afstemming met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, vakbonden en maatschappelijk middenveld. Belanghebbenden in productielanden zijn niet rechtstreeks geconsulteerd. Hun belang is vertegenwoordigd door Nederlandse NGO’s en vakbonden, die op hun beurt weer zijn aangesloten bij zuster- en koepelorganisaties en internationale netwerken. De vrijwillige, niet vrijblijvende, convenantenaanpak krijgt steun, al is er ook steun vanuit belanghebbenden voor alternatieven, waaronder wetgeving op het gebied van gepaste zorgvuldigheid.

30

Bestaat er een richtlijn, gids of stappenplan voor nieuw op te richten convenanten?

In 2014 heeft de SER op verzoek van de overheid het SER-advies IMVO-convenanten opgesteld. De SER heeft daarnaast in 2018 een stappenplan voor nieuw op te richten convenanten ontwikkeld, op basis van de geleerde lessen in de eerste trajecten en het voortgangsrapport van juli 2018. Daarbij blijft maatwerk, één van de kernelementen uit het SER-advies, van belang.

31

Op basis van welke criteria zijn de 12 interessante landen uitgekozen?

Doel van de studie was een zo breed mogelijk beeld te krijgen van de verschillende instrumenten die overheden inzetten om het naleven van de OESO-richtlijnen door bedrijven te bevorderen. Landen en hun instrumenten werden daarom geselecteerd op verscheidenheid in focus (sectoraal of hele economie) en reikwijdte (gericht op een thema of alle thema’s van de OESO-richtlijnen). Daarnaast is gekeken naar zowel nieuwere als al langere bestaande instrumenten, en naar landen zowel binnen als buiten Europa.

32

Welke OESO-landen met interessant beleid ter implementatie van de OESO-richtlijnen worden buiten beschouwing gelaten bij deze selectie?

Doel van de studie was om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van de verschillende instrumenten die overheden inzetten om het naleven van de OESO-richtlijnen door bedrijven te bevorderen. Er is geen overzicht gemaakt van het beleid in alle OESO-landen, maar met gebruikmaking van de criteria genoemd bij vraag 31 is geprobeerd om de meest interessante IMVO-instrumenten mee te nemen in het onderzoek. Er zijn niet bewust instrumenten en landen buiten beschouwing gelaten.

33

Wat is het verschil tussen Responsible Business Conduct (RBC) en Corporate Social Responsibility (CSR)?

De termen CSR en RBC worden vaak door elkaar gebruikt. Het kabinet hanteert voor IMVO de term Responsible Business Conduct, dit is ook de term die de OESO hanteert.

34

In hoeverre komt «CSR-reporting» overeen met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen?

CSR-reporting kan overeen komen met de OESO-richtlijnen, maar dat hoeft niet. Er is geen eenduidige definitie van CSR-reporting. Bedrijven stellen hun duurzaamheidsverslag vaak op aan de hand van een internationale standaard, bijvoorbeeld het Global Reporting Initiative (GRI). Deze standaard is nog niet volledig in overeenstemming met de OESO-richtlijnen, maar wordt daar wel verder mee in lijn gebracht. Ook verwijzen bedrijven naar principes of richtlijnen die ze onderschrijven, zoals de UNGP’s of OESO-richtlijnen of waar ze deelnemer van zijn (Global Compact of Principles for Responsible Investment) en die een kader vormen voor hun duurzaamheidsverslag.

35

Welke sancties staan op het niet voldoen aan de Deense wet op MVO-rapportage? Welke uitleg wordt geaccepteerd in het kader van de comply or explain-tactiek? Hoeveel bedrijven voldoen niet?

Onder de Deense wet moeten bedrijven verklaren of ze MVO-beleid hebben of niet. Een bedrijf hoeft niet te onderbouwen waarom het geen MVO-beleid heeft. Bij de laatste monitoring in 2013 had 96 procent van de bedrijven een verklaring afgegeven, van hen gaf 23 procent aan geen MVO-beleid te hebben.

Indien de MVO-informatie van een bedrijf niet voldoet aan de vereisten die de Deense wet hieraan stelt, kan de Deense bedrijfsautoriteit (Danish Business Authority) bedrijven verzoeken om de informatie aan te passen of aan te vullen en het jaarverslag opnieuw in te dienen. Tevens heeft deze de mogelijkheid om een voorwaardelijke boete op te leggen. Bij ernstige overtredingen kunnen ondernemingen aansprakelijk worden gesteld onder het Deense strafrecht. Tot op heden zijn er geen zaken geweest.

36

In welk opzicht waren de nieuwe vereisten, na herziening door het Deense Parlement in 2015, strikter dan voorheen?

Voor Deense ondernemingen met meer dan 250 medewerkers bestaan al sinds 2008 vastgelegde niet-financiële rapportageverplichtingen. De herziening van deze wet in 2015 betrof een uitbreiding van de wet in lijn met de nieuwe EU-richtlijnen 2014/95 inzake niet-financiële rapportage. Artikel 99a werd toegevoegd aan de Deense wet, waarin minimumvereisten voor niet-financiële rapportage werden opgenomen. Van Deense ondernemingen wordt sinds deze herziening verwacht dat zij ook over specifieke risico’s rapporteren.

37

Is het aantal Deense bedrijven zonder MVO-beleid gegroeid sinds de Deense wet en de Europese verordening op MVO-rapportage?

Uit onderzoek van de Copenhagen Business School in 2013 bleek dat 96 procent van de grote bedrijven verklaarde of ze MVO-beleid hadden. Van deze groep gaf 23 procent aan geen MVO-beleid te hebben. Sindsdien zijn geen nieuwe gegevens bekend geworden.

38

Als er geen sprake is van monitoring, hoe wordt in het Deense model ervoor gezorgd dat er feitelijk gerapporteerd wordt?

De Deense bedrijfsautoriteit (Danish Business Authority) is verantwoordelijk voor de handhaving van de Financial Statement Act, inclusief de MVO-rapportage verplichtingen. Er heeft echter sinds 2013 geen monitoring meer plaatsgevonden.

39

Bij hoeveel bedrijven vinden misstanden plaats waarover gerapporteerd zou moeten worden, maar niet gerapporteerd wordt en alsnog een volgens de wet afdoende uitleg geaccepteerd wordt?

Dergelijke informatie valt niet te achterhalen.

40

Is bekend of het MVO-beleid van bedrijven is verbeterd in de loop der jaren en of mensenrechten en milieubescherming hoger in het vaandel zijn komen te staan als gevolg van de Deense wet?

Door de Deense wet zijn meer bedrijven gaan rapporteren over hun MVO-beleid, het is niet bekend of hun MVO-beleid hierdoor ook is verbeterd. Wel wordt algemeen erkend dat de rapportageverplichtingen hebben bijgedragen aan bewustwording binnen bedrijven over aspecten van MVO, zoals mensenrechten en milieu.

41

Waarom is in Denemarken gekozen voor een Safe Harbour-optie, naast een comply or explain-houding? Bestaan in deze wet nog meer mogelijkheden om in het geheel niet te voldoen aan MVO-beleid?

De EU-richtlijn voor niet-financiële informatie biedt lidstaten de ruimte om de «Safe Harbour» clausule toe te passen. Deze clausule stelt ondernemingen in staat om in uitzonderlijke gevallen bedrijfsgevoelige informatie achterwege te laten indien het vrijgeven hiervan schade zou toebrengen aan een bedrijf tijdens lopende onderhandelingen of in geval van geschillen. Om ervoor te zorgen dat Deense ondernemingen dezelfde voorwaarden hanteren als hun buitenlandse concurrenten, heeft Denemarken de clausule opgenomen in de nationale wet. De Deense Financial Statement Act verplicht niet tot het implementeren van MVO-beleid.

42

Als de Safe Harbour clause in het Deense model wordt ingevoerd, betekent dit dat bedrijven ook geen verklaringen hoeven af te geven?

43

Wat zijn de criteria voor de Safe Harbour clause in het Deense model? Wanneer wordt een deel van de productieketen als beroepsgeheim bestempeld?

Antwoord op vragen 42 en 43:

Het Deense model schrijft voor dat het toepassen van de Safe Harbour clausule moet worden uitgelegd en goedgekeurd door het management van een bedrijf. Informatie over de productieketen hoeft niet te worden gedeeld indien deze schade kan toebrengen aan het bedrijf tijdens lopende onderhandelingen of in geval van geschillen. Toepassing van de clausule moet worden vermeld in de verklaring van het bedrijf over maatschappelijk verantwoord ondernemen.

44

Het Duitse initiatief wordt gevoerd op een vrijwillige basis. Hoe worden bedrijven gestimuleerd zich aan dit partnerschap toe te voegen? Is dit systeem effectief?

Alle bedrijven worden gestimuleerd om zich aan te sluiten bij de Textilbündnis. Het secretariaat van de Textilbündnis en leden van het initiatief benaderen potentiële nieuwe leden en informeren hen over het initiatief en stimuleren hen om deel te nemen. Voor internationale merken is een geharmoniseerde Europese aanpak van belang. Daarom zet de Duitse overheid zich, net als Nederland, actief in om verschillende Europese textielinitiatieven met elkaar, en met de OESO-richtlijnen, in overeenstemming te brengen. Om te pleiten voor actie op Europees niveau werken Duitsland en Nederland nauw samen met andere landen.

45

Waarom worden vakbondsvrijheid en discriminatie niet behandeld in de Textilbündnis?

De Textilbündnis neemt net als het Nederlandse textielconvenant de OESO-richtlijnen als uitgangspunt, inclusief vakbondsvrijheid en discriminatie. Een van de twee collectieve projecten van het Duitse partnerschap betreft verbetering van sociale omstandigheden in de textielsector van Tamil Nadu. Daarin wordt, naast vakbondsvrijheid en non-discriminatie, ook speciale aandacht aan genderaspecten besteed.

46

In hoeverre heeft het dreigement van wetgeving in Duitsland bijgedragen aan de deelname aan het Textilbündnis?

In het Duitse Nationaal Actieplan Mensenrechten en Bedrijfsleven (2016) is het doel gesteld dat 50 procent van de grote bedrijven in 2020 gepaste zorgvuldigheid moet toepassen. Conform het Duitse regeerakkoord (2018) wordt wetgeving overwogen als deze doelstelling niet wordt gehaald. In 2018 zijn 28 partijen vrijwillig uit het initiatief vertrokken of eruit gezet, en werden zeven nieuwe partijen verwelkomd. Welke rol de dreiging van wetgeving daarbij gespeeld heeft, is niet onderzocht.

47

Welk concreet effect heeft het uit het Textilbündnis stappen tot op heden gehad voor de genoemde kleinere bedrijven? Heeft de Duitse overheid strafmaatregelen hieraan verbonden of hadden deze bedrijven dan überhaupt niet deelgenomen?

Het lidmaatschap van een bedrijf kan worden beëindigd als een bedrijf zich niet aan de afspraken houdt. In 2018 werd het lidmaatschap van tien bedrijven ontbonden. Het betrof hier vooral kleinere bedrijven. Omdat deze bedrijven minder bekend zijn bij het grote publiek lijken de consequenties qua reputatieschade voor deze bedrijven beperkt. De Duitse overheid verbindt geen strafmaatregelen aan het beëindigen van het lidmaatschap.

48

Welke parallel is te trekken tussen de Textilbündnis en het textielconvenant qua resultaten, uitgaande van de laatste alinea op pagina 26?

Beide initiatieven lopen aardig gelijk op. De Textilbündnis had de doelstelling om 75 procent marktdekking te realiseren eind 2018, maar zat toen op ongeveer 50 procent. In Nederland dekt het textielconvenant inmiddels 48 procent van de markt; daarmee wordt de doelstelling van 50 procent marktdekking in 2018 vrijwel gehaald. Beide initiatieven communiceren in een jaarrapportage over collectief behaalde resultaten, bijvoorbeeld over de gezamenlijke inzet van deelnemers op het gebied van leefbaar loon. De Textilbündnis heeft in 2018 specifieke doelstellingen geformuleerd op het gebruik van duurzaam katoen (35 procent duurzaam katoen in 2020 en 70 procent in 2025). Er wordt nog niet gerapporteerd over de voortgang op deze doelstelling. Het textielconvenant kent geen vergelijkbare doelstelling, maar neemt in de jaarrapportage wel op welk percentage van de door deelnemers gebruikte materialen duurzaam is (29 procent in 2018). Voor katoen wordt dat verder uitgesplitst, zo is van alle gebruikte katoen 56 procent conventionele katoen, de overige 44 procent zijn biologische katoen, katoen met «Better Cotton Initiative» certificaat, fair trade katoen of gerecycled katoen.

49

Welke pogingen onderneemt de Duitse federale of landsoverheid om kleinere of internationale merken te betrekken bij MVO-principes in hun keten?

Zie antwoord vraag 44.

50

Zijn er plannen om financiële sancties terug te brengen in de Franse wet?

Plannen om de financiële sancties waarover het constitutionele hof zijn veto heeft uitgesproken, terug te brengen in de wet zijn niet bekend.

51

Zijn in het kader van de nieuwe wet door de genoemde organisaties controles op de plannen van de bedrijven uitgevoerd? Zo ja, hoeveel?

De Franse Loi de Vigilance kent geen toezichthouder die toeziet op de naleving van de wet en individuele plannen van aanpak beoordeelt. Wel rapporteren diverse organisaties over individuele bedrijven en de mate waarin zij aan de wet voldoen. Voorbeelden hiervan zijn een analyse van 32 bedrijven door accountantskantoor EY7, een baseline van twintig bedrijven door expertisecentrum Shift8 en een kritische reflectie op de plannen van aanpak van bedrijven in 2018 door de NGO Sherpa9.

52

Welke gevolgen zijn er voor bedrijven die niet voldoen aan de Franse wet?

Partijen kunnen een rechtszaak aanspannen wanneer zij menen dat een bedrijf niet voldoet aan de eisen in deze wet. Tot op heden zijn er nog geen zaken aangespannen. Ook kan een bedrijf aansprakelijk worden gesteld, in geval van schade veroorzaakt doordat het zich niet aan de wet heeft gehouden. Bedrijven kunnen verplicht worden de ontstane schade te vergoeden. De bewijslast van het in gebreke blijven van het bedrijf en van het oorzakelijk verband tussen schade en in gebreke blijven ligt bij de eiser.

53

Waarom heeft de onafhankelijke evaluatie van de UK Modern Slavery Act geen aandacht gegeven aan de gehele productieketen?

54

Is de evaluatie van de Modern Slavery Act inmiddels afgerond? Hoe is hierin de aanpak van ketenverantwoordelijkheid beoordeeld?

Antwoord op vragen 53 en 54:

De Modern Slavery Act is een brede wet die gericht is op het aanpakken van moderne slavernij, voornamelijk binnen het Verenigd Koninkrijk. Met moderne slavernij wordt gedoeld op verschillende soorten misstanden en uitbuiting, zoals mensenhandel, dwangarbeid of kinderarbeid. Alleen artikel 54 gaat over de verklaring die bedrijven moeten afgeven over moderne slavernij in hun keten. De evaluatie van de Modern Slavery Act richt zich op de volledige wet en is in maart 2019 afgerond. De evaluatie richtte zich niet op de impact van de Modern Slavery Act in productieketens. Desalniettemin bevat het rapport wel aanbevelingen gericht op de productieketen. Het Britse Ministerie van Binnenlandse Zaken werkt momenteel aan een reactie op de evaluatie.

55

Hoe wordt het relatieve succes van de Modern Slavery Act verklaard, gezien de gebrekkige controle en afwezigheid van sancties?

De Modern Slavery Act heeft bijgedragen aan bewustwording over risico’s gerelateerd aan mensenrechten en moderne slavernij binnen bedrijven op het hoogste niveau. Het aantal verklaringen van bedrijven en de inhoud van deze verklaringen is vooralsnog beperkt. De Britse overheid heeft daarom in 2018 en 2019 brieven gestuurd naar de directeuren van bedrijven om hen te wijzen op de verplichtingen onder de Modern Slavery Act artikel 54 (zie ook het antwoord op vraag 56). De mate waarin maatschappelijke organisaties verklaringen van bedrijven controleren en de interesse van consumenten in de verklaringen is overigens ook lager dan verwacht.

56

Hoe worden bedrijven die niet te maken hebben met een publiek imago aangespoord in het kader van deze wet?

Alle bedrijven die onder de reikwijdte van de Britse wet vallen, hebben in oktober 2018 en maart 2019 een brief ontvangen van de Britse overheid waarin wordt gewezen op de eisen die de wet aan een bedrijf stelt en hoe een bedrijf daaraan kan voldoen. Ook spannen brancheorganisaties in risicosectoren zich in om de naleving van de wet te verbeteren en worden eisen over moderne slavernij meegenomen in openbare aanbestedingen.

57

Welke mogelijkheden bestaan nog meer naast audits en diepgaandere controles bij bedrijven om de keten in beeld te krijgen?

De OECD Due Diligence Guidance for Responsible Business Conduct biedt handvatten voor bedrijven, onder andere over hoe zij daadwerkelijke en potentiële negatieve gevolgen in hun keten kunnen identificeren en beoordelen. Zo adviseert de handreiking bedrijven om informatie te verzamelen om inzicht te krijgen in de grootste risico’s op negatieve gevolgen die verband houden met de sector (bijvoorbeeld producten en hun toeleveringsketens, diensten en andere activiteiten), geografie (bijvoorbeeld bestuur en rechtsstaat, conflicten, mensenrechtensituatie of negatieve milieugevolgen) of bedrijfsspecifieke risicofactoren (bijvoorbeeld bekende gevallen van corruptie, wangedrag, praktische toepassing van normen voor MVO). De Risicochecker (zie vraag 7) kan hiervoor een nuttig beginpunt zijn. Een ander advies is om de relevante stakeholders en deskundigen tijdig te raadplegen en om informatie die naar boven komt via vroegtijdige waarschuwingssystemen (bijvoorbeeld meldpunten) en geschillenbeslechtingsmechanismen te bestuderen.

58

Kan over Sectie 1502 van de Dodd-Frank Act worden gezegd welke impact het heeft gehad op het delven van de betreffende grondstoffen, met name op de mijnwerkers?

In eerste instantie heeft de Dodd Frank Act sectie 1502 tot gevolg gehad dat vele internationaal opererende bedrijven de Democratische Republiek Congo (en het Grote Merengebied als geheel) mijden voor de winning van tin, tantaal, wolfraam en goud. Omdat de wetgeving bedrijven vroeg om te verklaren dat hun ketens «conflictvrij» waren, wilden bedrijven het risico op conflictmineralen in hun keten minimaliseren en kochten zij liever helemaal niet meer in uit conflictgebieden. Veel artisanale mijnwerkers werden geconfronteerd met teruglopende vraag naar hun grondstoffen en dat leidde tot sterk verminderde inkomsten. De Amerikaanse wetgeving heeft wel geleid tot extra aandacht voor conflictmineralen en is een stimulans geweest voor de ontwikkeling van diverse initiatieven die gericht zijn op conflictvrije winning van mineralen. Wat de Dodd Frank Act en diverse initiatieven precies voor impact hebben op het delven van de betreffende grondstoffen, en met name op de mijnwerkers, is niet bekend. De OESO-RBC Unit doet hier momenteel wel onderzoek naar.

59

Worden in het Canadese model sancties ook uitgevoerd? Hoe effectief is deze werkwijze?

De Canadian Ombudsperson for Responsible Enterprises (CORE) heeft het mandaat om vermoedens van schendingen van mensenrechten door Canadese bedrijven (werkzaam in de textiel-, olie-, gas- of mijnbouwindustrie) in het buitenland te onderzoeken, publiekelijk te rapporteren over de uitkomsten van dit onderzoek en aanbevelingen te doen. Indien een bedrijf deze (niet-bindende) aanbevelingen niet in acht neemt, kan dit leiden tot uitsluiting van economische diplomatieke dienstverlening, waaronder deelname aan handelsmissies. De Canadese ombudspersoon is per 1 mei 2019 aangetreden. Er zijn nog geen sancties uitgevoerd. Het is dus te vroeg om de effectiviteit van deze werkwijze te beoordelen.

60

In hoeverre zal de Canadese Ombudspersoon verschillen van andere initiatieven die zich primair richten op imagoschade, zoals de Britse Modern Slavery Act? In hoeverre vormt zij daarmee een aanvulling op het bestaande Canadese maatschappelijk middenveld?

De Canadese ombudspersoon kan vermeende misstanden onderzoeken. Op basis hiervan kunnen sancties worden opgelegd, zie ook het antwoord op vraag 59.

61

Bestaat in Canada een wettelijke basis die de ombudspersoon macht zal geven om bijvoorbeeld overheidssteun weg te nemen of is hierbij nog steeds ministeriële interventie nodig?

De Canadese ombudspersoon kan de overheid adviseren om bedrijven uit te sluiten van overheidssteun. Het is vervolgens aan de overheid om dit advies al dan niet uit te voeren.

62

Zal transparantie verplichten zonder verdere sanctiemogelijkheden leiden tot verbeteringen in de keten?

De OESO-richtlijnen vragen bedrijven te communiceren over de wijze waarop zij negatieve gevolgen op mens en milieu aanpakken. Door hierover transparant te zijn, kunnen belanghebbenden (zoals medewerkers en omwonenden, maar ook aandeelhouders) een bedrijf aanspreken op de wijze waarop het met negatieve gevolgen omgaat. Ook zonder sanctiemogelijk vergroot transparantie dus de mogelijkheid om bedrijven gericht aan te spreken op hun gedrag en hun beloften.

63

In hoeverre gaven investeerders in de Britse gevallen waarbij mensenrechtenschendingen niet werden voorkomen aan dat zij hun investering terug zouden trekken, in hoeverre vroegen zij om verbetering door de bedrijven en in hoeverre vroegen zij het betreffende bedrijf zich terug te trekken uit risicogebieden?

Gegevens over de mate waarin Britse investeerders consequenties verbinden aan de verklaringen van bedrijven over moderne slavernij zijn niet bekend.

64

Welke Theory of Change heeft Nederland en met welk instrument komt die het meest overeen?

De verantwoordelijkheid om de OESO-richtlijnen en de tweede pijler van de UNGPs (responsibility to respect) na te leven, ligt bij het bedrijfsleven. Omdat gepaste zorgvuldigheid een continu proces is dat gebaat is bij intrinsieke betrokkenheid van bedrijven, is het van belang dat er draagvlak bestaat bij het bedrijfsleven om maatregelen te nemen om gepaste zorgvuldigheid te bevorderen en te versterken. Het kabinet wil werken aan structurele oplossingen in internationale ketens. Het initiatief ligt hierbij het bedrijfsleven, maar de overheid en het maatschappelijk middenveld zijn vanzelfsprekende partners, die kunnen helpen bij het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid en bij het wegnemen van obstakels voor het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid. Waar de invloed van het bedrijf op het voorkómen en aanpakken van een negatieve impact groot is, heeft het bedrijf zelf mogelijkheden om hiervoor te zorgen. Naarmate de problemen complexer en structureler worden en dieper in de keten liggen, is meer samenwerking met andere partijen nodig om problemen aan te pakken. Uit deze theorie is het convenantenbeleid voortgekomen.

Deze Theory of Change komt het meest overeen met de Textilbündnis, waarbij bedrijven zich ook vrijwillig committeren aan een doelstelling om de waardeketen te verduurzamen. Ook dit initiatief is gestoeld op een individuele verantwoordelijkheid van bedrijven en samenwerking om invloed op de keten te vergroten en kennis uit te wisselen.

65

Hoe wordt voorkomen dat de Nederlandse aanpak een puur «reporting requirement» wordt?

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 24, wordt het risico dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid slechts als een rapportageverplichting zien kleiner wanneer zij intrinsiek gemotiveerd zijn om de situatie in hun keten te verbeteren en zij niet betrokken willen zijn bij misstanden. Om te voorkomen dat verantwoord ondernemen een «reporting requirement» wordt, heeft Nederland tot op heden gekozen voor een aanpak gericht op sectorale en multistakeholder samenwerking, waarbij bewustwording en betrokkenheid wordt gecreëerd en partijen gezamenlijk realistische ambities vastleggen. Dit moet bijdragen aan onderlinge uitwisseling van ervaring over hoe gepaste zorgvuldigheid kan worden uitgevoerd, zodat bedrijven hun werkwijze kunnen blijven verbeteren. Door partijen gezamenlijk doelstellingen te laten vastleggen, wordt gestimuleerd dat bedrijven blijven innoveren en verbeteren, en zich niet beperken tot een door de overheid vastgelegde ondergrens.

66

In hoeverre worden in Nederland alle stappen van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) gebruikt om het MVO-beleid vorm te geven?

De IMVO-convenanten zijn gericht op het bevorderen van de naleving van de OESO-richtlijnen en UNGPs door bedrijven. Hier vallen alle stappen van gepaste zorgvuldigheid onder. In de convenanten zijn afspraken gemaakt over het in lijn brengen of verbeteren van gepaste zorgvuldigheid van bedrijven met deze richtlijnen en principes.

67

In welke mate worden NGO's bekostigd om controlerende taken uit te voeren bij de onderzochte initiatieven en in de Nederlandse aanpak?

In Nederland kunnen maatschappelijke organisaties en vakbonden subsidie krijgen om bedrijven te helpen bij het toepassen van gepaste zorgvuldigheid, dit kan zowel door samen te werken met bedrijven als door hen binnen of buiten de convenanten aan te spreken. Van de onderzochte landen/initiatieven financiert geen enkel land NGO’s voor een controlerende taak.

68

In welke gevallen wordt de controlerende taak door de overheid zelf uitgevoerd? Is in Nederland het Openbaar Ministerie hiervoor een mogelijkheid?

In Denemarken is de Danish Business Authority aangesteld om te monitoren of bedrijven voldoen aan de Financial Statement Act. In de Verenigde Staten is de Security and Exchange Commission het onafhankelijke overheidsorgaan dat de ingediende verklaringen controleert. In geen van de andere onderzochte landen heeft de overheid een formele controlerende taak.

Het Openbaar Ministerie komt in beeld als er sprake is van strafbare gedragingen. Een controlerende, dan wel toezichthoudende taak zou beter passen bij een toezichthouder.

69

Is de Nederlandse rechterlijke macht toegerust om conflicten voortkomend uit het niet voldoen aan de OESO-richtlijnen te beslechten?

In bepaalde gevallen kunnen benadeelden via het civiele recht ondernemingen aansprakelijk stellen voor schade geleden door bijvoorbeeld wanprestatie of een onrechtmatige daad. Daarnaast kan strafrechtelijke vervolging worden ingesteld bij IMVO-gerelateerde kwesties indien deze in het strafrecht zijn vastgelegd, zoals corruptie of fysieke mishandeling.


X Noot
3

Directive 2014/95/EU of the European Parliament and of the Council of 22 October 2014 amending Directive 2013/34/EU as regards disclosure of non-financial and diversity information by certain large undertakings and groups.

X Noot
4

Regulation (EU) 2017/821 of the European Parliament and of the Council of 17 May 2017 laying down supply chain due diligence obligations for Union importers of tin, tantalum and tungsten, their ores, and gold originating from conflict-affected and high-risk areas.

Naar boven