nr. 98
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 30 juni 2000
Op 20 juni jl. is de Gaswet door de Eerste Kamer aanvaard. Graag informeer
ik u in deze brief over de data waarop ik de verschillende artikelen van de
Gaswet inwerking zal laten treden.
Het grootste deel van de wet kan zonder meer op 1 augustus 2000 in werking
treden. Dat is nog net voor het verstrijken van de implementatietermijn van
de EG-Gasrichtlijn, hetgeen met name van belang is voor die artikelen die
gebaseerd zijn op verplichtingen die uit deze richtlijn voortvloeien. Bij
een aantal artikelen geldt dat tijd nodig is om de voorbereidingen door de
invoering te laten plaatsvinden. Ik acht het noodzakelijk daarvoor ruimte
in te bouwen. Het gaat om de volgende artikelen.
Artikelen 2 t/m 9, 26, 27, 32, 33, en 80 t/m 84
Alle artikelen die te maken hebben met de aanwijzing van netbeheerders
(dat zijn de artikelen 2 t/m 9, 26, 27 en 80 t/m 84) wil ik per 1 oktober
2000 in werking laten treden. De artikelen die te maken hebben met scheiding
van boekhoudingen (artikel 32 en 33) kunnen dan per 1 januari 2001 in werking
treden. Reden daarvoor is dat voorschriften voor functiescheiding binnen de
bedrijven en de aanwijzing van een netbeheerder tijdens de Tweede Kamerbehandeling
in het wetsvoorstel zijn opgenomen. Geïntegreerde gas- en elektriciteitsbedrijven
hebben bij de invoering van de Elektriciteitswet 1998 al een functiescheiding
voor elektriciteitsactiviteiten moeten doorvoeren, maar voor monogasbedrijven
is dit volledig nieuw. Invoering per 1 augustus a.s. is dan ook niet over
de hele linie uitvoerbaar. De scheiding van de boekhoudingen kan het best
met ingang van een nieuw kalenderjaar worden ingevoerd. EnergieNed heeft daar
in een eerder stadium namens de leden al op aangedrongen.
Artikelen 14, vierde en vijfde lid, en 69, onderdeel G
Voor de artikelen 14, vierde en vijfde lid, en 69, onderdeel G, van de
Gaswet geldt dat ik tijdens de Eerste Kamerbehandeling al heb aange-geven
dat ik op basis van signalen uit de energiesector en vragen van het Eerste
Kamerlid Van den Berg eerst advies wil vragen aan de Raad van State voordat
deze artikelleden in werking treden. Ik wil hiermee voorkomen dat allerlei
onwenselijke en onbedoelde gevolgen optreden.
Er is onder meer door EnergieNed en TenneT kritiek geuit op de bepaling
dat de voorwaarden uit de grijze en zwarte lijst van de artikelen 236 en 237
van boek 6 BW vermoed worden niet redelijk te zijn. Prof.mr. Kortmann heeft
hierover op verzoek van EnergieNed een advies uitgebracht, dat ik u hierbij
doe toekomen1.
EnergieNed en prof.mr. Kortmann voorzien dat als gevolg van deze bepalingen
netbeheerders maatregelen zullen moeten nemen om gevolgen op te vangen: in
verband met verdergaande eisen aan installaties en aansluiting van afnemers
zullen verzekeringen duurder worden. Ook afnemers worden als gevolg van de
doorberekening van kosten geconfronteerd met hogere kosten of tarieven. Bij
mijn adviesaanvraag aan de Raad van State zal ik de relevante passages uit
de Handelingen van de Eerste en Tweede Kamer en de toelichting bij het amendement
Van den Akker meesturen, op basis waarvan de Raad van State de achtergronden
van de geamendeerde voorschriften bij de advisering kan betrekken.
Artikel 18
Artikel 18, tweede lid, noemt specifiek enkele vennootschappen die geacht
worden voor de toepassing van het eerste lid een economische machtspositie
te hebben. Ik interpreteer dit lid zodanig dat gedoeld wordt op de beheerders
van de drie grote bestaande opslagfaciliteiten te Norg, Grijpskerk en Alkmaar
zoals ook gelezen kan worden in de Toelichting op het tweede nader gewijzigd
amendement nr. 96. De wat ruimere letterlijke wetstekst zou tot gevolg kunnen
hebben dat bijvoorbeeld Veba en Dyas als mede-concessiehouders van Alkmaar
ook als beheerders van nieuwe opslagfaciliteiten geacht moeten worden een
economische machtspositie te hebben. Dat kan naar mijn oordeel niet de bedoeling
zijn. Juist nieuwe opslagfaciliteiten zouden de bestaande machtspositie kunnen
verminderen.
Artikelen 43 t/m 50 en 69, onderdeel R
De artikelen 43 t/m 50 en 69, onderdeel R, hebben betrekking op het stelsel
voor permanente leveringsvergunningen en de exclusieve bevoegdheid van de
Nederlandse rechter bij geschillen die voor de rechter komen, voor zover daarbij
middelgrote en kleine bedrijven en consumenten zijn betrokken. Deze artikelen
zullen pas in werking treden na de volledige marktopening, die vooralsnog
in 2004 of zo mogelijk al in 2003 is voorzien.
Artikel 58
Over de precieze uitvoering van artikel 58 zal nader overleg plaatsvinden
met NITG en NOGEPA (als belangrijkste gegevensleveranciers). Op dit moment
ziet het ernaar uit dat dit artikel uitvoerbaar is. Indien uit het overleg
blijkt dat volledige uitvoering toch niet mogelijk zal zijn, bijvoorbeeld
vanwege niet-beschikbaarheid of commerciële vertrouwelijkheid van informatie,
zal ik daar melding van maken. Vooralsnog ga ik ervan uit dat dit artikel
op korte termijn in werking kan treden en in elk geval ruimschoots voordat
de eerste rapportage over twee jaar zal moeten worden geleverd.
De Minister van Economische Zaken,
A. Jorritsma-Lebbink