26 485
Maatschappelijk verantwoord ondernemen

nr. 10
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 30 oktober 2000

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 11 oktober 2000 overleg gevoerd met staatssecretaris Ybema over:

– de brief van 29 juni 2000 inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (26 485, nr. 9);

– de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (26 485, nr. 8);

– de brief over etnisch ondernemerschap van 7 september 2000 (26 815, nr. 6).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA) onderstreepte dat zij de OESO-richtlijnen op dat moment zag als een minimaal beginpunt, waarop verder zal worden doorgebouwd. Daarbij zal vooral de aandacht moeten worden gericht op implementatie door de lidstaten en hun multinationals van het resultaat binnen de OESO. Zij had er niet erg veel vertrouwen in dat het nieuw leven inblazen van de Nationale contactpunten (NCP's) bedrijven zal aanzetten tot maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Zij benadrukte het functioneren van de NCP's zeer nauwlettend te zullen gaan volgen en zelf initiatieven op dit punt te zullen ontplooien. Onderdeel daarvan is het voornemen tot het indienen van een initiatiefwetsvoorstel van PvdA en GroenLinks. Mevrouw Witteveen achtte op zijn minst een verplichting voor bedrijven noodzakelijk om in hun jaarverslaggeving rekenschap af te leggen van de maatschappelijke aspecten van hun ondernemersgedrag. Bedrijven zouden per jaar moeten aangeven, wat zij exact op het terrein van MVO doen. Afstemming op de OESO-richtlijnen is daarbij vanzelfsprekend.

Mevrouw Witteveen was niet erg onder de indruk van de daden van de staatssecretaris op het punt van MVO. Zij noemde een aantal punten, waarop een steviger inzet gewenst is. Om te beginnen is dat het instrumentarium ter ondersteuning van Nederlandse bedrijven in het buitenland. Moeten bij ondersteuning van export en investeringen door de overheid alleen eisen van economische aard worden gesteld? Bij de op te stellen toetsingscriteria voor MVO zou moeten worden aangesloten bij de aanvaarde OESO-richtlijnen voor multinationals. Haar zorg gold vooral de investeringen in het buitenland, waarop volgens haar moeilijk grip is te houden. Hoe wordt omgegaan met de exportkredietverzekeringen die de Nederlandse overheid aan private partijen verstrekt?

In het algemeen zal moeten worden getracht, zo vond mevrouw Witteveen, te bereiken dat bedrijven zich in hun investeringsgedrag maatschappelijk verantwoord opstellen door het hanteren van de OESO-richtlijnen. Zij pleitte voor het niet verstrekken van ondersteuning aan bedrijven die zich niet aan de OESO-richtlijnen willen houden. Hoewel de controle op de naleving daarvan een probleem kan worden, mag dat het streven naar naleving van de OESO-richtlijnen niet in de weg staan.

Mevrouw Witteveen was van mening dat bij overheidsaanschaffingen maatschappelijk verantwoorde aspecten wel degelijk een rol moeten spelen. Als «Brussel» vindt dat sprake is van strijd met het gemeenschapsrecht, moet de staatssecretaris ervoor zorgen dat ook andere EU-lidstaten doordrongen raken van het belang van MVO bij overheidsaanschaffingen. Dat kan leiden tot vernieuwde Europese regelgeving. Met belangstelling keek mevrouw Witteveen uit naar het SER-standpunt. Welk overleg heeft in juni plaatsgevonden? Zij achtte ten slotte een actievere rol van de overheid op dit punt noodzakelijk. De transparantie tussen samenleving, overheid en de ondernemingen met betrekking tot het afleggen van verantwoording over hun handelen ten aanzien van maatschappelijke vraagstukken moet fors worden vergroot.

De heer Van Dijke (RPF/GPV) vond het uitstekend dat het thema MVO regelmatig terugkeert op de agenda van de Kamer. Hij had de indruk dat dit onderwerp in toenemende mate in de belangstelling van de bedrijven staat, ook bij de wat kleinere ondernemingen. Dit onderwerp bevindt zich op het snijvlak van toedeling van verantwoordelijkheden. Het blijkt erg lastig te zijn om maat te houden en verantwoorde keuzes te maken. De heer Van Dijke vond dat de staatssecretaris zich in dit dossier erg schuilhoudt achter «Brussel», waardoor hij er niet toe komt, aan te geven wat zijn eigen opstelling is.

Belangrijk is verder de vraag, wat de samenleving aan bedrijfsmatige activiteiten verantwoord vindt. De brief van de staatssecretaris richt zich voornamelijk op inspanningen van het bedrijfsleven in het buitenland. De heer Van Dijke vroeg wat de staatssecretaris zal doen als een Nederlandse multinational die zich in het buitenland manifesteert op een wijze, waarvoor wij ons schamen. Dan is immers de goede naam en faam van Nederland in het geding. Is dat geen zelfstandig argument voor de staatssecretaris om alert te zijn? De heer Van Dijke gaf de staatssecretaris in overwe-ging zich wat dat betreft te bezinnen op een ombudsachtige figuur, waar kan worden geklaagd over activiteiten van Nederlandse bedrijven in het buitenland. Kunnen in die overwegingen een rechtvaardige prijs en een rechtvaardig loon worden betrokken? Welke actie neemt de staatssecretaris als een bedrijf producten produceert waarvan kan worden verondersteld dat de uitwerking van dat product op de samenleving desastreuze gevolgen zal hebben?

De heer Van Dijke vond dat op het gebied van overheidsaanschaffingen dezelfde reflex van de staatssecretaris te zien is: afwachten wat «Brussel» doet, zonder zelf positie te kiezen. Kan de staatssecretaris dat wel doen en wel voordat «Brussel» zijn opvattingen weergeeft en kan daarbij worden aangegeven, op grond waarvan hij tot een bepaalde inspanning komt? De heer Van Dijke toonde zich benieuwd naar de uitkomst van het SER-advies.

De heer Van Walsem (D66) vond MVO een belangrijk onderwerp in de Nederlandse samenleving, waarover al lange tijd met een zekere regelmaat wordt gesproken. De roep om MVO door bedrijven zal worden gestimuleerd door de samenleving. Bedrijven hebben niet alleen rekening te houden met consumenten, maar ook met het aantrekken van hun werknemers, die graag voor een als goed bekend staand bedrijf werken. Hij was daarom niet bang voor het stilvallen van dit proces. De heer Van Walsem verwees naar de recent tot stand gekomen stichting Onderneming en samenleving. MVO kon volgens hem niet worden losgezien van de internationale context. Hij was tevreden met de geboekte voortgang, zowel door de staatssecretaris als door de samenleving. Verder wachtte de heer Van Walsem het SER-advies af. De brief over etnisch ondernemerschap nam hij voor kennisgeving aan; de discussie daarover wachtte hij af. De heer Van Walsem was er voorstander van dat grote bedrijven in hun openbare jaarverslagen maatschappelijke verantwoording afleggen. Hij geloofde niet in verplichte verslaglegging.

Mevrouw Verburg (CDA) beklemtoonde dat het besef steeds vaker doordringt dat ondernemen meer is dan winstmaximalisatie. Terecht is er daarom bij het bedrijfsleven in toenemende mate aandacht voor de driedubbele basis van ondernemerschap, namelijk investeren in sociaal kapitaal, in natuurlijk kapitaal en in economisch kapitaal. De beweging die zich daardoor aangesproken voelt, groeit ook in Nederland stormachtig, wat zij toejuichte. In dat licht beschouwde zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen een stap in de goede richting, zeker nu enkele niet-OESO-lidstaten zich daarbij aansluiten. Mevrouw Verburg richtte zich op internationaal opererende bedrijven, gelet op het komende SER-advies.

De inhoud van de OESO-richtlijnen vond mevrouw Verburg veelbetekenend voor de ontwikkeling van nieuwe wegen in een globaliserende economie. Er moeten echter wel afspraken worden gemaakt, waaraan iedereen zich vrijwillig verbindt en daarop aanspreekbaar wil zijn. Zij vond dat een belangrijke rol daarin kan worden gespeeld door de Nationale contactpunten (NCP's). Het functioneren daarvan is volgens de staatssecretaris niet geweldig. Wat is zijn inzet in OESO-verband en in eigen land om dat te verbeteren? Welke inzet kiest hij op Europees niveau? Blijft de staatssecretaris op dit punt reactief en afwachtend opereren? Of wordt de slag gemaakt naar proactief? Mevrouw Verburg was voorstander van het laatste. Het NCP moet bedrijven stimuleren, uitdagen en waar nodig begeleiden bij het ontwikkelen en hanteren van gedragscodes en actief beleid inzake MVO. Zij hoopte dat de huidige richtlijnen zichtbaarder zullen zijn dan de vorige. De rol van de niet-gouvernementele organisaties (NGO's) is daarbij van belang. Dat er van tijd tot tijd overleg zal zijn met de NGO's, zoals de staatssecretaris zich voorneemt, vond mevrouw Verburg te mager. De NGO's moeten betrokken zijn bij de ontwikkeling van gedragscodes en het naleven daarvan. Van de door de NGO's opgebouwde deskundigheid zou gebruik moeten worden gemaakt. Zij zag voor de NGO's een rol weggelegd als luis in de pels van het bedrijfsleven, zij het onder de conditie dat zij zelf bereid zijn verantwoording af te leggen over de wijze van opereren.

Mevrouw Verburg vond dat een sterk en betrouwbaar bedrijfsleven behoefte heeft aan een sterke en betrouwbare overheid. Zij verwees naar de uitspraak van de staatssecretaris dat steeds breder de opvatting postvat dat de verantwoordelijkheid die vandaag wordt gedragen, breder is dan gisteren werd gedacht. Hoewel zij dat met hem eens was, wilde zij weten hoe de staatssecretaris dit besef vertaalt naar de verantwoordelijkheid van het kabinet. De uitspraak van de staatssecretaris dat dit verantwoordelijkheidsbesef makkelijker is in te vullen naarmate het beter gaat, leidde bij mevrouw Verburg tot grote aarzelingen. Het kan toch niet zo zijn dat de staatssecretaris alleen voorstander is van MVO als de economie draait als een tierelier? Kan de staatssecretaris zijn uitspraken nader toelichten? Mevrouw Verburg vond de indruk die de staatssecretaris op het punt van MVO «nogal leunstoelachtig»: te afwachtend, weinig stimulerend en niet proactief. Zij riep in dit verband de motie-Verburg c.s. in herinnering, waarin de regering wordt gevraagd stappen te ondernemen om ook als nationale overheid als maatschappelijk verantwoord ondernemer te opereren en daartoe een gedragscode voor de overheid te ontwikkelen. Zij betreurde het zeer dat dat nog steeds niet is gebeurd, niet alleen omdat de overheid hierbij een voorbeeldfunctie zou moeten vervullen, maar omdat hiermee ook de betrouwbaarheid van de overheid kan worden vergroot. Met de door de staatssecretaris geopperde checklist loopt hij in zekere zin het georganiseerde bedrijfsleven voor de voeten, dat zelf een conceptgedragscode heeft. Wanneer zal de staatssecretaris de aangenomen motie-Verburg c.s. wel uitvoeren? Mevrouw Verburg zag graag dat de EU-lidstaten allemaal een gedragscode ontwikkelen. Is de staatssecretaris bereid op dit punt initiatieven te nemen?

Mevrouw Verburg wilde weten wat de staatssecretaris ervan weerhoudt op de agenda van handelsdelegaties, die hij leidt MVO en de OESO-richtlijnen als vast onderdeel op te nemen. Het zou goed zijn als de staatssecretaris met het bedrijfsleven naar mogelijkheden zoekt om het maatschappelijk debat over MVO te bevorderen. Hier lag volgens haar een brug naar maatschappelijk verantwoord consumeren. Zij zou het een goed idee vinden als beursgenoteerde bedrijven één of meerdere keren per jaar verantwoording afleggen over het gevoerde financiële beleid. Zij zouden moeten worden uitgedaagd ook verantwoording af te leggen over hun maatschappelijk beleid en hun milieubeleid en dit vast te leggen in hun jaarverslagen. Zij voelde nog niet voor wetgeving op dit punt. Mevrouw Verburg vroeg de staatssecretaris ten slotte om inzicht in het aantal startende en stoppende etnische ondernemers.

De heer De Swart (VVD) ondersteunde het beleid van de staatssecretaris op dit punt. De vrijwilligheid mee te werken aan MVO vond hij erg belangrijk. Uit de achterliggende stukken blijkt dat in internationaal verband heel veel wordt afgesproken, met het daarbij behorende overleg. Hij had het gevoel dat daaraan wat meer kan gebeuren, zodat wat meer gekeken wordt naar het naleven van richtlijnen. Nederland mag wat dat betreft echter niet uit de pas lopen, gelet op de internationale concurrentiepositie. De OESO-richtlijnen moeten worden nageleefd, zonder daaraan overigens een verplichtend karakter te geven. Dit mag echter absoluut niet leiden tot een verzwaring van de administratieve lasten van de bedrijven. Niet vergeten mag namelijk worden dat bedrijven mans genoeg zijn om zich aan de OESO-richtlijnen te houden. Hij onderstreepte ten slotte het belang van het komende SER-advies op dit punt.

De heer Vendrik (GroenLinks) vond dit debat buitengewoon belangrijk. Het brede maatschappelijk debat over MVO kan niet genoeg gestimuleerd worden. Hij richtte zich vooral op de rol van de overheid. Met genoegen constateerde hij dat het bedrijfsleven zich in den brede laat aanspreken op de maatschappelijke verantwoordelijkheid. De inhoud daarvan is overigens nog onderwerp van heftig overleg. Er treedt wat dat betreft nog de nodige mist op als het gaat om gedragscodes en richtlijnen. Wat doet het kabinet met de good practices die aan het debat zitten? Het bedrijfsleven kan een positieve bijdrage leveren aan de oplossing van actuele maatschappelijke vraagstukken.

De heer Vendrik was van mening dat de ambitie van de staatssecretaris «nog niet van het papier spat». Hij zou wensen dat dat wel het geval is. Wil de staatssecretaris een staatssecretaris van «verantwoorde economische zaken» worden? In dit verband vroeg de heer Vendrik wat de staatssecretaris belet om na te denken over een kenniscentrum MVO, waarbij hij ook verwees naar het door GroenLinks genoemde tienstappenplan in het kader van MVO. Verder riep de heer Vendrik het rapport van het Social Venture Network (SVN) in herinnering en vroeg de staatssecretaris daarop te reageren. Hij kon zich voorstellen dat dit network een meer geaccepteerde gesprekspartner wordt. Kan de staatssecretaris dit toezeggen?

Over de OESO-richtlijn die even voor de zomer is ondertekend, vroeg de heer Vendrik waar deze pijn gaat doen. Wat is de meerwaarde van deze OESO-richtlijn? Is deze richtlijn niet erg vrijblijvend? Is verplichtende regelgeving in dit verband wel zinvol, gelet op de groeiende groep meewerkende bedrijven? De achterblijvers moeten erbij worden getrokken.

De heer Vendrik verwees naar de plannen voor een initiatiefwetsvoorstel voor het in Nederland gevestigde bedrijfsleven. Het gaat daarbij om het verplicht stellen van het bieden van informatie omtrent de maatschappelijke kanten van de bedrijfsvoering. Hij had het sterke vermoeden dat dit initiatiefwetsvoorstel niet lang meer op zich zal laten wachten. Daarbij blijft de positie van het kabinet overigens van belang. De heer Vendrik kon zich voorstellen dat die discussie ook nog een Europese dimensie heeft. Gaat de staatssecretaris binnenkort het punt van de verslaglegging in Europees verband aan de orde stellen?

De overheidsaanschaffingen hadden volgens de heer Vendrik een relatie met de wijze, waarop bedrijven «langs de lat worden gelegd» bij beoordeling van de vraag of zij in aanmerking komen voor een bepaalde overheidsinvestering. Die meetlat is nog niet helemaal uitgekristalliseerd. De staatssecretaris is, onder verwijzing naar «Brussel», niet voornemens om bedrijven op die manier te screenen. Daarbij gaat het niet alleen om investeringen, maar ook om exportkredietverzekeringen. Dit punt zou in het kader van het Verdrag van Nice aan de orde moeten worden gesteld.

Ten slotte besteedde de heer Vendrik aandacht aan de fiscale aftrekbaarheid van gelden die met corruptie zijn gemoeid. Er ligt een OESO-verdrag voor ter ratificatie, waarin omkoping van buitenlandse ambtenaren strafbaar wordt gesteld. Dit verdrag zou moeten worden gevolgd door de heldere regel dat gelden die aan dit soort zaken worden besteed niet meer voor de vennootschapsbelasting als aftrekbare kosten worden gekwalificeerd. Wat is de positie van de Nederlandse regering op dit punt? Heeft het Nederlandse bankwezen de bijzondere aandacht van het kabinet?

Het antwoord van de regering

De staatssecretaris onderstreepte opmerkingen als zou het enthousiasme voor deze zaak er bij hem niet afdruipen en als zou zijn houding getuigen van leunstoelgedrag, verre van zich te werpen. Hij benadrukte dat er weinig dossiers zijn waarin in een korte tijd van twee jaar zoveel gebeurt. Het is een dossier waarop hij veel sneller voortgang zou willen maken, maar vanwege het internationale karakter daarvan is dat per definitie lastig. De enige mogelijkheid is een maximale inzet in het overleg. Hij was er absoluut van overtuigd in dat opzicht te doen wat redelijkerwijs van hem mag worden verwacht.

Daadkracht zou kunnen worden ingevuld door wetgeving, een punt waarover de Kamer verdeeld is. De staatssecretaris stond deze lijn niet voor, omdat hij ervan overtuigd is dat dat geen effectieve lijn is. De lijn van een dialoog met het bedrijfsleven is niet passief, maar zeer actief. De staatssecretaris gaf vervolgens aan wat er op dit terrein gebeurt. Zeer regelmatig worden hierover brieven aan de Kamer gestuurd. Er komen nog allerlei rapportages aan over OESO-richtlijnen en MVO in het algemeen. Er worden rapportages opgemaakt over de contacten met het bedrijfsleven over MVO. Er zijn onderzoeken verricht door KPMG en er worden seminars georganiseerd met de SER, VNO/NCW. Er wordt overleg gepleegd met MKB-Nederland, met de FNV, met de NGO's enzovoorts. In een periode van drie jaar zijn voor de honderd internationaal opererende bedrijven 50 gedragscodes afgesloten; deze ontwikkeling zet zich in hoog tempo door. Dit heeft te maken met het beleid, maar ook – de staatssecretaris vond dat veel fundamenteler – met de veranderende opvattingen van het bedrijfsleven zelf, niet alleen het grotere bedrijfsleven, maar ook het midden- en kleinbedrijf. SVN noemde de staatssecretaris een mooi voorbeeld van bedrijven die op dit terrein erg actief zijn. De overheid probeert daar zo goed mogelijk bij aan te haken. De betrokken bewindslieden hebben zeer regelmatig overleg met deze groep bedrijven. Als voorbeeld daarvan noemde de staatssecretaris de stichting Samenleving en bedrijf. Deze stichting is zeer enthousiast over de manier waarop wordt samengewerkt met de overheid en over de resultaten die daarbij worden geboekt.

De staatssecretaris gaf aan dat de discussie in internationaal verband vooral wordt gevoerd in OESO-, EU- en WTO-verband. Hij benadrukte in deze drie fora buitengewoon actief te zijn. MVO is vooral door toedoen van de Nederlandse regering op de agenda van «Seattle» gezet. De staatssecretaris was actief betrokken geweest bij de afronding van de besprekingen in Parijs in OESO-kader. De discussie in EU-verband heeft alles te maken met het feit dat Nederland verdragspartner is binnen de EU, wat zo zijn consequenties heeft. De staatssecretaris beklemtoonde dat hier geen sprake is van «zich verschuilen» achter de Europese Commissie. Het bezoek van Europees commissaris Lamy, die de volgende week op verzoek van de staatssecretaris naar Nederland komt, zal worden gebruikt om dit soort zaken aan de orde te stellen. Hierbij worden het bedrijfsleven en de NGO's betrokken. Bij dit bezoek zal ook de vraag worden gesteld, waar de Europese richtlijn op dit punt blijft. Mocht daarbij blijken dat het te lang duurt, dan zullen op dit punt initiatieven worden genomen om druk uit te oefenen op de Europese Commissie.

De staatssecretaris bracht in dit verband de tussen regering en Kamer afgesproken procedure in herinnering: over het nationale aspect van MVO zal een advies van de SER worden gevraagd. Bij het verder formuleren van beleid zal op dat advies moeten worden gewacht. De staatssecretaris kondigde aan dat het SER-advies over dit onderwerp op 15 december zal verschijnen. Daarna zal er zo snel mogelijk een kabinetsstandpunt komen.

Over de implementatie van de OESO-richtlijnen merkte de staatssecretaris op dat binnenkort een seminar over omkoping zal worden georganiseerd. Het benadrukken van de good practises van MVO gebeurt al: tussen EZ en de Wereldbank is de afspraak gemaakt op dit punt initiatieven te nemen. De ondertekening van de OESO-richtlijn in juni vond de staatssecretaris een heel belangrijke stap voorwaarts, waarvan overigens nog moet blijken wat dat in de praktijk betekent. Het gaat er nu immers om dat het bedrijfsleven de richtlijnen naleeft. Het hele proces van implementatie en peer pressure komt daarmee nu op gang. Een zeer belangrijk element daarin is het NCP, dat is bedoeld proactief te zijn: stimuleren, informeren en activeren. De ontwikkeling van het NCP tot een soort nationaal kenniscentrum (NKC) stond de staatssecretaris voor ogen. Deze ontwikkeling is besproken met organisaties als de stichting Samenleving en bedrijf en SVN. Het NKC zal zich ook richten op de nationale kant van MVO. Met de Vereniging Nederlandse gemeenten (VNG) is afgesproken dat de VNG bij de lokale overheden zal inventariseren, wat de practices zijn op het punt van MVO. De gegevens die daaruit voortvloeien, zullen worden gebruikt om bepaalde gemeentes te stimuleren en te activeren om aan de slag te gaan met MVO. De staatssecretaris benadrukte dat het NKC niet moet worden gezien als een databank, maar veel meer als een centraal punt, wat toegang heeft tot en zicht heeft op het beschikbare netwerk op het gebied van kennis. De NGO's zullen daarin actief participeren.

Nog in 2000 zal de Kamer volgens afspraak een rapportage ontvangen over de ontwikkeling van maatschappelijke toetsingscriteria. De staatssecretaris benadrukte dat dit een erg lastig onderwerp is. De vraag is namelijk iedere keer of het mogelijk is om eenduidige criteria te ontwikkelen die houdbaar zijn voor de rechter. Dat vereist het formuleren van heel heldere criteria.

In OESO-verband worden in de export credits group afspraken gemaakt over de toepassing van exportkredietverzekeringen. De staatssecretaris beklemtoonde dat Nederland daarin volop meedoet, met name als het gaat om het hanteren van milieueisen die hierbij een rol kunnen spelen. De verwachting is dat een en ander volgend jaar kan worden afgerond. Hij zegde toe te zullen bekijken, wat andere landen op dit punt wel doen en Nederland niet.

In reactie op de in de motie-Verburg gevraagde gedragscode voor de overheid vroeg de staatssecretaris zich af of zo'n code iets toevoegt en effectief is. De overheidsaankopen vinden voor het overgrote deel plaats in landen binnen de EU. Voorzover zo'n gedragscode een rol kan spelen, gaat het om aankopen bij niet-EU-landen, welke aankopen een fractie van het totaal uitmaken. De staatssecretaris vond een gedragscode voor de overheid die geen gewoon bedrijf is, daarom geen effectief middel. De overheid is feitelijk permanent bezig met het ontwikkelen van een gedragscode.

De staatssecretaris had begrepen dat op het punt van de verslaglegging in de Kamer verschillende opvattingen bestaan. Hij wachtte het initiatiefvoorstel op dit punt af.

In antwoord op een vraag naar cijfers over het aantal startende en stoppende etnische ondernemers verwees de staatssecretaris naar een onderzoek van de Universiteit van Nijmegen van twee jaar geleden en naar een herhalingsonderzoek dat in dit verband wordt verricht. Hij zegde toe deze cijfers zodra ze beschikbaar zijn aan de Kamer te zullen toesturen. Het aantal startende etnische ondernemers is, zo benadrukte de staatssecretaris, heel bemoedigend. Hij kon niet uit de voeten met termen als «rechtvaardige prijs» en «rechtvaardig loon», zoals genoemd door de heer Van Dijke. Als het gaat om loon ligt er een aanknopingspunt bij de fundamentele arbeidsnormen, die op initiatief van Nederland een plaats hebben gekregen in de OESO-richtlijnen. Zo nodig kunnen bedrijven daarop worden aangesproken, waarbij een taak is weggelegd voor het nog op te starten NCP. Afhankelijk van de op dit punt ontwikkelde praktijk zullen acties volgen. De staatssecretaris zegde toe als de rol van het NCP-nieuwe stijl is uitgekristalliseerd daarover een brief naar de Kamer te sturen. Aangezien dit enig overleg met betrokken partijen vergt, wist hij niet of die brief nog voor de begrotingsbehandeling EZ kan worden verzonden. Als dat wel kan, zal dat ook gebeuren. Voor het NCP-nieuwe stijl zag de staatssecretaris ook een ombudsachtige functie, zoals genoemd door de heer Van Dijke, weggelegd.

De staatssecretaris onderstreepte dat MVO een vast element bij handelsmissies is. De invulling daarvan is overigens afhankelijk van het land van bestemming. Hij zegde toe nog in 2000 te komen met een reactie op het rapport van SVN. Geprobeerd wordt de Europese grondrechten te verankeren in het Europees handvest, met consequenties naar de verschillende beleidsterreinen. De typische MVO-aspecten hebben daarin een plaats gekregen. De vraag of geld gemoeid met omkoping aftrekbaar is voor de vennootschapsbelasting, zal worden nagetrokken.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Witteveen (PvdA) vond dat een verplichting tot transparantie leidraad moet blijven. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de door de staatssecretaris genoemde positieve trend. Zij meende dat Nederland op het gebied van de opstelling van een richtlijn voor exportkredietverzekeringen geen voortrekkersrol vervult. Zij was blij met de toezegging van de staatssecretaris om te bekijken, wat andere landen op dit punt wel en Nederland niet doet en hoopte dat dit zal resulteren in een voorstel voor een richtlijn op dat punt.

De heer Van Dijke (RPF/GPV) benadrukte in zijn eerste termijn de staatssecretaris niet te hebben verweten niet actief te zijn. «Schuilhouden» doelde op het feit dat de staatssecretaris zijn eigen vertrekpunt bij het weergeven van de stand van zaken niet blootgeeft. Hij vond dat winst is geboekt op het punt van de betekenis van het NCP en hoopte dat de staatssecretaris de rol van dat NCP zal invullen conform de wensen van de commissie, inclusief de daarvoor benodigde middelen. Vindt de staatssecretaris dat bedrijven die meedoen in de selectieprocedure voor aanbestedingsopdrachten, kunnen worden gehouden zich te voegen naar de OESO-richtlijnen en zo nodig kunnen worden uitgesloten van aanbestedingen of opdrachten?

Mevrouw Verburg (CDA) vond de redenering van de staatssecretaris inzake de gedragscode voor de overheid bizar. Immers, dat zou betekenen dat als multinationale bedrijven dingen doen die in de richtlijnen zijn genoemd, zij geen gedragscode hoeven te ontwikkelen. Zij daagde de staatssecretaris uit op dit punt alsnog actie te ondernemen, uitgaande van de overheid als ondernemer. Dit zou ook in EU- en OESO-verband moeten worden bewerkstelligd. In datzelfde verband dient de rol van de NCP's te worden aangekaart.

De heer De Swart (VVD) was blij met de toezegging van de staatssecretaris een actieve dialoog met het bedrijfsleven te blijven stimuleren. Verplichte verslaglegging vond hij geen goede zaak. Hij vond het jammer dat de discussie bijna alleen maar gaat over multinationals en er aan het MKB voorbij wordt gegaan, omdat het MKB belangrijk is voor de Nederlandse economie en er ook daar al vrijwillig naar de richtlijn gekeken wordt.

De heer Vendrik (GroenLinks) noemde als conclusie van het debat «meer woorden en nog meer daden». Hij constateerde met genoegen dat de Kamer een brief krijgt over de invulling van de rol van het NCP-nieuwe stijl. Als nieuwe naam dacht hij aan «Nederlandse MVO-autoriteit». Wordt het SVN steeds meer een vaste partner vanuit het bedrijfsleven, naast VNO/NCW? Hij nam aan dat over de materiële betekenis van de laatste OESO-richtlijn nog een rapportage zal verschijnen, waarin met name wordt ingegaan op het zodanig optuigen van die richtlijn dat daarmee «een deuk in een pakje boter kan worden geschopt». Wat de exportkredietverzekering betreft, vond hij dat alle ruimte moet worden gegeven aan nationaal beleid, aangezien andere landen dat ook hebben gedaan.

De staatssecretaris constateerde dat er meningsverschillen blijven bestaan op het punt van de verslaglegging. Hij kon zich niet voorstellen dat Frankrijk op het punt van de exportkredietverzekeringen vooroploopt. Nederland is het aan zijn stand verplicht bij dit type onderwerpen mee voorop te lopen. De bedoeling van de invoering van de OESO-richtlijn is dat er een praktijk ontstaat, waarin bedrijven zich daaraan conformeren. De afspraak die is gemaakt, is dat dit niet zal gebeuren via een wettelijke verplichting. Dat wil overigens niet zeggen dat sprake is van een vrijblijvende situatie. Hierover moet regelmatig worden gerapporteerd door de diverse NCP's aan het OESO-secretariaat in Parijs. Verbreding van de naleving van de MVO-voorwaarden naar het midden- en kleinbedrijf vond de staatssecretaris heel belangrijk. SVN is intussen een vaste gesprekspartner geworden, evenals de stichting Samenleving en bedrijf. Er is geen sprake van een bijzondere behandeling van de banken ten opzichte van andere categorieën bedrijven. De brief over de implementatie van de OESO-richtlijnen zal waarschijnlijk begin 2001 naar de Kamer komen.

De voorzitter van de commissie,

Biesheuvel

De griffier van de commissie,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF/GPV), M. B. Vos (GroenLinks), Van Walsem (D66), Hofstra (VVD), Wagenaar (PvdA), Stroeken (CDA), De Boer (PvdA), Van den Akker (CDA), Geluk (VVD), Ravestein (D66), Verburg (CDA), Blok (VVD), Hindriks (PvdA), Dijsselbloem (PvdA).

Plv. leden: Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Kalsbeek (PvdA), Wijn (CDA), Klein Molekamp (VVD), Vendrik (GroenLinks), De Swart (VVD), Van den Berg (SGP), Poppe (SP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (RPF/GPV), Van der Steenhoven (GroenLinks), Schimmel (D66), Van Baalen (VVD), Herrebrugh (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Smits (PvdA), De Haan (CDA), Van Beek (VVD), Bakker (D66), Schreijer-Pierik (CDA), Udo (VVD), Hamer (PvdA), Koenders (PvdA), Schoenmakers (PvdA).

Naar boven