26 463
Regels omtrent het transport en de levering van gas (Gaswet)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

Voorstel van wet

In artikel 1, eerste lid, onderdeel e, kwam de zinsnede «die uit hoofde van eigendom of ten behoeve van een of meer andere natuurlijke personen of rechtspersonen die een of meer leidingen of installaties in eigendom hebben» niet voor.

In artikel 1, eerste lid, onderdelen g en i, kwam telkens de zinsnede «die uit hoofde van eigendom of ten behoeve van een of meer andere natuurlijke personen of rechtspersonen die een dergelijke installatie in eigendom hebben» niet voor.

In artikel 1, eerste lid, onderdeel n, kwam de zinsnede «naar een op het verbruik in voorgaande jaren gegronde verwachting» niet voor.

Artikel 1, eerste lid, onderdeel q, luidde:

q. mededingingsautoriteit: de Nederlandse mededingingsautoriteit, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Mededingingswet.

Artikel 6, eerste lid, onderdeel a, luidde:

a. binnen zijn gastransportnet, onderscheidenlijk de in artikel 5, eerste lid, bedoelde installaties van het verwante bedrijf, redelijkerwijs geen capaciteit beschikbaar is voor het transport van de desbetreffende hoeveelheid gas;

In artikel 7, zesde lid, kwam het woord «onverwijld» niet voor.

Het tweede lid van artikel 10 kwam niet voor.

Het vierde lid van artikel 16 kwam niet voor.

Artikel 22, zevende lid, luidde:

7. Elke overeenkomst van een gasbedrijf met een verwant bedrijf waarvan de opbrengst of de kosten een bedrag van f 1 000 000 te boven gaat, wordt afzonderlijk in de toelichting bij de jaarrekening vermeld.

Artikel 38, derde en vierde lid, en artikel 39 kwamen niet voor.

De artikelen 40 tot en met 45 waren genummerd als artikelen 39 tot en met 44.

In artikel 40 kwam het tweede lid niet voor.

In artikel 41, onderdeel A, ontbrak de zinsnede «, met uitzondering van de leveringen van gas bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder b, van die wet».

De artikelen 46 en 47 kwamen niet voor.

De artikelen 48 tot en met 50 waren genummerd als artikelen 45 tot en met 47.

Artikel 51 kwam niet voor.

De artikelen 52 en 53 waren genummerd 48 en 49.

Artikel 52, tweede lid, luidde:

2. Paragraaf 3.2 en artikel 23 zijn van overeenkomstige toepassing op gasbedrijven als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 53, zesde lid, en artikel 54 kwamen niet voor.

De artikelen 55 en 56 waren genummerd als artikelen 50 en 51.

Artikel 55 was genummerd als artikel 50 en luidde:

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Memorie van toelichting

In Hoofdstuk 1 kwam de zevende alinea niet voor.

Hoofdstuk 4 luidde: 4. «Gasstromen» en hoofdlijnen van uitvoering van de richtlijn

Bij de omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving staan twee thema's centraal: de wijze waarop de toegang tot het net wordt geregeld en een geleidelijke opening van de markt. Hieronder worden de voorstellen in «Gasstromen» met betrekking tot deze punten en met betrekking tot de voorzieningszekerheid en een duurzaamheidverplichting voor gas, kort weergegeven en wordt ingegaan op het belangrijkste commentaar op deze voorstellen en de wijze waarop dat is verwerkt.

De systematiek van onderhandelde toegang, zoals die is omschreven in «Gasstromen», gaat er van uit dat in eerste instantie de markt en in tweede instantie de toezichthouder bepaalt welke tarieven en voorwaarden voor die toegang redelijk zijn. De commentaren op «Gasstromen» richten zich wat de toegang betreft met name op de transparantie van de dienstentarieven. De keuze voor een systeem van onderhandelde toegang wordt over het algemeen onderschreven, ook met betrekking tot de distributiebedrijven. Maar met name grote afnemers als de elektriciteitsproducenten, verenigd in de SEP, en de Vereniging voor Energie, Milieu en Water en handelaren als Entrade en Enron betwijfelen de redelijkheid van de door de neteigenaar zelf vastgestelde tarieven en wijzen op het risico van langdurige geschillenprocedures. Daardoor zouden neteigenaren gedurende lange tijd in een voordeliger positie verkeren.

Het lijdt geen twijfel dat transparantie een belangrijke voorwaarde is, wil een systeem van onderhandelde nettoegang werken. Met name de indicatieve tarieven die neteigenaren moeten publiceren, niet alleen voor het transport, maar ook voor diensten als het aanpassen van de benuttingsgraad of de kwaliteit, moeten aan die transparantie bijdragen. Dit aspect was in «Gasstromen» nog onvoldoende uitgewerkt.

In hoofdstuk 5 van deze toelichting is het systeem van onderhandelde toegang tot het net nader toegelicht.

Wat betreft de geleidelijke marktopening is in «Gasstromen» voorzien dat in eerste instantie alle afnemers die meer dan 10 miljoen m3 per jaar verbruiken vrij zijn in de keuze van hun leverancier. Vanaf 2002 zullen alleen klanten met een jaarverbruik van minder dan 170 000 m3 nog aan hun leverancier gebonden zijn. In 2007 wordt ook deze laatste groep vrij in de keuze van hun leverancier. In de commentaren op «Gasstromen» werden tegen dit voorstel weinig bezwaren ingebracht. Ook niet ten aanzien van de tussengroep, die tot 2002 nog gebonden wordt aan zijn leverancier. In «Gasstromen» was op dit punt expliciet om reacties gevraagd.

De in het wetsvoorstel voorziene geleidelijke openstelling van de gasmarkt brengt met zich mee dat de drempels uit de richtlijn ruimschoots gehaald worden. In eerste instantie wordt circa 45 % van de markt opengesteld; in 2002 neemt dat percentage toe tot ongeveer 65. Ook de volumegrens van 10 miljoen m3 gas gaat aanzienlijk verder dan de richtlijngrens van 25 miljoen m3 gas afname per jaar. Deze grens leidt er bovendien automatisch toe dat elektriciteitsproducenten met gasgestookte elektriciteitscentrales van meet af aan inkoopvrijheid hebben.

Producenten die elektriciteit produceren op basis van warmte-krachtkoppeling zullen evenals andere afnemers geleidelijk inkoopvrijheid krijgen; voor hen zullen dezelfde grenzen voor de jaarafnames gelden. Er zijn zwaarwegende redenen om in dit opzicht gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 18, tweede en vijfde lid, van de richtlijn biedt:

– de huidige voorstellen beantwoorden aan de doelstelling van geleidelijke openstelling van de markt, zeker gezien de toch al forse eerste stap (45 % van de markt gaat open) die in dit wetsvoorstel is voorzien;

– de technische en organisatorische voorbereidingen, die nodig zijn om vanaf 2002 alle afnemers met een verbruik tussen 170 000 m3 gas en 10 miljoen m3 gas per jaar keuzevrijheid te geven, maken het in de praktijk onmogelijk voor de afnemers uit deze categorie, die een warmte-krachtinstallatie hebben, een uitzondering te maken;

– ten slotte zou het achterwege laten van een drempel voor warmte-krachtinstallaties repercussies hebben voor de verhoudingen op de elektriciteitsmarkt, met name omdat er ook bij elektriciteit in de overgangsperiode sprake is van beschermde klanten, die bijvoorbeeld recht hebben op een vaste vergoeding voor de elektriciteit die teruggeleverd wordt aan het net; daarbij moet worden bedacht dat degenen die met een WKK-installatie concurreren op de elektriciteitsmarkt in de regel een jaarverbruik hebben dat ligt boven de voorgestelde drempel van 10 miljoen m3 (wat ruwweg overeenkomt met 7 MWe).

De gekozen systematiek heeft als gevolg dat vanaf 2002 voor vrijwel alle WKK-installaties die op dit moment in bedrijf zijn keuzevrijheid zal gelden.

In het wetsvoorstel is gezien de sterke internationale concurrentiepositie van Nederland geen reciprociteitsbepaling opgenomen. Een concurrerend aanbod van gas moet hoofdzakelijk verwacht worden van Noorwegen of Rusland, die beide geen lid zijn van de Europese Unie. Binnen de Europese Unie kan concurrentie verwacht worden uit met name het Verenigd Koninkrijk, waar de gasmarkt echter al verder geliberaliseerd is, zodat een reciprociteitsbepaling daarop niet van toepassing kan zijn.

In «Gasstromen» is aangegeven dat de voorzieningszekerheid vanaf 2007 primair zou kunnen worden toevertrouwd aan de werking van de markt, waarbij partijen in contracten voldoende flexibiliteit en zekerheid kunnen creëren met het oog op bijzondere situaties. Bij de evaluatie van de Gaswet zou deze benadering heroverwogen kunnen worden en zou eventueel voor de periode vanaf 2007 alsnog een structurele voorziening in de Gaswet opgenomen kunnen worden. In de commentaren op «Gasstromen» worden vraagtekens geplaatst bij deze benadering. Uiteenlopende partijen als de Algemene Energie Raad, EnergieNed, Gasunie, Esso en Shell vragen zich af of niet aanvullende regelgeving gewenst is, voor situaties waarin de markt tekort schiet. Mede naar aanleiding daarvan is bij nadere overweging in dit wetsvoorstel een algemene taak opgenomen voor leveranciers aan kleinverbruikers, met het oog op de voorzieningszekerheid in de periode waarin de levering aan kleinverbruikers niet meer gebonden is aan een vergunning (zie paragraaf 8.1 van deze toelichting).

In «Gasstromen» is ook ingegaan op de bijdrage van gasleveranciers en -consumenten aan het bereiken van een duurzame energievoorziening in Nederland. Daarbij werd een duurzaamheidsverplichting niet als wenselijk gezien, gelet op het kleine potentieel van «duurzaam geproduceerd gas» en de administratieve lasten van een certificatensysteem. In een aantal commentaren, zoals van Amoco en VNO/NCW, wordt dit onderschreven. Maar anderen, zoals de Algemene Energieraad, Natuur en Milieu, Enercom, SEP en de Waddenvereniging, pleiten vóór een duurzaamheidsverplichting. De argumenten geven aanleiding een certificatensysteem te ontwikkelen voor duurzame energie waarin, naast duurzaam geproduceerde elektriciteit, ook duurzaam geproduceerd gas een plaats kan krijgen. Op deze wijze wordt de bijdrage van gasconsumenten aan de financiering van het stimuleren van een duurzame energievoorziening geconcretiseerd (zie verder paragraaf 8.3).

Een evaluatie van de wet zal, zo wordt voorgesteld, binnen vier jaar na de inwerkingtreding van de wet aan de Staten-Generaal worden aangeboden. De effectiviteit van onderhandelde toegang, de gevolgen van de liberalisatie voor de voorzieningszekerheid en het milieu en de snelheid van het liberaliseringsproces, ook in de andere lidstaten, zullen dan kunnen worden beoordeeld. Tevens kan op dat moment bezien worden of er doorslaggevende argumenten zijn om tot integratie van de bestaande wetgeving ten aanzien van gas, elektriciteit en energiedistributie over te gaan. Ik wijs in dit verband ook op hetgeen in hoofdstuk 11 van de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Elektriciteitswet 1998 daarover is gesteld (kamerstukken II 1997/98, 25 621, nr. 3, blz. 17–18).

In paragraaf 5.4.3 kwam bij het vierde punt de zinsnede «van een beperkt aantal producenten in belangrijke mate van buiten de Europese Unie» niet voor.

In paragraaf 8.1.1, derde alinea, luidde de dertiende volzin:

Onderzocht zal worden op welke wijze het kleine-veldenbeleid in een geliberaliseerde gasmarkt kan worden gegarandeerd, waarbij met name gekeken zal worden naar de rol van Gasunie en het depletiebeleid.

In de toelichting op artikel 1, vierde alinea, ontbraken de vijfde en de zesde volzin.

In de toelichting op artikel 1 luidde de zesde alinea:

De definitie van gasbedrijf in onderdeel j is ontleend aan artikel 2, onderdeel l, van de richtlijn.

In de toelichting op artikel 1 kwam de zevende alinea niet voor.

In de toelichting op artikel 1, tiende alinea, kwam de laatste volzin niet voor.

In de toelichting op artikel 2 kwamen in de eerste alinea de vierde en zesde volzin niet voor.

In de toelichting op artikel 3 kwam de zevende volzin niet voor.

In de toelichting op artikel 6 kwam in de eerste alinea de laatste volzin niet voor.

In de toelichting op artikel 9 kwam in de eerste alinea de laatste volzin niet voor.

In de toelichting op artikel 10 kwam de tweede alinea niet voor.

In de toelichting op artikel 11 luidde de zevende volzin van de tweede alinea:

Voorbeelden hiervan kunnen zijn een exploitant van een luchthaventerrein of een eigenaar van een kampeerterrein.

In de toelichting op artikel 17 kwam de tweede alinea niet voor.

In de toelichting op artikel 22 kwamen de vijfde volzin in de eerste alinea en de vijfde alinea niet voor en luidde de tweede alinea:

Transacties met een verwant bedrijf, zoals een moeder-, dochter- of een groepsmaatschappij waarmee een bedrag van meer dan f 1 000 000 is gemoeid, moeten afzonderlijk worden vermeld (zevende lid). Uit dergelijke transacties zou bijvoorbeeld kunnen blijken dat een verwant bedrijf voordelen geniet die niet aan anderen worden gegeven. Het genoemde bedrag heeft enkel betrekking op de kosten of de opbrengst van de in het eerste lid genoemde diensten.

In de toelichting op de artikelen 24 en 25 kwamen in de eerste alinea de vijfde en zesde volzin niet voor.

In de toelichting op artikel 34 kwamen de vierde en vijfde volzin niet voor.

De toelichting op artikel 39 kwam niet voor.

De toelichtingen op de artikelen 40 tot en met 45 waren genummerd als artikelen 39 tot en met 44.

In de toelichting op artikel 40 kwamen de zesde en de laatste volzin niet voor.

In de toelichting op artikel 41 kwamen in de eerste alinea de vierde en de vijfde volzin niet voor.

De toelichtingen op de artikelen 46 en 47 kwamen niet voor.

De toelichting op artikel 51 kwam niet voor.

De toelichtingen op de artikelen 52 en 53 waren genummerd als artikelen 48 en 49.

De tweede alinea van de toelichting op artikel 52 luidde:

Voor de hierbedoelde gasbedrijven geldt ook de paragraaf inzake leveringsplicht en tarieven voor levering aan beschermde afnemers. Deze afnemers dienen dezelfde waarborgen omtrent de levering te genieten als andere beschermde afnemers. Daarnaast hebben de betrokken gasbedrijven de verplichting een afzonderlijke boekhouding te voeren voor de levering aan de in het eerste lid bedoelde afnemers. Dit is noodzakelijk om ook bij deze bedrijven inzicht te hebben in de gehanteerde tarieven en de kosten van levering van gas aan die beschermde afnemers. Deze regels kunnen beperkter zijn dan die welke voor een vergunninghouder gelden (zie ook de toelichting bij artikel 23).

De toelichting op artikel 55 kwam niet voor.

Naar boven