26 469
Herziening van een aantal strafbepalingen betreffende ambtsmisdrijven in het Wetboek van Strafrecht alsmede aanpassing van enkele bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, van artikel 51a van de Uitleveringswet en van de artikelen 67 en 67a van het Wetboek van Strafvordering in verband met de goedkeuring en uitvoering van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie (herziening corruptiewetgeving)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 8 oktober 1999

Artikel I van het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel D wordt als volgt gewijzigd:

Onder vernummering van het tweede lid van artikel 177 tot het derde lid, wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, dat luidt als volgt:

2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die een feit als in het eerste lid, onder 1°, omschreven, begaat jegens een persoon in het vooruitzicht van een aanstelling als ambtenaar, indien de aanstelling als ambtenaar is gevolgd.

b. Onderdeel E wordt als volgt gewijzigd:

Onder vernummering van het tweede lid van artikel 177a tot het derde lid, wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, dat luidt als volgt:

2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die een feit als in het eerste lid, onder 1°, omschreven, begaat jegens een persoon in het vooruitzicht van een aanstelling als ambtenaar, indien de aanstelling van ambtenaar is gevolgd.

c. Onderdeel I wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst van de artikelen 362 en 363 wordt het cijfer «1» geplaatst.

2. Aan artikel 362 wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:

2. Met dezelfde straf wordt gestraft, hij die in het vooruitzicht van een aanstelling als ambtenaar, indien de aanstelling als ambtenaar is gevolgd, een feit begaat als in het eerste lid, onder 1° en 3°, omschreven.

3. Aan artikel 363 wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:

2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die in het vooruitzicht van een aanstelling als ambtenaar, indien de aanstelling als ambtenaar is gevolgd, een feit begaat als in het eerste lid, onder 1° en 3°, omschreven.

Toelichting

Voor de achtergrond van deze nota van wijziging wordt verwezen naar hetgeen in de twee laatste alinea's van paragraaf 1.2.4 van de nota naar aanleiding van het verslag bij onderhavig wetsvoorstel is opgemerkt. De voorgestelde wijzigingen strekken ertoe onder de werking van de artikelen 177, 177a, 362 en 363 Sr te brengen de gevallen waarin toekomstige ambtenaren worden benaderd met giften, beloften of diensten c.q. deze aannemen. Anders dan bij strafbaarstellingen van de artikelen 177, eerste lid, 177a, eerste lid en 362, eerste lid, en 363, eerste lid, ontstaat de strafbaarheid pas op het moment waarop de betrokkene daadwerkelijk wordt aangesteld in de ambtelijke functie met het oog op de bediening waarvan de gift is gedaan dan wel waarvan de ontvangende betrokkene weet of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zij gedaan is teneinde in die bediening een bepaalde ambtshandeling te laten verrichten. In tegenstelling tot voornoemde strafbepalingen, binnen het bereik waarvan overigens ook valt de situatie waarin een ambtenaar giften aanneemt in verband met handelingen, te verrichten in een nieuwe ambtelijke functie, is dit tijdstip van belang omdat het aanbieden of het aannemen van de giften in het kader van de in deze nota van wijziging voorgestelde bepalingen ook kan plaatsvinden aan, respectievelijk door een persoon in het vooruitzicht van een aanstelling als ambtenaar. Met het begrip «in het vooruitzicht van» wordt geduid op omstandigheden die erop wijzen dat betrokkene daadwerkelijk zal worden aangesteld als ambtenaar.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven