26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Nr. 147 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 oktober 2012

In juni 2012 presenteerde de Sociaal-Economische Raad (SER) de eindevaluatie van het SER-initiatief Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Deze eindevaluatie vloeit voort uit de Verklaring Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen uit 2008 waarin de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties verklaren dat verdere stimulering en facilitering van IMVO op alle niveaus geboden is (inclusief verantwoord ketenbeheer) en bedrijven en sectoren oproepen om hier actief invulling aan te geven. In de eindevaluatie schetst de SER een beeld van de ontwikkelingen en voortgang op het terrein van IMVO en verantwoord ketenbeheer. Gegevens over verslaglegging door bedrijven, good practices en gesignaleerde knelpunten vormen hierbij belangrijke elementen, zoals ook aangekondigd werd in het advies uit 2008.

Het specifieke belang van deze eindevaluatie is niet alleen de duiding die het rapport geeft aan de ontwikkelingen op IMVO gebied sinds de SER-Verklaring uit 2008, maar vooral ook de conclusies die de SER hieraan verbindt voor de voortdurende betrokkenheid van werkgevers en werknemers bij het onderwerp IMVO. Invulling geven aan IMVO betekent in de praktijk het zoeken naar bedrijfsafhankelijke maatwerkoplossingen voor complexe vraagstukken. Ondernemers spelen hierbij een hoofdrol. Het SER-initiatief zie ik als een vorm van zelfregulering waarmee het georganiseerd bedrijfsleven samen met werknemersorganisaties inzichtelijk maakt hoe Nederlandse bedrijven hun ketenverantwoordelijkheid invullen.

In deze brief geef ik een reactie op de SER eindevaluatie en op de hierin genoemde voortzetting van het initiatief.

De eindevaluatie laat zien dat werkgevers, werknemers en productschappen sinds de SER-Verklaring uit 2008 een groot aantal activiteiten op het vlak van MVO en duurzame ontwikkeling hebben georganiseerd, zoals seminars, discussies en adviezen. VNO-NCW en MKB Nederland hebben beide begrippen stevig verankerd in hun integrale visie op duurzame ontwikkeling en maatschappelijk verantwoord ondernemen, «Onze gemeenschappelijke toekomst» gepubliceerd in maart 2012. De vakcentrales hebben via presentaties en gesprekken het onderwerp IMVO geagendeerd bij werkorganisaties (CAO-onderhandelaren) en bedrijven.

De productschappen boeken resultaten op onderwerpen als fosfaatreductie en duurzame soja.

Minstens zo belangrijk acht ik de bijdrage van de SER commissie IMVO aan het creëren van draagvlak voor IMVO in Nederland en aan de blijvende aandacht voor het onderwerp. Het uitdiepen en analyseren van vraagstukken als de reikwijdte van ketenverantwoordelijkheid en de rol van ondernemingsraden leveren waardevolle bouwstenen voor beleidsvorming bij overheid en bedrijfsleven.

Daarnaast stel ik met instemming vast dat de SER in deze eindevaluatie eenduidig aangeeft de nieuwe OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen als het richtinggevende kader voor IMVO te hanteren. De OESO Richtlijnen geven weer wat de overheid van bedrijven verwacht die internationaal opereren. Ik onderschrijf de constatering van de SER dat na de herziening in 2011 de OESO Richtlijnen de breedte van de IMVO Verklaring uit 2008 omvatten, waaronder de VN Richtinggevende Principes voor Bedrijfsleven en Mensenrechten en mechanismen voor stimulering en klachtenafhandeling. Ik juich het dan ook toe dat de SER zich bij de voortzetting van zijn IMVO initiatief committeert aan het krachtig uitdragen van de OESO Richtlijnen door middel van voorlichting en samenwerking met nationale en internationale partners. Voorlichting over de OESO Richtlijnen is eveneens een van mijn beleidsprioriteiten. Ik blijf graag op de hoogte van de plannen voor concrete activiteiten op dit vlak en sta open voor samenwerking bij het uitdragen van de OESO Richtlijnen.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken werkt, samen met mijn ministerie en een aantal betrokken vakdepartementen, aan een Nationaal Actieplan (NAP) voor de implementatie van de VN Richtinggevende Principes voor Bedrijfsleven en Mensenrechten. Daarin zal ook worden ingegaan op de samenwerking tussen de overheid en het bedrijfsleven om invulling te geven aan de verantwoordelijkheid van de overheid om mensenrechten te beschermen en de verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren. Bij de totstandkoming van het NAP zullen ook maatschappelijke organisaties, uitvoeringsorganisaties en vertegenwoordigers uit de wetenschap worden betrokken. De planning is om het NAP rond de jaarwisseling aan de Kamer aan te bieden.

De talrijke in de eindevaluatie genoemde inspanningen van VNO-NCW, vakverenigingen, brancheorganisaties, bedrijfsschappen, MVO Nederland en koplopers zoals de Dutch Sustainable Growth Coalition laten zien dat op vele fronten urgentie wordt gevoeld om het thema IMVO invulling te geven. Minder duidelijk komt naar voren in welke mate deze inspanningen ook de brede groep van internationaal opererende bedrijven hebben bereikt. De SER commissie richt zich niet direct op bedrijven, maar zet zich in om via intermediaire organisaties het internationaal opererende Nederlandse bedrijfsleven te bereiken. Een relevante vraag in dit verband is hoe het mechanisme werkt waardoor de inspanningen van de sociale partners resulteren in verdere vooruitgang van de implementatie van IMVO principes bij individuele bedrijven. Dit vraagstuk blijft mijns inziens in de eindevaluatie onderbelicht.

Monitoren van de versterking van IMVO bij individuele bedrijven is niet eenvoudig, zoals ook in de eindevaluatie en eerdere voortgangsrapportages wordt aangegeven. MVO is immers ten principale een houding van bedrijven ten aanzien van de samenleving, die deels wordt weerspiegeld in de bedrijfsvoering, zoals bijvoorbeeld maatschappelijke verslaglegging, klachtenmechanismen en dialoog met stakeholders. De hieruit voortkomende duurzaamheidsresultaten bieden echter geen alleszeggend beeld zolang de vele en vaak complicerende elementen van de bedrijfscontext niet bekend zijn. Er bestaat dan ook geen eenduidige methodiek om het veelomvattende begrip MVO te meten. Een veelgebruikte indicator om toch iets te kunnen zeggen over voortgang op MVO is maatschappelijke verslaglegging door bedrijven.

In de eindevaluatie gebruikt de SER een aantal indicatoren op het vlak van maatschappelijke verslaglegging, met name de Transparantiebenchmark, de ketenbeheer benchmark van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) en internationale indicatoren zoals de DOW Jones Sustainability Index en de KPMG International Survey 2011. De SER constateert een consistent beeld van verbetering, vooral onder de groep in de middenmoot. Steeds meer bedrijven rapporteren over MVO en de rapportages maken een verdiepingsslag door. Tegelijkertijd signaleert de SER dat het beeld niet eenduidig is, maar verschilt per sector en naar de grootte van bedrijven. De uitdaging is dat de groep bedrijven die nu nog nauwelijks over MVO rapporteert hier wel mee aan de slag gaat. Dit zijn vaak kleine en middengrote bedrijven.

De eindevaluatie signaleert verschillende onvolkomenheden bij de indicatoren. Zo is de TB niet geschikt om een lange termijn trend vast te stellen en betreffen het KPMG onderzoek en de DJSI alleen grote bedrijven. De indicatoren leveren dan ook helaas geen eenduidig beeld op ten aanzien van de ontwikkeling van MVO en de rapportage hierover bij individuele bedrijven.

De ervaringen in het internationaal brancheprogramma dat MVO Nederland in opdracht van mijn ministerie uitvoert, bieden eveneens geen eenduidig beeld. Van de dertig brancheorganisaties waar MVO Nederland mee gesproken heeft, hebben slechts dertien branches in vervolg daarop met MVO Nederland samen activiteiten georganiseerd, zoals het formuleren van MVO-beleid en het samenstellen van MVO-productdossiers. Sommige branches hebben aangegeven geen ondersteuning nodig te hebben van MVO Nederland en zetten zelf de nodige stappen op het gebied van IMVO en duurzaamheid. Ook is er een groep branches waar de handelingsbereidheid nog verdere stimulering behoeft.

De SER merkt mijns inziens terecht op dat er nog de nodige uitdagingen blijven ten aanzien van de verdere ontwikkeling van IMVO en de rapportage hierover. Als grote uitdaging wordt genoemd dat de voortgang en diepgang zich de komende jaren doorzet. Ik onderschrijf deze conclusie. Het verdiepen van de verslaglegging biedt veel ruimte voor ontwikkeling, bijvoorbeeld door een sterkere focus op rapportage over de dilemma’s die bedrijven tegenkomen bij de invulling van ketenverantwoordelijkheid in de praktijk. Hierbij is een passende vorm van stakeholderbetrokkenheid essentieel.

Met instemming heb ik dan ook kennis genomen van het hernieuwde commitment van de sociale partners voor de voortzetting van het SER-initiatief. Het committeren aan het krachtig uitdragen van de OESO Richtlijnen, het volgen en begeleiden van het IMVO implementatie proces en het bieden van verdieping en praktische handvaten door thematische rapportage, juich ik toe. Hierbij is het formuleren van een heldere ambitie van groot belang om de activiteiten van de SER commissie IMVO richting te geven voor de komende periode. Ook het monitoren van voortgang van IMVO bij individuele bedrijven en het zoeken naar geschikte indicatoren die een beeld hiervan kunnen geven, blijven onverminderd van belang.

Thematische rapportage biedt de mogelijkheid om concepten uit te diepen die nog nieuw zijn en verdere operationalisering behoeven. Due Diligence en risicoanalyse in de keten is een voorbeeld van een dergelijk concept dat de komende tijd nog zal moeten uitkristalliseren en waarvoor ik aandacht wil vragen. Thematische rapportages zijn ook bijzonder geschikt om de samenwerking met gespecialiseerde organisaties op te zoeken. Dit zal de platformfunctie van de SER verder kunnen versterken, een breder draagvlak creëren voor IMVO en input geven vanuit experts bij de uitwerking van IMVO vraagstukken; ik blijf het onverminderd van belang vinden om goede dialoog te onderhouden met een brede groep stakeholders waaronder maatschappelijke organisaties.

Tot slot merk ik graag op dat ik met belangstelling uit zie naar de wijze waarop de Rio +20 uitdagingen voor het bedrijfsleven hun beslag krijgen in het werkprogramma van de SER commissie IMVO. Ik blijf het SER initiatief met veel interesse volgen.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

Naar boven