26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Nr. 143 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 juni 2012

Hierbij reageer ik mede namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op het verzoek van het lid Peters d.d. 20 juni 2012 over de amicus curiae brief van Nederlandse hoogleraren.

Het eerste deel van de brief van de hoogleraren bevat een reactie op de amicus curiae brief die het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk op 3 februari 2012 in deze zaak hebben ingediend.1 Uit de brief blijkt niet dat de hoogleraren van mening zijn dat de positie van de Nederlandse regering geen grond vindt in het Nederlandse of het internationale recht. De hoogleraren stellen dat zowel individuen als ondernemingen in Nederland strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schendingen van de mensenrechten in het buitenland. Dit is in Nederland het geval indien is voldaan aan de in de brief beschreven voorwaarden, maar deze constatering doet geen afbreuk aan het betoog in de Britse-Nederlandse amicus curiae brief over de doorwerking van regels van internationaal recht in nationaal recht. Het internationale recht legt nu eenmaal beperkingen op aan de extraterritoriale uitoefening van rechtsmacht.

De overige onderdelen van de brief van de hoogleraren zijn geen reactie op de Brits-Nederlandse amicus curiae brief van 3 februari 2012, maar geven een antwoord op de nieuwe rechtsvraag die het Amerikaanse Hooggerechtshof heeft geformuleerd na de hoorzitting in de Kiobel zaak in maart van dit jaar. In deze onderdelen wordt het juridisch kader beschreven dat Nederlandse rechters moeten hanteren om vast te stellen of zij bevoegd zijn kennis te nemen van civielrechtelijke zaken die hen worden voorgelegd. Het ontbreekt de rechters in de Verenigde Staten vooralsnog aan een dergelijk juridisch kader en de Kiobel zaak biedt het Amerikaanse Hooggerechtshof een gelegenheid daarin meer duidelijkheid te scheppen.

Amicus curiae brieven, die het recht van andere landen beschrijven, kunnen het Hof daarbij behulpzaam zijn. Dat geldt voor de brief van de hoogleraren evenals voor de nieuwe brief die Nederland en het Verenigd Koninkrijk hebben ingediend, handelend over de extraterritoriale uitoefening van Amerikaanse rechtsmacht.2

De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

Naar boven