26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Nr. 107 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 mei 2011

Hierbij zend ik u de antwoorden toe op de openstaande vragen naar aanleiding van het AO MVO van 27 april jl., met kenmerk 2011Z09503 / 2011D23506.

1

Kunt u een concrete reactie geven op de drie aanbevelingen die Milieudefensie heeft opgesteld naar aanleiding van het rapport Castermans? Het betreft de aanbevelingen die u hier kunt terugvinden: http://milieudefensie.nl/publicaties/ bezwaren-uitspraken/hoorzitting-aansprakelijkheid-nederlandsemoederbedrijven.

Antwoord

De genoemde aanbevelingen betreffen de onderstaande punten. Hieronder geef ik mijn reactie voor elk van de drie aanbevelingen.

  • Verduidelijk de zeggenschap van Nederlandse moederbedrijven over hun buitenlandse dochters.

    De zakelijke verhouding tussen moeder- en dochterbedrijven, waaronder de zeggenschap, is geregeld in het ondernemingsrecht. In hoeverre Nederlandse moedervennootschappen zeggenschap kunnen uitoefenen over hun buitenlandse dochters, hangt af van hetgeen daarover is geregeld in het land waar de betreffende dochter is gevestigd. Het wijzigen van het Nederlandse ondernemingsrecht brengt in die situatie geen verandering en is dus niet de aangewezen weg.

    Bovendien is het Nederlandse ondernemingsrecht in overeenstemming met internationaal aanvaarde uitgangspunten. Voor het wijzigen daarvan, zoals Milieudefensie suggereert, zijn zeer zwaarwegende redenen nodig die in algemene zin op alle bedrijven van toepassing zijn. Daarvan is mijns inziens geen sprake.

  • Verduidelijk het begrip onrechtmatige daad door een juridisch bindende gedragscode.

    De wetgever heeft bewust heeft gekozen om een open norm op te nemen in de omschrijving van het begrip onrechtmatige daad. Dit betreft het derde onrechtmatigheidcriterium, neergelegd in art. 162 lid 2 BW boek 6, en betreft «hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt». Hieraan ligt de overweging ten grondslag dat een beoordeling of er sprake is van een onrechtmatige daad afhangt van alle exacte feiten en omstandigheden per geval, afgezet tegen het toepasselijk juridisch kader. Pas dan kan het noodzakelijke maatwerk geleverd worden om te kunnen bepalen of er wel sprake is van een onrechtmatigheid waardoor schade is opgetreden die in aanmerking zou kunnen komen voor compensatie. Zoals ook aangegeven in het Castermans rapport ligt het geven van een volledige opsomming van deze normen buiten het menselijke vermogen. Van geval tot geval zal moeten worden nagegaan of er een regel bestaat waartegen is gehandeld1. Ik acht de huidige invulling van het begrip onrechtmatige daad voldoende en zie geen reden tot aanpassing.

  • Stel een milieu- en mensenrechtenfonds in voor buitenlandse gedupeerden.

    Uit een verkennend onderzoek naar de wensen van partijen voor en mogelijke vormen van een dergelijk rechtsbijstandfonds is gebleken dat reguliere gesubsidieerde rechtsbijstand voor buitenlandse gedupeerden in Nederland via de Raad voor de Rechtsbijstand niet uitgesloten is en in praktijk wordt benut2. Nederland zet in op de verbetering van de kwaliteit van de rechtsstaat en versterking van lokale rechtssystemen. Nederlandse steun kan bestaan uit activiteiten voor capaciteitsontwikkeling, via het mensenrechtenfonds of decentrale ambassademiddelen voor goed bestuur in een partnerland, of via strategische partnerschappen met internationale organisaties op het terrein van democratisering, zoals IDLO (International Development Law Association). Ik zie geen overtuigende redenen waarom er een specifiek fonds zou moeten komen voor buitenlandse gedupeerden.

2

Kan de minister reageren op de suggestie om een meldpunt van beperkte omvang (1 bestaande medewerker die er een extra taak bij krijgt) en eenvoudige procedure op te zetten voor ondernemers en bedrijven (binnen de Nederlandse Mededingingsautoriteit of het meldpunt Handelsbelemmeringen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie), waar men richting de Nederlandse Mededingingsautoriteit kan aangeven dat men met elkaar wenst te overleggen binnen hun branche of keten over samenwerking en kennisuitwisseling op het gebied van duurzaamheid?

Antwoord

De Mededingingswet gaat ervan uit dat ondernemingen, aan de hand van jurisprudentie en van richtsnoeren of handleidingen van de NMa, zelf nagaan of afspraken of marktgedragingen verenigbaar zijn met die wet. Wel bestaat voor ondernemingen onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid om de NMa te verzoeken een «informele zienswijze»  te verstrekken over de toelaatbaarheid en ontoelaatbaarheid van bepaalde afspraken. Een recent voorbeeld hiervan is de informele zienswijze van de NMa over plannen van de garnalenvisserijsector voor afspraken ter bevordering van duurzaamheid.

3

In hoeverre wordt er op dit moment voldoende bekendheid gegeven, ook via de media, aan uitspraken van het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP)? Kan er op deze wijze ook meer bekendheid worden gegeven aan het werk van het NCP zodat men het NCP beter weet te vinden voor het aanmelden van zaken?

Antwoord

Het NCP heeft een communicatieplan dat is gericht op de bekendheid van bedrijven met de OESO-richtlijnen en de mogelijkheid om het NCP te benutten bij de oplossing van richtlijnengerelateerde geschillen tussen belanghebbenden en bedrijven. Voor deze voorlichtingsactiviteiten hebben de bij de peer review van het Nederlandse NCP betrokken NCP’s uit andere landen grote waardering uitgesproken. Zoals ik u aangaf in mijn brief van 17 januari 20113 deel ik evenwel de mening van het NCP dat op dit punt nog een wereld te winnen is. Het NCP heeft de bevindingen van de evaluatie van de promotionele taken, die ik u als bijlage bij genoemde brief zond, nadrukkelijk betrokken in zijn communicatiebeleid voor de komende jaren.

Het NCP brengt over zijn eindverklaringen na de behandeling van een melding van een vermeende schending van de OESO-richtlijnen een persbericht uit. In het algemeen geven ook de betrokken melders en het betrokken bedrijf een publieke reactie op de eindverklaring van het NCP. Diverse dagbladen blijken van deze berichtgeving verslag te doen. Ook worden de eindverklaringen actief onder de aandacht gebracht van uitvoerders van subsidies, inkopers bij de overheid en grote institutionele beleggers. Na overleg met diverse beleggers is gebleken dat zij ruimte zien om uitspraken van het NCP mee te wegen in hun beoordelingen.

4

MVO en de Code Tabaksblat: wat doen ondernemers met deze bepaling? De Commissie Streppel doet onderzoek naar de naleving van de code. Kan deze commissie komend jaar wellicht onderzoek doen naar de naleving van de MVO-bepalingen?

Antwoord

Aan best practice bepaling II.1.2 uit de corporate governance code is een nieuw element toegevoegd. Het bestuur dient voortaan tevens de voor de onderneming relevante maatschappelijke aspecten van ondernemen ter goedkeuring aan de raad van commissarissen voor te leggen. De Monitoring Commissie Corporate Governance Code (commissie Streppel) heeft in 2010 onderzocht hoe deze bepaling door de Nederlandse beursondernemingen is toegepast. Er is onderzocht hoeveel ondernemingen expliciet informatie opnemen in het jaarverslag over de maatschappelijke aspecten van ondernemen.

Uit het nalevingrapport van december 20104 blijkt het volgende:

Van de 21 onderzochte AEX-vennootschappen geven 18 vennootschappen aan deze best practice bepaling op te volgen. Van de 18 AEX-vennootschappen geven 4 nadere informatie over de aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bij de AMX geven 15 van de 21 onderzochte vennootschappen aan de bepaling op te volgen en bij de AScX doen 11 van de 20 dit. De vennootschappen in deze indices geven geen nadere informatie over maatschappelijk ondernemen. Bij de lokale fondsen geven 3 vennootschappen uitgebreide informatie over de aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen en maken 11 van de 39 onderzochte vennootschappen melding hiervan.

De monitoringcommissie zal dit jaar eveneens de naleving van deze best practice onderzoeken. De uitkomsten zullen in de decemberrapportage van dit jaar worden opgenomen.

5

De Congowet komt eraan. Bedrijven moeten volgens de nieuwe Amerikaanse wet in hun jaarverslag de herkomst van grondstoffen vermelden. Doel is om transparant te krijgen of grondstoffen uit conflictgebieden komen. Europa werkt aan een vergelijkbare wet. Wanneer komt die wet er?

Antwoord

In juli 2010 werd in de Verenigde Staten de Dodd-Frank Act aangenomen. Deze omvat onder meer een verplichting voor beursgenoteerde bedrijven om te rapporteren over hun gebruik van bepaalde mineralen uit Congo. De Europese Commissie kwam in september 2010 met het Europese Parlement overeen dat zij in september 2011 een mededeling zal uitbrengen over de haalbaarheid van een dergelijke informatieverplichting binnen het Europese kader voor bedrijfsrapportage. De Commissie is sterk voorstander van een multilaterale aanpak en wil daarom rekening houden met vooruitgang van overleg hierover in de International Accounting Standards Board. Ondertussen steunt de Commissie lopende multilaterale initiatieven met hetzelfde doel die rekening houden met de legitieme handelsbelangen van ontwikkelingslanden, zoals het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI) en de OESO5.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker


X Noot
1

Asser-Hartkamp-Sieburgh 4-III, Deventer: Kluwer 2006 en Prof. Castermans en Dr. Van der Weide (Leiden, 15 december 2009): «De juridische verantwoordelijkheid van Nederlandse moederbedrijven voor de betrokkenheid van dochters bij schendingen van fundamentele, internationaal erkende rechten».

X Noot
2

Zie reactie van het kabinet op het Castermans-rapport: Tweede Kamer, 26 485, nr. 105.

X Noot
3

Tweede Kamer, 26 485, nr. 101.

X Noot
4

Zie: Tweede Kamer, 31 083, nr. 37.

X Noot
5

OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas http://www.oecd.org/document/36/0,3746,en_2649_34889_44307940_1_1_1_1,00.html.

Naar boven