26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Nr. 109 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 mei 2011

Op 29 april is binnen de Werkgroep van het Investeringscomité van de OESO een zorgvuldig gebalanceerd compromis tot stand gebracht in de onderhandelingen tussen 42 betrokken landen over de herziening van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (hierna «de richtlijnen»). Zowel op nationaal als internationaal niveau is zeer intensief geconsulteerd met stakeholders om dit resultaat te bereiken. Tijdens de jaarlijkse OESO-vergadering van ministers in Parijs op 25 en 26 mei zal de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie namens Nederland, samen met de ministers van de overige betrokken landen, deze herziene richtlijnen aannemen. De (vooralsnog Engelstalige) tekst sturen wij u hierbij toe1.

Nederland heeft als voorzitter een prominente rol gespeeld in dit herzieningsproces. Hoewel de Nederlandse inzet voor de update vanzelfsprekend ambitieuzer was dan het onderhandelingsresultaat, zijn wij van mening dat de nieuwe tekst een substantiële versterking biedt van het MVO-kader voor het opereren van bedrijven in het buitenland. We roepen alle Nederlandse bedrijven op om zich aan de richtlijnen te houden.

De richtlijnen zijn geformuleerd als aanbevelingen aan bedrijven. Ze kunnen niet wettelijk worden afgedwongen, maar de Nederlandse overheid beschouwt de richtlijnen wel als de referentie voor bedrijven voor fatsoenlijk internationaal ondernemen. Meldingen van vermeende schendingen van de richtlijnen kunnen worden ingediend bij en worden behandeld door het Nationaal Contactpunt (NCP). Ieder bedrijf dat financiële ondersteuning vraagt voor buitenlandse activiteiten, dient de richtlijnen expliciet te onderschrijven. Nederland heeft een onafhankelijk NCP en stelt de richtlijnen als voorwaarde voor het financieel buitenlandinstrumentarium. Daarmee is Nederland wereldwijd koploper.

Internationale handel is voor Nederland een grote bron van welvaart. De toenemende globalisering van de wereldeconomie heeft niet alleen positieve kanten. Er is wereldwijd een zogenaamde governance gap, waardoor internationaal vastgestelde normen ten aanzien van mensenrechten, milieu en arbeid niet overal worden toegepast en gehandhaafd. Het draagvlak voor internationale handel hangt ook af van het vertrouwen in de samenleving dat bedrijven invulling zullen geven aan de verantwoordelijkheden die samenhangen met de global governance gap.

Het is met name professor John Ruggie die in de afgelopen jaren als speciaal vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor Bedrijfsleven en Mensenrechten deze verantwoordelijkheden voor bedrijven nader heeft geduid. Hij beschrijft onder meer in welke omstandigheden risicoanalyses en «impact assessments» gedaan zouden moeten worden om invulling te geven aan ketenverantwoordelijkheid. Zijn werk heeft veel weerklank gevonden bij maatschappelijke organisaties en bij het bedrijfsleven. Het doet ons dan ook deugd dat professor Ruggie heeft aangegeven dat de herziene richtlijnen in overeenstemming zijn met zijn gedachtegoed.

Ook de sociale partners in de SER geven in de recente voortgangsrapportage van hun Internationaal MVO-initiatief aan dat zij zich kunnen vinden in het denken van Ruggie rond ketenverantwoordelijkheid. Het binnen dit initiatief ontwikkelde beeld van internationaal MVO sluit ons inziens goed aan op het kader dat de herziene richtlijnen bieden.

Belangrijke wijzigingen in de richtlijnen zijn:

  • Toevoeging van een hoofdstuk over mensenrechten. Hiermee wordt veel van de progressie geïncasseerd die in het VN-proces over bedrijfsleven en mensenrechten in de afgelopen jaren is geboekt in de dialoog tussen overheden, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven;

  • Mede op grond van het gedachtegoed van professor Ruggie bevatten de Guidelines, zoals gezegd, nu aanbevelingen voor «due diligence»: risicoanalyse en adequate reacties op geïdentificeerde of mogelijke negatieve effecten;

  • Aanbevelingen op het vlak van ketenverantwoordelijkheid. Richtlijnen op dit punt zijn van groot belang in een globaliserende economie. Hiermee is de discussie afgesloten over de «enge» betekenis die vele NCP’s – in tegenstelling tot de NCP’s van landen als Nederland en het Verenigd Koninkrijk – op grond van de vorige versie van de richtlijnen gaven aan verantwoordelijkheid van bedrijven voor effecten in hun toeleveringsketen. De meeste landen keken alleen naar buitenlandse investeringen van hun multinationals, nu vallen daar ook de handelsketens onder. Hierdoor kunnen bij die NCP’s dus meer meldingen worden behandeld;

  • In het hoofdstuk over werkgelegenheid is een aanbeveling opgenomen over het betalen van een loon waarmee een kostwinner zijn gezin kan onderhouden. Bovendien is de tekst van het hoofdstuk in overeenstemming gebracht met de toepasselijke teksten van de International Labour Organisation (ILO). De reikwijdte van menige aanbeveling is aanzienlijk verruimd door de wijziging van het woord «employee» in «worker». Het verschil is, volgens sommige schattingen, mogelijk anderhalf miljard mensen. Voor de werknemersorganisaties zijn dit belangrijke punten;

  • Ook alle andere inhoudelijke hoofdstukken zijn geactualiseerd. Zo wordt bijvoorbeeld in het milieuhoofdstuk, naast de genoemde versterkte aanbevelingen voor ketenverantwoordelijkheid en impactanalyses, ook expliciet aandacht gevraagd voor klimaatverandering, en is het corruptiehoofdstuk in overeenstemming gebracht met het OES-verdrag inzake omkoping in internationale transacties;

  • De uitvoeringsbepalingen vragen van overheden om voldoende middelen beschikbaar te stellen aan NCP’s. De procedurele handleiding geeft nadere aanwijzingen aan NCP’s voor een actieve, oplossingsgerichte behandeling van vermeende schendingen van de richtlijnen. Meer duidelijkheid wordt bijvoorbeeld gegeven over de mogelijkheid voor NCP’s om meldingen in behandeling te nemen over kwesties die (deels) ook in parallelle procedures, zoals rechtszaken, aan de orde zijn. Een functioneel gelijkwaardig opereren van alle NCP’s bevordert het «level playing field» voor het Nederlandse bedrijfsleven.

Wanneer bemiddeling tussen melders en een bedrijf niet slaagt, zou een NCP in zijn eindverklaring een uitspraak moeten kunnen doen over de naleving van de richtlijnen door het bedrijf. Nederland heeft, samen met een aantal gelijkgestemde landen, gepleit voor het nader beschrijven van deze «oordeelsvormende functie». Tijdens de onderhandelingen bleek echter dat andere landen hier veel terughoudendheid bij hadden. Er is voor gekozen om meer nadruk te leggen op de toekomstgerichte, bemiddelende rol dan op de vaststelling door NCP’s dat bedrijven de richtlijnen in het verleden hebben geschonden. Dit verhindert niet dat het Nederlandse NCP na een mislukte bemiddelingspoging een eindverklaring zal opstellen waarin het expliciet of impliciet in zijn aanbevelingen kan aangeven welke mening het heeft over de naleving van de richtlijnen door het desbetreffende bedrijf.

Nederland zal zich blijven inzetten om de wereldwijde toepassing en toepasbaarheid van de richtlijnen te vergroten en zal bijvoorbeeld gebruik maken van de mogelijkheid om onderwerpen als de praktische betekenis van «veilige en gezonde werktijden» op de proactieve agenda van het Investeringscomité te zetten.

Ondanks dat veel wijzigingen in de procedurele handleiding voor NCP’s bedoeld zijn om de probleemoplossende behandeling door NCP’s van meldingen over schendingen van de richtlijnen door bedrijven te stimuleren en te verbeteren, is het internationaal functioneren van de NCP’s nog steeds een uitdaging. Ter bevordering van het vertrouwen in de werking van het «klachtenmechanisme» van de richtlijnen blijft Nederland in het Investeringscomité aandringen op een onpartijdige positie en voldoende financiële middelen van andere NCP’s.

Ook zal Nederland zich inzetten voor de toepassing van (de uitgangspunten van) de richtlijnen door landen als China en India. Bedrijven in deze landen die leveren aan bedrijven in OESO-landen zullen sowieso te maken krijgen met de risicoanalyses van laatstgenoemde bedrijven. Vanwege ketenverantwoordelijkheid zullen bedrijven daarnaast steeds vaker expliciete leveringsvoorwaarden gaan stellen. Maar ook uit oogpunt van «level playing field» is de toepassing van de richtlijnen door bedrijven uit deze landen voor het Nederlandse bedrijfsleven van groot belang. Nu de herziening heeft plaatsgevonden, is dit één van de belangrijkste uitdagingen op het vlak van de verdere vergroting van het gezag van de richtlijnen.

Zoals gezegd, de richtlijnen zijn op vele punten gewijzigd. De overheid zal in samenwerking met het NCP de implicaties daarvan voor het bedrijfsleven en voor belanghebbenden helpen verduidelijken. Het NCP organiseert na de zomer een conferentie waarin de praktische betekenis van de herziene richtlijnen centraal zal staan.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven