26 484
Toepassing huishoudwater

nr. 2
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 15 juni 1999

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft op 15 juni 1999 overleg gevoerd met minister Pronk van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:

– de beleidscontouren voor de toepassing van huishoudwater (26 484, nr. 1);

– subsidiëring sanering loden drinkwaterleidingen (VROM-99-234).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Hoewel de heer Klein Molekamp (VVD) het grote nut onderkende van subsidiëring van de noodzakelijke sanering van loden drinkwaterleidingen, betreurde hij het dat de desbetreffende subsidieregeling in het kader van de tijdelijke stimuleringsregeling duurzaam bouwen (TSR) eind 1998 is beëindigd. Per 1 juli a.s. wordt deze vervangen door een regeling waarbij sprake is van een meer gestaffeld tarief, waarbij uitgangspunt is dat de mensen met lagere inkomens meer subsidie ontvangen dan de mensen met hogere inkomens. Klopt de redenering van de minister die hieraan ten grondslag ligt, dat er een relatie is tussen de lengte van de drinkwaterleiding en de hoogte van het inkomen? Is de minister van mening dat families met een hoger inkomen beter bestand zijn tegen loodvergiftiging dan families met een lager inkomen? Waarom vallen overigens huizen van woningcorporaties buiten deze subsidieregeling, terwijl deze toch ook loden leidingen bevatten?

Hoewel de regeling voor toepassing van huishoudwater buitengewoon sympathiek oogt, is de centrale vraag welke gezondheidsrisico's er aan verbonden zijn, dit mede gelet op de constatering in de brief van de minister van 16 april jl. (26 484, nr. 1) dat toepassing van ander water in de huishoudelijke sfeer niet geheel risicoloos is. Bij een afweging tussen milieu en volksgezondheid dient onomkeerbaar voor het laatste gekozen te worden. De recente commotie rond de legionellabacterie heeft duidelijk gemaakt hoe gemakkelijk de gezondheid ernstig geschaad wordt bij onzorgvuldig omgaan met water. Welke zekerheden zijn ingebouwd om een dergelijk drama in de toekomst te vermijden? In dit licht betreurde de heer Klein Molekamp het dat de minister van VWS genoemde brief niet mede heeft ondertekend, aangezien dat er namelijk blijk van zou hebben gegeven dat zij de gevaren voor de volksgezondheid aanvaardbaar acht en zij daarvoor de politieke verantwoordelijkheid wil dragen.

Het grijswatercircuit dient vooralsnog beperkt te worden tot de industrie, waar ook de grootste besparingswinst is te behalen en investeringen rendabeler zijn. De lagere waterprijs voor de burgers, zoals nu voorgesteld zal immers wegvallen tegen hogere investeringskosten, terwijl meer gezondheidsrisico's worden gelopen. Voor huishoudens dient er een watersysteem te zijn van onverdachte kwaliteit.

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA) onderschreef de noodzaak van beleid en normering ten aanzien van de toepassing van huishoudwater. Gelet op de recente tragische gebeurtenissen rond legionella is adequate wetgeving op zo kort mogelijke termijn nodig. Het enigszins geschonden vertrouwen van burgers dat drinkwater en ander leidingwater niet bedreigend zijn voor de volksgezondheid, dient hersteld te worden. In de brief van 16 april wordt melding gemaakt van verschillende projecten waarin daadwerkelijk een tweede leidingnet voor toiletspoeling, wasmachine en buitenkraan in praktijk wordt gebracht. Zijn aan deze projecten ook beperkingen opgelegd, juist in relatie tot legionellabesmetting? Het alleen ontraden van toepassingen waarvan niet zeker is of ze veilig zijn, is niet voldoende. Waarom geen verbod voor die toepassingen totdat vaststaat dat er inderdaad geen sprake is van risico's voor de volksgezondheid?

Het aangegeven draagvlak voor het gebruik van huishoudwater verdient waardering. Met name vanuit milieuoogpunt is het de moeite waard een adequate afweging te maken van de verschillende aspecten, waarbij niet alleen kostenbesparing het uitgangspunt mag zijn. Aan definitieve regelgeving zal uiteraard gedegen onderzoek vooraf dienen te gaan. Nauwe samenwerking met de sector is van groot belang. Is in dit verband al iets meer te melden over de samenstelling en de werkwijze van de werkgroep beleid huishoudwater? Kan in zijn algemeenheid worden aangegeven wanneer de Kamer nader zal worden geïnformeerd over het vervolgtraject?

Wat betreft de op 25 december 1998 in werking getreden EG-drinkwaterrichtlijn (98/83/EG) ondersteunde mevrouw Visser het voornemen om daarvan uit te zonderen het gebruik van huishoudwater voor toilet en wasmachine.

Verder was zij benieuwd te vernemen wanneer de resultaten van de proefprojecten buitenkraan beschikbaar zullen zijn.

Terecht wordt aangegeven dat geen uitzondering zal gelden voor het gebruik van huishoudwater voor voedselbereiding. Is in de verschillende proefprojecten die mogelijkheid ook uitgesloten?

Het naar aanleiding van het gezondheidsraadsadvies volledig informeren van kinderziekenhuizen en kinderdagverblijven over de risico's van lood in drinkwater en de te nemen maatregelen ter voorkoming van deze risico's, zoals vermeld in de brief van 11 februari 1999 (VROM-99-234) vond mevrouw Visser onvoldoende. Er is namelijk nog steeds geen duidelijkheid over de hoeveelheid en situering van loden drinkwaterleidingen. Juist waar het bij kinderen om een risicogroep gaat, kan in dezen niet zorgvuldig genoeg gehandeld worden. Kan de minister aangeven wanneer de resultaten van het desbetreffende onderzoek beschikbaar zullen komen?

De afwijzing van de minister om de TSR te verlengen omdat anders een tweede wijziging van de regeling zou optreden, kon uit een oogpunt van betrouwbaar bestuur haar goedkeuring wegdragen. De voorgestelde overgangsregeling is een goede oplossing, mits de uitgangspunten eenvoud, toegankelijkheid en snelle doorlooptijd gerealiseerd kunnen worden.

Van groot belang is de informatievoorziening aan bewoners en huiseigenaren. Er zijn signalen dat zij zich onvoldoende bewust zijn van de gevaren van loden drinkwaterleidingen voor kleine kinderen.

De heer Feenstra (PvdA) was er verheugd over dat in het kader van de nieuwe regeling inzake vervanging van loden leidingen, rekening zal worden gehouden met de positie van minder draagkrachtigen door het toekennen van een hoger percentage bij vervangingskosten, waarbij hij er overigens wel van uitging dat de regeling eenvoudig en goed uitvoerbaar blijft. De minister heeft in het kader van de overgangsregeling gesteld dat activiteiten die uitgevoerd zijn en worden in de periode vanaf 31 december 1998 tot 1 juli 1999, alsnog kunnen worden betrokken bij de regeling die vanaf 1 juli in werking treedt. Functioneert die overgangsregeling inderdaad zodanig, dat er materieel sprake is van een doorlopende praktijk?

De heer Feenstra betuigde zijn instemming met het voornemen om bij de herziening van de Waterleidingwet de regulering van het huishoudwater volledig te behandelen, ook in het kader van de Europese richtlijn. Waar toepassing van ander water dan drinkwater in de huishoudelijke sfeer niet geheel risicoloos blijkt te zijn, dient een integrale afweging gemaakt te worden van zowel de gezondheidsrisico's als de aspecten van duurzaam waterbeheer en milieubeleid. Er zal sprake moeten zijn van een verantwoorde mix van doel en middelen.

In de brief van 16 april worden met naam en toenaam de verschillende instellingen en organen genoemd waarmee overleg wordt gepleegd in het kader van het beleidsvormingsproces inzake huishoudwater, doch de inspectie voor de volksgezondheid ontbreekt daarbij. Dient deze dienst niet betrokken te worden bij de verdere ontwikkeling van de plannen? Worden alle betrokken partijen overigens uitgenodigd te komen tot een eensluidend advies over de vervolgstappen? Een geforceerd compromis mag niet het uitgangspunt zijn, daar elke partij op basis van de eigen verantwoordelijkheid de ruimte moet hebben voor een inbreng.

Op basis van de keuzecriteria is gekozen voor een zestal pilotprojecten, hetgeen de vraag oproept of ze onderling naar hun aard zo verschillend zijn dat ze daadwerkelijk alle zes tot ontwikkeling moeten worden gebracht om die gegevens boven tafel te krijgen om verantwoorde vervolgstappen te formuleren.

Ten slotte was de heer Feenstra benieuwd te vernemen wanneer de nieuwe Waterleidingwet tegemoet kan worden gezien.

Mevrouw Vos (GroenLinks) kon zich vinden in de voorliggende beleidslijn inzake de sanering van loden drinkwaterleidingen.

Zij toonde zich een voorstander van het serieus onderzoeken van de vraag op welke wijze door het gebruik van huishoudwater het drinkwatergebruik beperkt kan worden. Hoewel dit vanuit milieuoogpunt van groot belang kan zijn, blijft uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onaanvaardbare volksgezondheidsrisico's. In die zin is dan ook een integrale benadering noodzakelijk.

In de brief van 16 april staat dat er voor de toepassing van de buitenkraan voor huishoudwater nog zoveel onzekerheden zijn dat nader onderzoek nodig is. Juist vanwege specifieke toepassingen zoals de tuin sproeien en het wassen van de auto, zou het jammer zijn wanneer deze optie zou komen te vervallen. Kan bijvoorbeeld niet gekeken worden naar de mogelijkheid om hiervoor een zodanig systeem op te zetten dat kinderen niet zomaar gebruik kunnen maken van die kraan? Gaat het bij huishoudwater überhaupt niet om waterkwaliteit die behoorlijk is en die voldoet aan de eisen van zwemwater?

Met het oog op de gevaren rond legionellabesmetting onderschreef mevrouw Vos het voornemen om nader onderzoek te verrichten naar de temperatuurontwikkeling van huishoudwater bij de toepassing voor toiletspoeling.

Zij kreeg vervolgens meer inzicht in de financiering van het beleid inzake de toepassing van huishoudwater, in het bijzonder van de verschillende projecten terzake. Zijn er voldoende middelen voorhanden? Is het wellicht nodig om voor die financiering het instrument van opcenten op watergebruik in te zetten?

Alarmerende berichten over het veelvuldig gebruik van grondwaterpompen door particulieren in het landelijk gebied, hetgeen uiteindelijk leidt tot verdroging, deden bij haar de vraag rijzen welke maatregelen de minister hieromtrent voornemens is te nemen.

Antwoord van de zijde van de regering

De minister wees erop dat subsidieaanvragen voor het vervangen van loden leidingen die vanaf beëindiging van de TSR tot en met 30 juni 1999 zijn ingediend, worden behandeld volgens de criteria die gelden in het kader van het nieuwe subsidieprogramma terzake dat per 1 juli 1999 in werking zal treden. Onder de aanvragers bevinden zich overigens ook woningcorporaties. Een van de criteria is dat hoe hoger het bedrag dat is gemoeid met de sanering, hoe lager de subsidie. In die zin is er geen directe relatie tussen inkomen en gezondheid, maar wel tussen het inkomen en de grootte van het huis en derhalve de lengte van de loden leidingen. Uitgangspunt is dat de overheid niet alles volledig kan financieren maar dat deze waar mogelijk een bijdrage verleent. Mensen die over minder eigen middelen beschikken, dienen in dat kader een relatief grotere bijdrage te ontvangen. Om zekerheid te hebben dat er geen problemen zijn in gebouwen van kinderziekenhuizen en kinderdagverblijven met betrekking tot loden drinkwaterinstallaties wordt nog gericht informatie ingewonnen. Indien die informatie anders is dan de gegevens die nu voorhanden zijn, zal de Kamer daarvan op de hoogte worden gesteld. Bij overkoepelende organisaties, zoals de Nederlandse vereniging kindergeneeskunde, de GGD's van grote steden, inspecties voor kindercentra en de stichting Kinderopvang Nederland is reeds nagegaan of zij bekend zijn met problemen als gevolg van de aanwezigheid van loden leidingen. Het blijkt dat geen van hen tot nu toe meldingen van dien aard hebben ontvangen. Kinderdagverblijven zijn tot sanering overgegaan ofwel gebruiken bronwater voor de bereiding van voeding. Overigens geldt op veel van die verblijven dat de flesvoeding door de ouders wordt meegebracht, hetgeen samenhangt met het feit dat tegenwoordig veel verschillende soorten speciale voeding worden gebruikt.

Voor het programma vervangen loden drinkwaterleidingen is een bedrag van 15 mln. bestemd. Mocht de regeling die een looptijd heeft van een aantal jaren niet tot voldoende resultaat leiden, dan zullen extra middelen ingezet moeten worden. Juist waar het gaat om volksgezondheidsoverwegingen kan hier geen sprake zijn van een zogenaamde «Schlussregeling».

Vervolgens ging de minister in op de beleidscontouren voor de toepassing van huishoudwater, zoals die zijn vervat in de desbetreffende notitie. Op dit moment wordt in veel nieuwbouwprojecten de aanleg van een tweede leidingnet overwogen. De notitie vormt een handvat om kansrijke toepassingen zoveel mogelijk te onderzoeken, verder te ontwikkelen en te stimuleren. Naast de volksgezondheidsaspecten spelen aspecten zoals milieurendement, kosten, duurzaamheid en maatschappelijk draagvlak een rol. Ten aanzien van het milieurendement kan geconcludeerd worden dat de levering van water via twee verschillende systemen meer energie kost. Daarnaast geldt dat waar drinkwater wordt gezuiverd uit overvloedig beschikbaar oppervlaktewater, de noodzaak om over te gaan tot waterbesparing gering is. Die noodzaak is er daarentegen wel waar er sprake is van schaars grondwater. Het nut uit een oogpunt van milieurendement dient afgewogen te worden tegen het volksgezondheidsaspect. Er mag in dit licht geen enkel misverstand over bestaan dat met inachtneming van de onomkeerbaarheid volksgezondheid boven milieu gaat.

De brief van 16 april jl. heeft niet het karakter van een praatstuk doch bevat het voornemen om te komen tot regulering en zo nodig beperking van de toepassing van huishoudwater, dit in het kader van de herziening van de Waterleidingwet die veel meer aspecten omvat, zoals organisatie en eigendomsverhoudingen. De minister gaf aan dat hij over die herziening nog steeds in overleg is met de ministers van VWS en van Economische Zaken en de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, waarbij met name de vraag aan de orde is in hoeverre en op welke wijze het nutskarakter van de drinkwatervoorziening kan worden gehandhaafd.

De minister sloot in theorie niet uit dat de rentabiliteit van de toepassing van huishoudwater afhankelijk is van de mate waarin de buitenkraan daarvoor gebruikt kan worden. Op grond van de huidige kennis en toepassingen geldt echter dat voor de toepassing van de buitenkraan er nog zoveel onzekerheden zijn dat nader onderzoek en ervaringsgegevens uit experimenten nodig zijn om tot een verantwoorde uitspraak over de toelaatbaarheid van deze toepassing te komen. Mocht uit de bevindingen blijken dat er aan deze toepassing een zeker risico kleeft uit een oogpunt van volksgezondheid dan zal in het kader van de nieuwe Waterleidingwet een regeling opgesteld worden die deze toepassing niet toestaat. Daarentegen geldt dat mocht blijken dat dit risico kan worden weggenomen indien bepaalde extra voorzieningen worden gecreëerd, genoemde toepassing mogelijk gemaakt zou moeten kunnen worden.

Ten aanzien van het overleg dat wordt gevoerd met de verschillende instellingen en organen over het beleidsvormingsproces inzake huishoudwater mag het toewerken naar een geforceerd compromis niet het uitgangspunt zijn. Het is van belang dat zij elk hun advies geven op grond van hun eigen mandaat.

De zes in de brief genoemde pilotprojecten zijn qua schaal en origine redelijk gespreid ten opzichte van wat zich in Nederland op dit gebied voordoet.

Gedeeltelijke financiering door middel van het heffen van opcenten achtte de minister niet gewenst, juist waar het nut dient te worden afgewogen tegen bepaalde risico's. Het systeem zou zichzelf dan ook dienen te betalen.

In samenspraak met de minister van VWS is actie ondernomen ten aanzien van het naar voren halen van een onderdeel van de wijziging van de Waterleidingwet in de vorm van het opstellen van een ministeriële regeling voorzover het gaat om de vertaling van de Europese richtlijn legionella. Waarschijnlijk al per 1 juli is er een soort handleiding beschikbaar voor de waterleidingbedrijven die vooruitloopt op de bepalingen die gaan gelden na ommekomst van genoemde ministeriële regeling.

Op het gebruik van grondwaterpompen door particulieren rust geen vergunningsplicht maar wel een meldingsplicht. Bovendien is voor specifieke gebieden sprake van een beperking qua periode waarin grondwater onttrokken mag worden. De minister voegde er nog aan toe dat hij in overleg is met de staatssecretaris van LNV en de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat over het in elkaar breien van de verschillende beleidsnota's over de ruimtelijke ordening, het landelijk gebied en water. Voorzover het noodzakelijk is om beleidsmatig op dit specifieke onderwerp terug te komen, zal dat binnen afzienbare tijd geschieden.

De voorzitter van de commissie,

Reitsma

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), voorzitter, Van Middelkoop (GPV), Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Crone (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Van der Knaap (CDA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Schoenmakers (PvdA), Udo (VVD).

Plv. leden: Leers (CDA), Stellingwerf (RPF), Dijksma (PvdA), Valk (PvdA), Essers (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), De Boer (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Visser-Van Doorn (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), Bos (PvdA), Van den Akker (CDA), Giskes (D66), M. B. Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Niederer (VVD), Van 't Riet (D66), Spoelman (PvdA), Voorhoeve (VVD), Waalkens (PvdA).

Naar boven