26 471
Wijziging van de wet tot wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid)

nr. 8
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 18 januari 2000

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onder A, komt te luiden:

A

Artikel I, onder A, wordt gewijzigd als volgt:

1. In de aanhef van onderdeel 1 wordt «Onderdeel j» vervangen door: Onderdeel n.

2. In onderdeel 1 wordt «j.» vervangen door: n.

3. Onderdeel 2 komt te luiden:

2. Aan het slot worden, onder vervanging van de punt door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:

o. streekplan: een plan als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;

p. restrictief-beleidsgebied: een open ruimte als bedoeld in de Planologische Kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid of in een streekplan waarvoor beperkingen gelden ten aanzien van de uitbreiding van het ruimtebeslag door verstedelijking;

q. bebouwingscontour: een in een streekplan opgenomen concrete beleidsbeslissing als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening die de begrenzing van een in een restrictief-beleidsgebied gelegen kern van een gemeente aangeeft, waarbuiten geen uitbreiding van de bebouwing met woonruimte mag plaatsvinden.

4. In onderdeel 3, aanhef, wordt «drie leden» vervangen door: twee leden.

5. In onderdeel 3 vervalt het achtste lid van artikel 1 van de Huisvestingswet.

B

Na artikel I, onder Ba, worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Bb

In artikel I, onder L, wordt in artikel 27, eerste lid, na «oplossing van» ingevoegd: een.

Bc

In artikel II, onder A, komt artikel 1 te luiden:

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; planologische kernbeslissing: een plan als bedoeld in artikel 2a; concrete beleidsbeslissing: een als zodanig door het bestuursorgaan aangegeven besluit in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan.

C

Artikel I, onder C, komt te luiden:

C

In artikel II, onder B, wordt artikel 4a als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Provinciale staten kunnen voor één of meer gedeelten of voor het gehele gebied der provincie een streekplan vaststellen, waarin de toekomstige ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied in hoofdlijnen wordt aangegeven, alsmede een vastgesteld streekplan herzien. Indien een onderdeel van een zodanig plan een concrete beleidsbeslissing is, wordt die beslissing bij de uitwerking of afwijking, bedoeld in het tiende lid, of bij de vaststelling van gemeentelijke of regionale plannen als bedoeld in de hoofdstukken IV of IVA van deze wet in acht genomen. Provinciale staten geven bij het plan aan in hoeverre het voorgenomen beleid is afgestemd op, dan wel leidt tot aanpassing van het provinciale milieubeleid, het provinciale waterhuishoudingsbeleid of het provinciale verkeers- en vervoersbeleid en in hoeverre en binnen welke termijn zij voornemens zijn het geldende provinciale milieubeleidsplan, het geldende provinciale waterhuishoudingsplan of het geldende provinciale verkeers- en vervoersplan te herzien. Een streekplan strekt tot grondslag aan aanwijzingen als bedoeld in artikel 37, vijfde lid.

2. Aan het zesde lid, tweede volzin, wordt – onder vervanging van de punt door een komma aan het slot van die volzin – een zinsnede toegevoegd, luidende:

behoudens in het geval de herziening van het streekplan alleen betrekking heeft op de vaststelling of wijziging van een bebouwingscontour als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder q, of zevende lid, van de Huisvestingswet.

3. Het tiende en elfde lid vervallen onder vernummering van het twaalfde en dertiende lid tot tiende, onderscheidenlijk elfde lid.

D

Na artikel I, onder C, worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:

D

Aan artikel III worden drie leden toegevoegd, luidende:

4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in geval van herziening van een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening op verzoek van gedeputeerde staten, de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen tot ten hoogste achttien maanden, tenzij de herziening van het streekplan alleen betrekking heeft op de vaststelling of wijziging van een bebouwingscontour als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder q, of zevende lid, van de Huisvestingswet.

5. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het vierde lid, kan voor de duur van de verlenging op bepalingen van verordeningen als bedoeld in het eerste lid alleen een beroep worden gedaan voorzover het betreft woonruimte gelegen in een in restrictief-beleidsgebied gelegen kern, waarvoor ingevolge de herziening van het streekplan een bebouwingscontour wordt gewijzigd of vastgesteld.

6. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het vierde lid, is de verlenging eveneens van toepassing op de termijnen, bedoeld in het tweede en derde lid. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.

E

Artikel IV komt te luiden:

ARTIKEL IV

1. Indien de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 302), tegelijk in werking treedt met of eerder in werking treedt dan dit voorstel van wet, nadat dit tot wet is verheven, vervalt artikel II.

2. In de in het eerste lid bedoelde gevallen wordt aan artikel 4a, zesde lid, tweede volzin, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze vanaf de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 302), is komen te luiden, – onder vervanging van de punt door een komma aan het slot van die volzin – een zinsnede toegevoegd, luidende: behoudens in het geval de herziening van het streekplan alleen betrekking heeft op de vaststelling of wijziging van een bebouwingscontour als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder q, of zevende lid, van de Huisvestingswet.

3. In de in het eerste lid bedoelde gevallen wordt in artikel 4b, zesde lid, tweede volzin, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze vanaf de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 302), is komen te luiden, «de in het vierde lid bedoelde termijn» vervangen door: de in het vijfde lid bedoelde termijn.

4. In de in het eerste lid bedoelde gevallen wordt in artikel 4b, zevende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze vanaf de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 302), is komen te luiden, «de mededeling, bedoeld in het vijfde lid» vervangen door: de mededeling, bedoeld in het zesde lid.

F

Na artikel IV wordt, onder vernummering van artikel V tot artikel VI, een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL V

Indien dit voorstel van wet, na tot wet te zijn verheven, eerder in werking treedt dan de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 302), vervallen in de laatstgenoemde wet de onderdelen A en D tot en met G van artikel I.

E

De artikelen II en III vervallen.

F

Na artikel I worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL II

De tekst van het bij koninklijke boodschap van 29 april 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid) (kamerstukken I 1997/98, 25 334, nr. 324), na tot wet te zijn verheven, als gewijzigd door het bij koninklijke boodschap van 10 april 1999 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de wet tot wijziging van de Huisvestingswet (doorwerking ruimtelijk beleid) (kamerstukken II 1998/99, 26 471 nrs. 1–2), nadat dit tot wet is verheven, wordt in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL III

De tekst van de Huisvestingswet wordt in het Staatsblad geplaatst.

TOELICHTING

Op 10 april 1999 is aan de Tweede Kamer aangeboden een voorstel van wet tot wijziging van de wet tot wijziging van de Huisvestingswet (novelle doorwerking ruimtelijk beleid, kamerstukken II 1998/99, 26 471, nrs. 1–2); (doorwerking ruimtelijk beleid, kamerstukken I 1997/98, 25 334, nr. 324). Genoemde novelle strekte tot het opnemen van enkele (technische) correcties in het voorstel van wet tot wijziging van de Huisvestingswet. Bij nota van wijziging d.d. 10 juni 1999 (kamerstukken II 1998/99, 26 471, nr. 5) zijn vervolgens enige foutjes in de novelle zelf gecorrigeerd. Inmiddels is er opnieuw aanleiding voor enkele aanpassingen in de novelle. Dit komt in de eerste plaats voort uit de door IPO en VNG in bestuurlijk overleg gevraagde langere overgangstermijn voor de invoering van de nieuwe wettelijke regels, met name indien deze aanleiding vormen tot herziening van het streekplan. Ingevolge deze nota van wijziging wordt het in bepaalde gevallen mogelijk deze termijn te verlengen van een jaar tot achttien maanden. In de tweede plaats komt dit voort uit de laatste wijzigingen in het bij koninklijke boodschap van 17 april 1997 ingediende en inmiddels tot wet verheven voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 302). In de derde plaats hangt dit samen met de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 1998 tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregelgeving (Stb. 1998, 459) en de wijzigingen dientengevolge in het voorstel van wet tot wijziging van de Huisvestingswet.

In de vierde plaats worden door deze nota van wijziging enkele laatste correcties in de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 302) aangebracht en worden de afstemmingsbepalingen in het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet en de novelle vereenvoudigd en samengevoegd in het wetsvoorstel. Tenslotte volgt uit deze nota van wijziging een integrale tekstpublicatie in het Staatsblad van het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet, zoals gewijzigd door de novelle (na tot wet te zijn verheven).

A

Onderdeel A wijzigt artikel I, onder A, van de novelle. Artikel I, onder A, van de novelle wijzigt artikel I, onder A, van het voorstel van wet tot wijziging van de Huisvestingswet.

Dit omvat de wijzigingen in artikel 1 van de Huisvestingswet (als gewijzigd door het wetsvoorstel) als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 1 juli 1998 tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregelgeving (Stb. 1998, 459). Deze wijzigingen (met name: vernummeringen) waren voorheen opgenomen in de afstemmingsbepalingen van artikel IV, eerste lid (oud), van het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet en zijn op die plaats komen te vervallen. In onderdeel 2 is daarnaast nieuw opgenomen een begripsomschrijving van het streekplan, waarbij is verwezen naar artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De eerder in de novelle in artikel I, onder A (oud), opgenomen wijziging van artikel I, onder A, van het wetsvoorstel, waarbij in onderdeel 3 het nieuwe achtste lid van artikel 1 van de Huisvestingswet, als gewijzigd door het wetsvoorstel, weer komt te vervallen als gevolg van de bij amendement ingevoerde wijzigingen, is nu opgenomen in het vijfde lid van artikel I, onder A, van de novelle.

B

Met onderdeel B worden in de novelle twee nieuwe onderdelen Bb en Bc ingevoegd.

Artikel I, onderdeel Bb, bevat een redactionele correctie.

Artikel I, onderdeel Bc, van de novelle wijzigt artikel 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals opgenomen in artikel II, onder A, van het voorstel van wet tot wijziging van de Huisvestingswet.

Bedoeld artikel II wijzigt de huidige Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), tenzij de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de WRO (Stb. 302) eerder in werking treedt dan het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet (in dat geval vervalt het genoemde artikel II ingevolge artikel IV, eerste lid (het voormalige tweede lid) van het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet).

In het toenmalige voorstel van wet tot wijziging van de WRO zijn nog laatste wijzigingen aangebracht in artikelen van de WRO die eveneens worden gewijzigd door het voorstel van wet tot wijziging van de Huisvestingswet (het gaat om wijzigingen in de artikelen 1 en 4a van de WRO; deze artikelen zijn vervat in artikel II, onder A, respectievelijk B, van het voorstel van wet tot wijziging van de Huisvestingswet). Deze wijzigingen worden nu eveneens in dit voorstel van wet doorgevoerd, zodat de bepalingen gelijk komen te luiden. Dit is van belang voor het geval dit wetsvoorstel, na tot wet te zijn verheven, eerder in werking zou treden dan de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 302).

In artikel 1 van de WRO, zoals opgenomen in artikel II, onder A, van het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet (onderdeel B van deze nota van wijziging), betreft dit de begripsomschrijving van de planologische kernbeslissing en van de concrete beleidsbeslissing.

Het hier gestelde geldt mutatis mutandis voor artikel 4a van de WRO, zoals opgenomen in artikel II, onder B, van het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet (zie hierna, onderdeel C van deze nota van wijziging).

C

Ingevolge onderdeel C wordt artikel I, onder C, van de novelle aangepast.

Artikel I, onder C, van de novelle wijzigt artikel 4a van de WRO, zoals opgenomen in artikel II, onder B, van het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet. Hierdoor wordt de tekst van artikel 4a in dit wetsvoorstel gelijk aan artikel 4a, zoals opgenomen in de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de WRO (Stb. 1999, 302), met behoud van de eerder in het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet opgenomen wijziging in artikel 4a. Onderdeel C omvat daarnaast twee nieuwe aanpassingen.

Het eerste lid bevat aanpassingen van het eerste lid van artikel 4a van de WRO met het oog op de invoering van de Planwet verkeer en vervoer (Stb. 1998, 423). In het tweede lid is opgenomen de eerder in artikel I, onder C (oud), van de novelle opgenomen wijziging van artikel 4a, zesde lid, van de WRO in artikel II, onder B, van het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet, waarbij een zinsnede wordt opgenomen in het genoemde artikel 4a, zesde lid (deze houdt in dat ingeval de herziening van een streekplan alleen betrekking heeft op de vaststelling of wijziging van een bebouwingscontour als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder q, of zevende lid, van de Huisvestingswet, provinciale staten niet hun beslissing met betrekking tot de vaststelling van het streekplan met ten hoogste acht weken kunnen verdagen).

Het derde lid bevat aanpassingen waarbij het tiende en elfde lid van artikel 4a van de WRO worden geschrapt en het twaalfde en dertiende lid van dat artikel tot tiende onderscheidenlijk elfde lid worden vernummerd.

D

Onderdeel D van deze nota van wijziging voegt in de novelle nieuwe onderdelen D, E en F in na artikel I, onderdeel C van de novelle (tengevolge waarvan de artikelen II en III van de novelle kunnen komen te vervallen, zie onderdeel E van deze nota van wijziging).

Onderdeel D Onderdeel D van de novelle voegt een nieuw vierde tot en met zesde lid toe aan artikel III van het voorstel van wet tot wijziging van de Huisvestingswet.

Het vierde lid bepaalt dat de Minister in geval van herziening van een streekplan en op verzoek van gedeputeerde staten de overgangstermijn van een jaar kan verlengen tot ten hoogste achttien maanden, tenzij de herziening van het streekplan alleen betrekking heeft op de vaststelling of wijziging van een bebouwingscontour. Deze mogelijkheid tot verlenging is opgenomen om tegemoet te komen aan de wens van IPO en VNG tot een langere overgangsperiode, met name indien de nieuwe wettelijke regels aanleiding vormen tot herziening van het streekplan. Van deze mogelijkheid kan evenwel alleen gebruik worden gemaakt indien de desbetreffende herziening van het streekplan meer omvat dan de vaststelling of wijziging van een bebouwingscontour. De verlengingsmogelijkheid is gekoppeld aan de streekplanherziening voor zover deze vooraf gaat aan en het kader vormt voor de vaststelling van de huisvestingsverordeningen. Gedeputeerde staten kunnen (eigener beweging of op verzoek van de desbetreffende gemeenten) binnen het overgangsjaar een schriftelijk verzoek tot verlenging doen aan de Minister en gaan daarbij in op de aard en de planning van de herziening van het streekplan en de gemeenten die het betreft. Gedeputeerde staten dienen dit bij hun verzoek specifiek aan te geven.

Indien de minister ingevolge het vierde lid een besluit tot verlenging heeft genomen geven het vijfde en zesde lid een verdere regeling van de werkingssfeer en overige voorwaarden voor de toepassing ervan. Het vijfde lid bepaalt dat – voor de periode van de verlenging – op bepalingen van huisvestingsverordeningen, die (nog) in strijd zijn met de Huisvestingswet, als gewijzigd door het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet, een beroep kan worden gedaan voor zover het betreft woonruimte gelegen binnen een in restrictief-beleidsgebied gelegen kern, waarvoor ingevolge de herziening van het streekplan een bebouwingscontour wordt gewijzigd of vastgesteld. De ratio van deze beperking is dat het alleen in deze gevallen (mits sprake is van schaarste) na de wetswijziging nog mogelijk zal zijn om bindingseisen te (blijven) stellen.

Ingevolge het zesde lid werkt een besluit tot verlenging eveneens door in de overgangstermijnen, bedoeld in het tweede en derde lid. Het gaat in het tweede lid om met de Huisvestingswet, als gewijzigd door het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet, strijdige bepalingen in overeenkomsten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Huisvestingswet. In het derde lid gaat het om bedingen in overeenkomsten tot verkoop van woonruimte of van grond waarop woonruimte tot stand komt of bij het in erfpacht geven daarvan. Het vijfde lid is hier van overeenkomstige toepassing.

Voor overige kernen van deze gemeenten noch voor overige gemeenten is een verlengingsmogelijkheid aan de orde omdat in deze gevallen geen bindingseisen meer zullen mogen worden gesteld. Bij gemeenten als bedoeld in artikel 13c, als gewijzigd door het wetsvoorstel, is een verlengingsmogelijkheid evenmin aan de orde omdat het stellen van bindingseisen in deze gevallen niet verbonden is met in het streekplan vastgestelde bebouwingscontouren.

Onderdelen E en F

Onderdeel E van de novelle komt in de plaats van artikel II (oud) van de novelle en wijzigt artikel IV van het wetsvoorstel. De eerdere afstemmingsbepaling voor de situatie dat de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de WRO (Stb. 302), eerder dan of tegelijk met het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet, nadat deze tot wet is verheven, in werking treedt, is daarbij gehandhaafd (met een aanvulling voor een situatie waarin sprake is van gelijktijdige inwerkingtreding). In deze gevallen vervalt artikel II van laatstgenoemde wet. (Ingevolge onderdeel E van de novelle worden de bepalingen van artikel II (oud) van de novelle en artikel IV, tweede lid, (oud) van het wetsvoorstel samengevoegd in een gewijzigd artikel IV in het wetsvoorstel. Daarbij vervalt het (oude) eerste lid van artikel IV (het daar genoemde wetsvoorstel is inmiddels als wet van 1 juli 1998 (Stb. 459) in werking getreden). De eerdergenoemde toevoeging aan artikel 4a, zesde lid, van de WRO (zoals deze komt te luiden vanaf de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de WRO (Stb. 302)) is nu opgenomen in het tweede lid van artikel IV). Tevens is een nieuw derde lid toegevoegd, waarbij de verwijzing naar het vierde lid in artikel 4b, zesde lid, tweede volzin, van de WRO (zoals deze komt te luiden vanaf de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de WRO (Stb. 302)), wordt vervangen door de daar bedoelde verwijzing naar het vijfde lid. Tenslotte wordt een nieuw vierde lid toegevoegd waarbij de verwijzing naar het vijfde lid in artikel 4b, zevende lid, van de WRO (zoals deze komt te luiden vanaf de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de WRO (Stb. 302)) wordt vervangen door de daar bedoelde verwijzing naar het zesde lid. Onderdeel F van de novelle komt in de plaats van artikel III (oud) van de novelle en voegt een nieuw artikel V in het wetsvoorstel in. Hierin is een afstemmingsbepaling opgenomen voor het ten opzichte van artikel IV omgekeerde geval, te weten dat het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet, na tot wet te zijn verheven, eerder in werking treedt dan de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de WRO (Stb. 302). In dat geval vervallen in laatstgenoemde wet de onderdelen A en D tot en met G (de anders ingevolge deze onderdelen te wijzigen bepalingen in de WRO zijn op dat moment immers reeds met een aantal verdere aanvullingen en correcties gewijzigd door het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet). (Artikel III (oud) bepaalde dat, indien het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet, na tot wet te zijn verheven, eerder in werking zou treden dan de wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de WRO (Stb. 302), in dat geval aan het slot van artikel 4a, zesde lid, tweede volzin, van de WRO een zinsnede zou worden toegevoegd waarbij wordt bepaald dat provinciale staten ingeval het de vaststelling van een bebouwingscontour betreft niet het daar bedoelde besluit kunnen verdagen).

E

Ingevolge onderdeel E van deze nota van wijziging vervallen de artikelen II en III (oud) van de novelle (deze zijn vervangen en gewijzigd door de onderdelen E en F van de novelle, zoals opgenomen in onderdeel D van deze nota van wijziging).

F

Onderdeel F van deze nota van wijziging voegt twee nieuwe artikelen II en III in de novelle in. In artikel II wordt bepaald dat een integrale tekstpublicatie van het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet, na tot wet te zijn verheven, zoals gewijzigd door de novelle, nadat deze tot wet is verheven, in het Staatsblad wordt opgenomen. Artikel III bepaalt hetzelfde voor de tekst van de Huisvestingswet, als gewijzigd door het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet (zoals gewijzigd door de novelle).

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. W. Remkes

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven