26 463
Regels omtrent het transport en de levering van gas (Gaswet)

nr. 8
NADER VERSLAG

Vastgesteld 10 januari 2000

De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek naar bovengenoemd wetsvoorstel heeft besloten na kennisneming van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging de regering een nader verslag uit te brengen. De reden voor dit besluit is gelegen in het feit dat de nota van wijziging een ingrijpende wijziging bevat ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel. Indien de regering dit verslag tijdig en afdoende zal hebben beantwoord acht de commissie de plenaire behandeling genoegzaam voorbereid.

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering de wet op twee hoofdlijnen heeft gewijzigd:

– de toegang tot de netten en de rol van het toezicht daarop.

– de verankering van het kleine veldenbeleid in de wet.

In beginsel benaderen zij deze wijzigingen positief. Echter zowel met betrekking tot deze beide punten als met betrekking tot een aantal andere fundamentele onderwerpen wensen zij nadere discussie.

De leden van de PvdA-fractie betreuren het dat de discussie over het toekomstig aardgasbeleid over diverse schriftelijke stukken is verspreid. Dat bemoeilijkt de ontwikkeling van een samenhangende visie over het Nederlands aardgasbeleid richting toekomst. Zij duiden op het wetsvoorstel inzake de Mijnbouw en het onderhavige wetsvoorstel en op het onlangs verschenen Energierapport 1999. Ook in dit laatste stuk worden ingrijpende voorstellen gedaan welke bij de voorliggende wetsvoorstellen eveneens een rol spelen.

Deze leden geven er de voorkeur aan een samenhangend beleidsstuk van de regering te ontvangen op basis waarvan vervolgens wetgeving kan worden ingevuld. In bedoelde samenhangende beleidsvisie zal bijvoorbeeld aandacht besteed moeten worden aan:

– welke publieke taken zijn er nu en welke blijven er in de visie van de regering voor de korte, middellange en langere termijn bestaan voor zowel de upstream- als de downstream-gasvoorziening?

– hoe krijgen deze publieke taken tot op heden gestalte en hoe gaan ze worden; hoe is de ministeriële verantwoordelijkheid en parlementaire controle nu en hoe wordt die eventueel gewijzigd?

– welke visie heeft de regering op de benutting van de belangrijkste bodemschat in relatie tot het gasbeleid?

– hoe ziet het import- en exportbeleid eruit voor de korte, middellange en langere termijn?

– hoe zullen de ontwikkelingen met betrekking tot het productievolume zijn?

– wat kan de rol van het aardgas in nationaal en internationaal verband richting transitie duurzame energie zijn?

– hoe ziet in zijn algemeenheid een duurzaam aardgasbeleid eruit?

– wat zal de rol van EBN en Gasunie zijn met betrekking tot handel, gasbehandeling, transport, opslag, depletiebeleid, voorraadontwikkeling en het beleid ten aanzien van leveringszekerheid?

Door het ontbreken van een dergelijk referentiekader vinden de leden van de PvdA-fractie een goede beoordeling van de voorliggende wetsvoorstellen en het Energierapport 1999 zeer moeilijk. Welke mogelijkheden ziet de regering om alsnog een dergelijke samenhangende visie aan de Kamer te zenden?

Een ander hoofdpunt van zorg is de verwachte prijsontwikkelingen voor de kleinverbruiker. In relatie tot het verlies van staatsinkomsten stelt de regering dat dit verlies wordt gecompenseerd door prijsverlagingen voor de gebruikers. De leden van de fractie van de PvdA hebben over dit laatste ernstige twijfels. Zij hebben de indruk dat alleen al handhaving van de bestaande dienstverlening een prijsverhogend effect zal hebben richting (klein)verbruikers. Zij refereren hierbij aan signalen van de Gasunie als zou de kleinverbruiker altijd «gesubsidieerd» zijn geweest.

Er zal misschien prijsverlaging intreden zodra kleinverbruikers geen prijs stellen op dag- en nachtvoorzieningen en het voorzien in piekbehoeftes. Het gaat hierbij echter wel om aanbieding van diensten die sinds jaar en dag een goede kwaliteit dienstverlening garandeerden. Deze kwaliteitsdiensten wegen relatief zwaar ten opzichte van de «nieuwe» diensten die de regering formuleert op het punt van te verwachten prijsverlagingen. De signalen uit de tuinderswereld wijzen in ieder geval in een andere richting. Met andere woorden: zal de bestaande prijs/kwaliteitverhouding gehandhaafd blijven? Zij verzoeken de regering indringend haar stelling te onderbouwen dat een lagere prijs voor gas bij de (klein)verbruikers onder handhaving van de huidige kwaliteit een verlies aan Staatsinkomsten zal compenseren. Deze leden betreuren het dat de antwoorden op vragen zoals gesteld aan de ARK over het rapport met betrekking tot de aardgasbaten door de Kamer tot op heden nog niet ontvangen zijn.

Het vorengaande laat onverlet het standpunt van de leden van de fractie van de PvdA dat implementatie van de EU-gasrichtlijn tijdig moet plaatsvinden. Echter met dien verstande dat dat dient plaats te vinden op basis van de minimumformule, waarin tevens goed geregeld wordt het tegengaan van de voortijdige privatisering van de gasdistributiebedrijven. Het is voor deze leden nu onduidelijk wat op basis van de richtlijn moet worden geregeld en wat de regering «daarbovenop» nog in deze Gaswet regelt. Het komend jaar kan besteed worden aan de door deze leden bedoelde discussies over een samenhangende visie met betrekking tot het aardgasbeleid.

Een belangrijk punt dat de leden van de PvdA-fractie missen is de visie van de regering op de toekomst van het gasgebouw en met name de rol van de overheid daarin zowel met betrekking tot de upals de downstream. Dit wil niet zeggen zij van mening zijn dat dergelijke fundamentele zaken betreffende het gasgebouw nu al op korte termijn geregeld moeten worden, maar deze leden zijn van mening dat de regering tenminste een algemeen scenario moet geven hoe zij de rol van de overheid en Staat op termijn ziet ontwikkelen. Deze leden willen weten wat de regering nu en in de toekomst nog als overheidstaken ziet en wat dit voor concrete gevolgen zal hebben voor de rol van de Staat. Zij achten ook met het oog op de onzekere situatie voor het personeel van onder andere de Gasunie meer duidelijkheid nodig.

De leden van de PvdA-fractie zijn gezien het bovenstaande dan ook van mening dat de onderhavige Gaswet niet méér moet regelen dan wat er volgens de Europese Richtlijn strikt noodzakelijk is. Zij behouden zich volledig het recht voor om over fundamentele zaken op een later tijdstip terug te komen en achten de Gaswet hierin niet het laatste woord hebben.

De leden van de PvdA-fractie rekenen vooralsnog, naast het kleine veldenbeleid en het mijnbouwklimaat in zijn algemeenheid, de volgende punten tot een overheidstaak die ook binnen een geliberaliseerde markt, zoals voorzien in de Europese Richtlijn, als overheidstaak behouden kunnen worden.

– veiligheid;

– beheer bodemschatten, coördinatie kleine veldenbeleid;

– leveringszekerheid;

– voorzieningszekerheid;

– toezicht op betaalbare prijzen;

– schone energievoorziening.

Is de regering bereid een helder en transparant, puntsgewijs en schematisch overzicht te geven wat de diverse publieke taken zullen zijn voor de korte, middellange, en lange termijn? Met name achten de leden van de PvdA-fractie het van belang dat de regering zo concreet mogelijk aangeeft welke instrumenten zij voor de uitvoering van de publieke taken ter beschikking heeft of zal krijgen?

De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van de antwoorden van de regering. Op belangrijke punten wordt in een aantal gevallen slechts volstaan met een zeer summiere toelichting. De door de regering veelvuldig bepleitte spoed bij de behandeling van dit wetsvoorstel lijkt een grondige beantwoording in de weg te staan. Deze leden willen nogmaals benadrukken dat zij bereid zijn mede te werken aan een voortvarende behandeling van dit wetsvoorstel, doch dat dit niet ten koste mag gaan van de zorgvuldigheid. Slechts wanneer aan deze voorwaarde wordt voldaan zijn deze leden bereid hun medewerking aan een spoedige afhandeling van dit wetsvoorstel te geven. De kwaliteit van de beantwoording van de vragen opgenomen in dit nader verslag zullen daarmee bepalend zijn voor de voortgang van dit wetsvoorstel.

Er was en is veel voor te zeggen, gezien de samenhang, om de mijnbouwwet gelijktijdig met de Gaswet te behandelen. Dit gebeurt niet en zo kan de oudste wet van Nederland (mijnbouwwet) dit nog lang blijven.

De liberalisering van de gasmarkt roept bij de leden van de D66-fractie dezelfde vragen op als bij andere liberaliseringen, zoals «level playing field», reciprociteit, concurrentie aanwezig (marktwerking). De regering stelt dat in het liberaliseringsproces Nederland een middenpositie inneemt, maar is dat feitelijk ook wel zo? Met name de situatie bij onze buren België, Duitsland maar ook natuurlijk Frankrijk lijkt nu nog niet echt geliberaliseerd. Het is dus nog afwachten.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennis genomen van het voornemen van de regering de termijnen voor de marktopening opnieuw te bezien ten behoeve van een verdere versnelling. Deze leden hebben grote twijfels bij de voordelen van deze operatie. De marktopening van een grote en complexe sector brengt automatisch veel onzekerheden en risico's met zich mee.

De huidige situatie is in ieder geval voor wat betreft de elementen leveringszekerheid en kwaliteit goed. Ook zijn er voldoende mogelijkheden tot sturing. Liberalisering moet geen verslechtering betekenen. Toch bestaat het risico dat de prestatie van de sector voor de consument of voor het milieu slechter wordt. Uit een aantal passages van de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat ook de regering weinig zicht heeft op bepaalde elementen van de te verwachten ontwikkelingen. Een voorbeeld hiervoor is de extra zorgplicht die als «kan»-bepaling in de wet is opgenomen. Waar komt deze behoefte vandaan om op een later tijdstip nog eens de spelregels te kunnen veranderen? Is dit een blijk van onzekerheid over de marktwerking? Een tweede voorbeeld is de nota naar aanleiding van het verslag. In de teksten over regionale netten en de leidingaanleg wordt veel gesproken in termen van «ik verwacht» en «ik ga ervan uit». Een substantieel aantal vragen over onduidelijkheden en potentiële knelpunten wordt op deze manier beantwoord.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn hierdoor niet gerustgesteld. Deze leden hebben niet hetzelfde geloof als de regering in de positieve effecten van marktopening en wijzen daarom de versnelling af.

De marktopening bij het spoor en de elektriciteitssector hebben reeds laten zien dat de regering signalen voor marktwerking afgeeft en hiervoor eerste stappen zet zonder dat alle spelregels zijn bepaald en voorwaarden zijn opgesteld. Deze overhaaste en ongecontroleerde manier van liberalisering achten deze leden ongewenst.

De leden van de fracties van RPF en GPV hebben met belangstelling kennis genomen van de beantwoording van de zijde van de regering en de nota van wijziging. De beantwoording van de regering is voor hen aanleiding enkele opmerkingen te plaatsen en nadere verduidelijkingen te vragen.

De leden van de beide fracties begrijpen uit de media dat de regering grote haast wil maken met de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel, omdat zij vreest dat Nederland in de Europese Unie «volstrekt voor gek» zou staan indien het als grote exporteur van gas er niet in slaagt de richtlijn betreffende de gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas te implementeren in de nationale wetgeving. De leden van deze fracties vragen in dit verband een toelichting op deze uitspraak van de regering. Moet niet worden gevreesd dat een snelle behandeling ten koste zal gaan van een zorgvuldige voorbereiding?

2. De ontwikkelingen naar een geliberaliseerde markt

Wat verstaat de regering onder «voor een beperkte periode» met betrekking tot het stellen van een maximumtarief, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

2.1. Het gasgebouw

Hoewel de leden van de PvdA-fractie ermee instemmen dat de overheidstaak met betrekking tot de coördinatie van de kleine velden nu in de Gaswet wordt verankerd, menen zij toch dat het regelen van deze upstream taak eerder past in de Mijnbouwwet. Wat is de reden om deze taak in de Gaswet te regelen? De regering is van mening dat met betrekking tot de overeenkomst Staat – Gasunie alleen het kleine veldenbeleid moet worden geregeld in de Gaswet. Haar uitleg dat «de integratie van de functies inkoopplanning, transport en verkoop» wezenlijk is vanwege de winning van het gas uit de kleine velden lijkt de leden van de PvdA-fractie vooralsnog plausibel. Deze leden waarderen de stelling van de regering dat de positie van de Gasunie nadere heroverweging verdient. Zij gaan ervan uit dat daarin tevens een vraagpunt zal zijn wel of geen ongedeelde Gasunie.

Deelt de regering de visie dat daar waar sprake is van publieke taken van de Gasunie, bijvoorbeeld met betrekking tot het kleine veldenbeleid, volstrekte transparantie vereist is in verband met de parlementaire controle c.q. ministeriële verantwoordelijkheid? Dat een ongedeelde Gasunie nodig blijft om een level-playing-field met de belangrijkste Europese concurrenten te houden is voor hen nog niet geheel overtuigend uitgelegd. Als toetreding voor alle partijen tot het gastransportnet op non-discriminatoire en gelijke wijze plaats zal moeten vinden, wat is de reden dat voor het commerciële functioneren van de Gasunie het eigendom van het gasnet noodzakelijk is? Waarom bestaat er de kans dat de Gasunie door splitsing geen Europese speler meer zal zijn en wat is het gevaar daarvan?

«Dat de regering de rol van de overheid in de Gasunie zal op termijn gaat heroverwegen», doelt de zij hierbij op het terugtrekken van de Staat als aandeelhouder uit de Gasunie? De regering geeft aan dat zij «voor het waarborgen van de toegang tot transportnetten» aandeelhouderschap van de Staat niet nodig vindt. Dit lijkt deze leden voor wat betreft het transportnet gezien de leveringszekerheid vooralsnog niet wenselijk.

Bovendien achten zij het wenselijk dat de overheid over een dergelijke essentiële voorziening zeggenschap zal hebben, temeer daar door de voortschrijdende liberalisering van de Europese gasmarkt de kans op ongewenste dominantie door andere partijen groter kan worden. De rol van de overheid in de commerciële functie van de Gasunie staat voor de leden van de PvdA-fractie meer open voor discussie. Hoewel de regering aangeeft dat het aandeelhouderschap in de Gasunie op termijn opnieuw moet worden bezien, lijkt het hen dat het tijdstip om meer duidelijkheid te geven in feite nu al is aangebroken. Die rol van de overheid als aandeelhouder in de Gasunie moet naar hun mening nu al duidelijker, omdat fundamentele vragen met betrekking tot non-discriminatoire toegang tot de netwerken en leveringszekerheid zeker te maken hebben met de liberalisering van de markt. Overeenkomstig het gehele aardgasgebouw vertoont ook de Gasunie net als de EBN een hybride karakter, dat wil zeggen dat publieke en «markttaken» zich verenigen in één organisatie.

Hoe kan dat beter geregeld worden in de toekomst? Kan de regering alsnog ingaan op hun vraag of de vaste winstuitkering van f 80 miljoen per jaar een reden is om het aandeelhouderschap te handhaven? Zal deze vaste winst in de toekomst ter discussie kunnen komen? Kan het antwoord toegelicht worden?

Kan de regering reageren op de volgende stelling van P. Heren in Energy Policy 27 (1999), p. 8: «The new energy law [de ontwerp-Gaswet] in the Netherlands goes part of the way towards dismantling the Gasunie monopoly, but again fails to take the last final step. (...) The most recent government note on the subject even goes so far as to hope that Gasunie's market power will not be impaired. This will not wash: it is not possible to introduce competition into a monopoly, and leave the monopoly's power intact».

De antwoorden van de regering over de toekomst van de Gasunie in een geliberaliseerde markt lijken een zekere tweeslachtigheid te bevatten, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Enerzijds houdt de regering uitdrukkelijk de mogelijkheid open om tot privatisering van het overheidsaandeel in Gasunie over te gaan. De regering spreekt in dit verband van onderzoek naar het gasgebouw en de positie van Gasunie in een geliberaliseerde markt. Anderzijds worden aan Gasunie een aantal taken opgelegd die rechtstreeks samenhangen met het optimaal benutten van gasreserves gelegen in kleine velden.

Verwezen wordt naar de nota van wijziging, waarbij Gasunie wordt belast met het afnemen van gas afkomstig uit kleine velden. De regering wordt verzocht op dit spanningsveld tussen enerzijds privatisering en marktwerking en anderzijds de nutsfunctie (afnameverplichting van gas uit kleine velden) nader in te gaan. Tevens ontvangen deze leden graag een duidelijke visie van de regering op de toekomst van Gasunie. Daarbij willen deze leden een uitdrukkelijk en eenduidig antwoord op de vraag of de regering op dit moment reeds stappen tot verkoop heeft gezet of in onderhandeling is over verkoop van het overheidsaandeel in Gasunie.

De positie van de Gasunie is als monopolist van het netwerk, en grootafnemer een bijzondere in deze straks geliberaliseerde markt.

Het staatsaandeel in de Gasunie moet voorlopig zeker zo blijven, het is niet te verantwoorden als Shell en Esso samen met NAM tevens de grootste producenten van gas in Nederland alleen het transportnet in handen zouden hebben; deelt de regering deze mening van de leden van de D66-fractie?

2.1.2. Positie EBN

Los van wat hierboven al is gezegd over de rol van de Staat in het aardgasgebouw, is de positie van EBN en dan met name de jaarlijkse vergoeding van circa f 140 miljoen na het antwoord van de regering voor de leden van de PvdA-fractie geen groot punt van zorg meer. Het is hun duidelijk dat er geen sprake is van een subsidie en dat de vergoeding aan DSM voortvloeit uit de inbreng van DSM bij de totstandkoming van de Gasunie. Is de regering er zeker van dat er vanuit het Europese mededingingskader geen bezwaren tegen de constructie rond EBN bestaan?

Deze leden constateren dat de EBN een «staatsorganisatie» is met vele zeer uiteenlopende taken. Hoe zal de positie van de overheid zijn in de toekomst met betrekking tot deze voornamelijk upstream-activiteiten? Hebben al deze taken te maken met de uitvoering van betreffende publieke taken?

2.2. Ontwikkelingen in de gasmarkt

De leden van de PvdA-fractie gaan er van uit dat de producent van het Groningenveld verplicht is te blijven leveren aan de Nederlandse Gasunie als het gaat om dat betreffende veld. Deelt de regering deze mening?

De regering stelt dat stijgende productie- en transportkosten van gas geen direct effect op de eindverbruikersprijs hoeven te hebben. Hoe verhoudt zich deze visie tot die van de Gasunie dat de mening is toegedaan dat transportkosten in de toekomst wel een rol zullen gaan spelen in de prijsontwikkeling gelet op import van gas uit verder weg gelegen oorden (bijvoorbeeld Rusland).

2.2.1. Waarom liberaliseren?

De leden van de PvdA-fractie riepen de regering op om een groen nationaal offshore overleg te starten. Deze leden waarderen het dat de regering belang hecht aan overleg over dit onderwerp. Zij zijn van mening dat de overheid en met name het ministerie van Economische Zaken daarin een sturende rol zal moeten spelen. Kan de minister het initiatief nemen voor een overleg tussen werkgevers, werknemers en natuur- en milieuorganisaties? Hoe vaak zal dit overleg moeten plaatsvinden? Wanneer kan de Kamer nadere berichtgeving over dit onderwerp verwachten?

2.3. Effecten van liberalisering

De leden van de PvdA-fractie stellen wederom vraagtekens bij de marktwerking en de gevolgen daarvan. Kan de regering een schets geven van het concurrentieprofiel dat zij verwacht na invoering van de Gaswet en de Mijnbouwwet? In welke mate zal er sprake zijn van marktwerking en op welke punten zal sprake zijn van concurrentie (prijs, kwaliteit, andere zaken)? Hoe intensief zal deze concurrentie zijn?

In tegenstelling tot de elektriciteitsmarkt zal het aantal aanbieders van gas uiterst beperkt zijn. Er is in deze markt duidelijk sprake van een oligarchie. Ook in vergelijking met de situatie op de Amerikaanse en Canadese gasmarkt zal in Nederland slechts sprake zijn van slechts enkele aanbieders. Het aantal aanbieders van gas in Amerika en Canada is heel groot; iedere staat heeft wel een aantal gasproducenten. Geeft de overheid daarmee het prijsmechanisme uit handen en wel aan een oligarchie, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

2.3.1. Kleinverbruikers

De leden van de PvdA-fractie vragen zich ernstig af of de door de regering verwachte prijsdaling realistisch is. Deze leden menen dat eerder het tegenovergestelde het geval zal zijn. Nederland kent momenteel een goede prijs/kwaliteitverhouding in vergelijking tot andere landen. Immers, de geboden diensten, namelijk kwaliteit van het gas, continue beschikking over gas voor diverse doeleinden inclusief rimpelloze bediening met betrekking tot. piekbehoeften (dag/nacht, zomer/winter enzovoorts), leveringszekerheid bij –17 °C van de Gasunie en de gasdistributiebedrijven zijn goed. Daarbij komt dat de dichtheid van het aantal gasaansluitingen nergens in de Europese Unie wordt overtroffen, hetgeen ook vanuit het oogpunt van een duurzame energievoorziening te waarderen valt. Deze leden kunnen zich moeilijk voorstellen dat in vergelijking tot de huidige prijs/kwaliteit-verhouding, door concurrentie en vrije keuze lagere prijzen onder gelijkblijvende kwaliteit kunnen worden bewerkstelligd. Deze genoemde diensten zullen tevens een hogere prioriteit hebben dan de diensten die de regering aanhaalt.

Deze leden constateren voorts dat de minister het buitenland aanhaalt om aan te geven dat er bij vrijmaking van de markt sprake is van prijsverlagingen voor de (klein)verbruikers. Maar is de situatie in het buitenland wel vergelijkbaar met die van Nederland? Immers Nederland had reeds een redelijk functionerend efficiënt gasgebouw. Hoe is de prijs/kwaliteitverhouding in de andere landen die de minister als voorbeeld neemt? Zijn de klanten van de regionale/lokale distributiebedrijven in andere landen ook volledig vrij om te kiezen of is er toch nog sprake van gebondenheid aan deze bedrijven?

Samenvattend: kan de regering per EU-land informatie geven over de huidige respectievelijk de verwachte prijs/kwaliteitverhoudingen?

Overigens, is het element «doelmatig gasbeheer» en «duurzaam gasbeleid» nog volledig buiten beschouwing gelaten met betrekking tot de prijs/kwaliteit-verhouding. Ter illustratie noemen de leden van de PvdA-fractie de kleinere afnemers in de tuinbouwsector. Het gaat hier vooral om handhaving van gebruikmaking van bestaande diensten in plaats van zich reeds te buigen over nieuwe diensten nota bene. Zal volgens de visie van de regering concurrentie op bestaande diensten ook een prijsverlaging teweegbrengen? Op welke termijn zal dit dan gebeuren?

Over de gevolgen van de liberalisering voor met name kleinverbruikers is de regering wat betreft deze leden te onduidelijk. Het beoogde effect van liberalisering is voor de regering keuzevrijheid: «keuzevrijheid van de consument staat centraal in het marktwerkingsbeleid». Men kan dan voortaan zelf het distributiebedrijf kiezen en men kan een pakket van diensten kiezen.

Door die keuzevrijheid ontstaat concurrentie en naar verwachting gaan energiebedrijven dan beter inspelen op de wensen van de consument. Zij heeft het over nieuwe diensten zoals het stellen van rekeningen in braille, trainingen over zuinig energiegebruik, verschillende betalingssystemen. Allemaal belangwekkende zaken, maar waarom kan de markt dat beter dan de overheid? Bovendien vragen de leden van de PvdA-fractie of de consument van de markt niet eerder lagere prijzen en leveringszekerheid verwacht. De regering geeft niet goed aan wat de consumenten zelf van liberalisering verwachten. Zeker gezien het feit dat de regering in haar Energierapport 1999 aangeeft dat aanbieders op de energiemarkt rekening moeten gaan houden met het toegenomen kwaliteitsbewustzijn van consumenten, verwachten de leden van de PvdA-fractie op dit punt meer onderbouwing dan tot nu toe is gegeven. Op grond waarvan denkt de regering dat de consument een nu al stabiele en relatief lage prijs en gegarandeerde leveringszekerheid wil inleveren voor keuzevrijheid?

Deze leden zijn van mening dat ook het aspect duurzaamheid in de kwaliteit van aardgas als product voor de consumenten meer zal gaan gelden. Kan de regering aangeven hoe zij aan dit kwaliteitsaspect inhoud gaat geven?

De verwachting van de minister dat de prijzen zullen gaan dalen kan zij naar de mening van de leden van de PvdA-fractie niet hard genoeg maken. Zij zijn er niet van overtuigd, immers de huidige Nederlandse tarieven behoren al tot de laagste van Europa. Ervaringen met prijsdalingen in andere landen wegen daarom minder zwaar. Dat de eventuele daling van de aardgasbaten min of meer gecompenseerd wordt door lagere tarieven lijkt op het eerste gezicht plausibel, maar bij nader inzien gaat het naar de mening van de leden van de PvdA-fractie niet op als men kiest voor het tenminste gelijk blijven van de huidige prijs-kwalteitsverhouding.

Deze leden zijn er nog niet van overtuigd dat het bovenstaande zich ook werkelijk zal voordoen aangezien zij twijfels blijven houden of de prijzen voor kleinverbruikers daadwerkelijk zullen dalen. Bovendien vragen deze leden in hoeverre een binnenlandse prijsdaling zich vertaalt in een prijsdaling van het te exporteren gas en op die manier alsnog de inkomsten voor de Nederlandse samenleving daadwerkelijk aantast?

De leden van de PvdA-fractie krijgen geen helder beeld van de prijsontwikkeling van gas op lange termijn. Het is met name de prijsontwikkeling die deze leden ertoe brengt samenhang te zien tussen de Mijnbouwwet en de Gaswet. De mate waarin de gasprijs zal stijgen of dalen, en de mate waarin de volatiliteit van deze gasprijs zal toenemen zullen hun gevolgen moeten hebben voor het afdrachtenregime, zo komt het de leden van de PvdA-fractie voor. Een toenemende volatiliteit van de gasprijs kan immers ook tot een toenemende volatiliteit van de bedrijfswinst leiden, en daarmee het investeringsrisico verhogen. Eén en ander komt ook het kleine veldenbeleid niet ten goede. Deelt de regering deze mening?

De leden van de PvdA-fractie willen de regering nogmaals vragen een zo concreet mogelijke verwachting te formuleren van de ontwikkeling van de gasprijs voor de klein- en grootverbruikers en voor de producent, zowel qua hoogte als qua volatiliteit, en deze beide uit te drukken in cijfers.

Voorts willen zij de regering vragen hoe de ontwikkelingen, nu en in het verleden, op deze twee punten zijn in landen waar het liberaliseringsproces in een veel verder stadium is, zoals in de Verenigde Staten. Kan de regering hierover helderheid verschaffen? Relevant in dit kader is ook de ontkoppeling tussen gasprijs en olieprijs. Kan de regering aangeven wanneer en hoe dit in zijn werk zal gaan, en welke gevolgen dit zal hebben voor de prijsvorming in de gassector?

De regering laat geen mogelijkheid over dat kleinverbruikers zolang ze nog beschermd worden zich verenigen en zo de positie van beschermde afnemer kunnen ontlopen. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de regering in het kader van een actief consumentenbeleid er zorg voor zal moeten dragen dat kleinverbruikers op het moment dat de markt voor hen vrij is, als collectief (bijvoorbeeld woningbouwvereniging) zullen gaan onderhandelen met het energiebedrijf over tarieven en voorwaarden.

De regering stelt dat de efficiencyvoordelen die energiebedrijven ten gevolge van de marktwerking naar verwachting zullen generen ook aan nog gebonden afnemers zullen doorgegeven. Op grond van artikel 16 van de ontwerp-Gaswet zal de minister toezien dat de efficiencyvoordelen aan de nog gebonden kleinverbruiker zullen worden doorgegeven. Kan de regering concreet aangeven hoe zij dit zal effectueren? Zullen de huidige efficiencyverhogende activiteiten bij de Gasunie ook ten goede komen aan de (klein) verbruikersprijzen? Wat zal haar rol zijn gelet op de rol van de minister gedurende de overgangsperiode in verband met het mogelijk opleggen van een verplichting richting distributiebedrijven om tot prijsverlaging te komen?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat eventuele voordelen vanwege de liberalisatie van de gasmarkt aan alle gebruikers zullen moeten worden doorgegeven. Zij vragen de regering dan ook met name voor de kleinverbruikers, ook nadat de markt voor hen is vrijgegeven, de garantie dat zij ook de vruchten van die efficiency zullen plukken. Daar de regering zelf verwacht dat de gasprijzen een dalende tendens zullen gaan vertonen na de inwerkingtreding van de Gaswet, nemen deze leden aan dat de regering geen bezwaar heeft tegen het ook voorschrijven van een maximumprijs? Daarbij zal uiteraard rekening kunnen worden gehouden met externe factoren zoals de olieprijs, dollarkoers en wereldmarktprijs voor aardgas. Kan de regering aangeven wat de gevolgen van het instellen van een maximumprijs kunnen zijn voor de eindverbruiker?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat ter bescherming van kleinverbruikers ook na de volledige liberalisering van de markt een taak voor de overheid weggelegd blijft. Zij zijn vooralsnog van mening dat dit dient te geschieden door ook voor gasbedrijven in een geliberaliseerde markt een door de minister af te geven vergunning verplicht te stellen. Deze leden zijn van mening dat een dergelijke vergunning slechts verleend mag worden aan gasbedrijven die zullen voldoen aan de eisen die gesteld kunnen worden aan een schone, betaalbare en betrouwbare gasvoorziening. Wat is de mening van de regering hierover?

De leden van de fracties van RPF en GPV wijzen er op dat zij in het verslag hebben gevraagd naar de voor- en nadelen voor de consumenten bij een liberalisering van de gasmarkt. Uit de beantwoording in de nota naar aanleiding van het verslag leiden zij af dat met name de kleine consumenten niet veel voordelen zullen behalen uit de liberalisering. De drie voordelen voor de huishoudens, die worden opgesomd, zijn voor de leden van deze fracties niet substantieel. Deze leden vragen de regering derhalve om meer substantiële voordelen op te noemen. Verder nodigen de leden van de fracties van RPF en GPV de regering uit om in te gaan op de transparantie van de markt voor de kleinverbruiker. Op welke wijze wordt de gasmarkt van zijn oligopolistische structuur ontdaan, zodat de kleinverbruikers daadwerkelijk een keuze kunnen maken?

2.3.2. Concurrentiepositie van de gassector

De leden van de PvdA-fractie gaan ervan uit dat uitvoering van het kleine veldenbeleid een publieke taak betreft. Zij verschillen echter met de regering van mening over de transporttaak; hoe staat het met de inkoopplanning en verkoop? Waar eindigt in de visie van de regering de parlementaire controletaak en hoe zal een en ander geregeld zijn? Juist ook gelet op de koppeling tussen de kleine veldentaak, het transport de inkoopplanning en de verkoop.

2.3.3. Mijnbouwklimaat en gasbaten

Hoe ziet de regering de relatie tussen de substantiële afname van het marktaandeel van de Gasunie en de handhaving van het productievolume? Deelt de regering de visie van de Gasunie dat er de komende jaren sprake zal zijn van overaanbod? Kan de regering haar standpunt nader onderbouwen dat het productievolume zonder meer gehandhaafd kan blijven?

Over de gevolgen voor de staatskas zijn de leden van de PvdA-fractie van mening dat de regering een duidelijk antwoord heeft gegeven. Zij zijn van mening dat externe factoren die los staan van het al dan niet liberaliseren van de markt, grotere invloed op de aardgasbaten kunnen hebben.

Echter als het vooral externe effecten zijn die de aardgasbaten beïnvloeden, lijkt dit de leden van de PvdA-fractie tenminste een aanwijzing dat de noodzaak van vergaande liberalisering van de gasmarkt ontbreekt. Immers de internationale gasmarkt staat dan toch al vrij aan de krachten in de markt? De hoogte van de aardgasbaten wordt ook door het Nederlandse productievolume bepaald. De regering verwacht, ook in het Energierapport, dat het volume van 80 miljard m3 productie per jaar in stand blijft. De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd naar een visie op de lange termijn daar waar het onder andere gaat om de Nederlandse productie van 80 miljard m3 per jaar en over het aanbod van aardgas op de lange termijn. Het antwoord is nogal summier. Kan de regering explicieter uitleggen waarop deze verwachting is gebaseerd?

De Gasunie betwijfelt of het verlies dat zij leiden aan afzet op de binnenlandse markt door meer export kan worden gecompenseerd. Wat is, met het oog op de genoemde 80 miljard m3, de mening van de regering op dit punt? Hoe hoog schat zij de kans in dat het afzetvolume van de Gasunie niet kan worden gehandhaafd in de nabije en verder gelegen toekomst? De leden van de PvdA-fractie achten evenzeer het volgende relevant. De regering stelt in de nota naar aanleiding van het verslag voor de Mijnbouwwet dat concurrentie vooral zichtbaar zal worden in de transport- en distributiemarges. Tegelijkertijd stelt de regering in de memorie van toelichting van de Gaswet dat liberalisering tot lagere prijzen kan leiden. Deze leden menen te weten dat de prijs die de producent van de Gasunie ontvangt wordt vastgesteld op basis van de prijs op de wereldmarkt. De Gasunie ontvangt deze prijs namens de producent. Deze producent ontvangt vervolgens een bedrag dat is vastgesteld op grond van de kosten van de Gasunie, waarvan de vastgestelde winst wordt afgetrokken van de prijs die de Gasunie heeft ontvangen. Is het zo dat de, door concurrentie, lagere kosten zullen leiden tot een hogere nettowinst voor de producent of zal het voordeel aan de consument toevallen?

In hoeverre zal het prijsniveau van het kleine veldengas op basis van de huidige inkoopprijs van de Gasunie gaan afwijken van de marktconforme prijzen, zoals verankerd in de nota van wijziging, die er voor het kleine veldengas moet worden betaald? Is die toekomstige inkoopprijs van het kleine veldengas, in vergelijking met bijvoorbeeld het gas uit het Groningenveld, marktconform? In hoeverre heeft dit invloed op het afzetvolume van de Gasunie en op het depletiebeleid ten aanzien van het Groningenveld? Wat kan de invloed hiervan zijn op de aardgasbaten van de Staat?

Past het binnen de Europese mededingingsregels dat de Gasunie verplicht wordt het kleine veldengas af te nemen? In hoeverre kan overtreding van deze regels het kleine veldenbeleid aantasten en daarmee het bestaande en toekomstige «aardgasgebouw»? Kan over het Europese mededingingsbeleid in relatie met het kleine veldenbeleid zekerheid worden verschaft? Kan de regering inzicht geven in de overeenkomst van de Staat met andere aandeelhouders betreffende de financiële regelingen rond de maatschap «Groningen»?

De leden van de PvdA-fractie zijn eveneens van mening dat dumping van Nederlands gas dient te worden voorkomen. Spelen de winningsplannen zoals genoemd in de ontwerp-Mijnbouwwet hierbij een rol? Welke instrumenten heeft de regering ter beschikking om dumping na liberalisering van de markt te voorkomen? Dit temeer daar zij aangeeft dat de overheid vanaf dat moment voor zichzelf geen rol meer ziet weggelegd als het gaat om de prijzen die de Gasunie gaat hanteren (nota van wijziging).

In de nota van wijziging gaat de regering uitgebreid in op de relatie tussen het Europese recht en de aan Gasunie opgelegde verplichtingen verband houdende met de continuering van het kleine veldenbeleid. Blijkbaar verdraagt de aan Gasunie opgelegde taak zich moeilijk met het Europese recht. Door NOGEPA is wel gesteld dat het kleine veldenbeleid zich moeilijk tot niet verdraagt met de aan Gasunie opgelegde taak. De leden van de CDA-fractie willen graag vernemen met welke algemene bepalingen van Europees recht (Verdrag, Koolwaterstoffenrichtlijn) de aan Gasunie opgelegde taak in strijd is en hoe de in het Europese Verdrag opgenomen uitzondering voor nutsbedrijven hiervoor een oplossing kan bieden. Maakt het bij de beantwoording van deze vraag nog verschil of Gasunie in tegenstelling tot de thans bestaande situatie geheel zal zijn geprivatiseerd?

Uitgaande van de nota van wijziging blijft Gasunie een taak vervullen bij de continuering van het kleine veldenbeleid. Deze taak betreft de verplichte afname van het gas afkomstig uit kleine velden. De prijs die producenten ontvangen voor het door hun geproduceerde gas wordt bepaald door de prijs op de gasmarkt. De leden van de CDA-fractie kunnen zich hierin vinden. De gasprijs is een internationale prijs die een gevolg is van marktwerking. Overheidsingrijpen op de markt, teneinde voor gas afkomstig van kleine velden een kunstmatig hogere prijs af te dwingen, sluit niet aan bij de liberalisering van de gasmarkt.

Het is bovendien twijfelachtig of het Europese recht voor een dergelijk ingrijpen ruimte zal laten. De prijs die producenten ontvangen is dus een gegeven. De voortgaande opsporing en winning van kleine velden kan in het geding komen, wanneer de prijs die producenten ontvangen niet afdoende is om hun kosten te dekken en tevens een genoegzaam rendement op investeringen te genereren. Een kostenvergelijking met andere landen is in dit verband niet relevant, omdat een producent slechts tot opsporing en winning zal overgaan, wanneer duidelijk is dat de investeringen met een voldoende rendement kunnen worden terugverdient. Bij een lage gasprijs kan de bereidheid van producenten om tot opsporing en winning van gasvelden over te gaan afnemen. Bij een langdurig lage prijs valt niet uit te sluiten dat mijnbouwbedrijven Nederland en het Nederlandse deel van het continentaal plat zullen verlaten. Een flexibel mijnbouwklimaat, waarbij een mijnbouwbedrijf recht heeft op een «redelijke beloning», neergelegd in artikel 18 van de Mijnwet continentaal plat, is voor deze leden een zeer belangrijk instrument om de voortgaande opsporing en winning van gas ook in de toekomst te verzekeren. Met de thans voorliggende mijnbouwwet wordt dit systeem, zoals dit tot uitdrukking komt in artikel 18 van de Mijnwet continentaal plat, verlaten.

Het zal de regering duidelijk zijn dat deze keuze van de regering voor de leden van de CDA-fractie niet aanvaardbaar is. Dit standpunt hebben deze leden reeds bij de behandeling van de Mijnbouwwet uitdrukkelijk verwoord. Vooralsnog heeft de regering op dit punt niet gereageerd. Gelet op het grote belang van het antwoord op deze vraag voor de meningsvorming van deze leden over de Gaswet wordt de regering verzocht haar mening over dit onderwerp te geven.

Bij de discussie over de Waddenzee heeft de regering te kennen gegeven dat zij de voorwaarden voor de opsporing en winning van kleine velden zal verbeteren. Welke maatregelen ter stimulering en behoud van het kleine veldenbeleid overweegt de regering te nemen? Op welke termijn worden de bedoelde maatregelen verwacht? Wat is de financile omvang van de maatregelen waaraan wordt gedacht? Zullen deze verbeteringen aan alle mijnbouwbedrijven ten goede komen? Gelet op de fundamentele en uitvoerige discussie over de Mijnbouwwet met de daaraan verbonden onzekere uitkomst van de discussie over het voorliggende wetsontwerp komt het de leden van de CDA-fractie verstandig voor de verbetering van financiële voorwaarden te implementeren in de huidige mijnwetgeving. Is de regering hiertoe bereid? Zij wordt verzocht op deze vragen uitvoerig in te gaan.

Kan de regering aangeven hoe zij denkt het door de Rekenkamer gesignaleerde verlies van aanzienlijke aardgasbaten te kunnen compenseren. Welke middelen staan de regering in dit verband ter beschikking? In hoeverre houdt de wijziging van het FES met deze voorspelde daling van aardgasbaten verband? Welke groeperingen zullen worden belast met de compensatie van de gederfde aardgasbaten, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld dat er geen antwoord wordt gegeven op de vraag wat de verschillende opties zijn voor een mogelijke herziening van het batenstelsel. De regering zal dit voor de Kamer moeten uitwerken, zodat een weloverwogen keuze kan worden gemaakt. Nogmaals doen deze leden daarom hun verzoek deze opties te benoemen en te beschrijven en concrete financiële gevolgen voor te rekenen.

2.3.5. Evaluatie

De criteria en doelstellingen van de evaluatie zijn in grote lijnen al duidelijk vastgelegd in de Gaswet: effectiviteit van de gekozen vorm van toegang, gevolgen van de liberalisering voor de voorzieningszekerheid, gasprijzen, milieu en snelheid van het liberalisatieproces ook in andere landen. In de evaluatie zal ook worden ingegaan op de wijze waarop de Gaswet een bijdrage levert aan een schone, betaalbare en betrouwbare energievoorziening, aldus de regering. Kan de regering de leden van de PvdA-fractie duidelijk maken of zij ten behoeve van de evaluatie al heeft vastgelegd wat de toetssteen zal zijn? Is er een zogenaamde «nul-meting» gedaan? Kan de regering aangeven welke instrumenten zij kan hanteren mocht de werking van de Gaswet op een van bovenstaande toetsingscriteria tekortschieten? In hoeverre is de Gaswet nog omkeerbaar gegeven de marges van de Europese richtlijn waarbinnen Nederland moet blijven?

Wordt eraan gedacht om na evaluatie van de elektriciteitswet en de Gaswet, deze beide wetten te integreren, zo vragen de leden van de D66-fractie.

3. Richtlijn interne gasmarkt

Het tempo van liberalisering wil de regering versnellen omdat andere landen daarin sneller gaan dan verwacht. De energiebedrijven in de meeste Europese landen zien nu in dat de keuzevrijheid voor verbruikers eerder is in te voeren dan ze konden voorzien toen de EU-Gasrichtlijn werd voorbereid. De leden van de PvdA-fractie zijn vooralsnog niet van mening dat versnelling van de liberalisatie een goede zaak is, tenzij de regering kan garanderen dat alle gebruikers daarvan ook eerder zullen kunnen profiteren. Op de voor- en nadelen voor de diverse groepen verbruikers en de twijfels daarbij gaan deze leden verderop in dit stuk in. In het kader van een mogelijke versnelling leeft er bij hen zorg of het technisch mogelijk is het liberaliseringstempo te versnellen.

In verband met de constatering van de regering dat nu al duidelijk is dat er meer technische deskundigheid en deskundigheid op het gebied van accountancy bij de NMa nodig is, vragen de leden van de PvdA-fractie of het toezicht op de gassector al gereed is om versnelde liberalisering aan te kunnen? Waarom wordt er voor de gassector niet, zoals in de elektriciteitssector het geval is, voor toezicht een aparte kamer onder de Nma ingesteld? De leden van de PvdA-fractie zijn voorstander van een actief en technisch goed onderbouwd toezicht op de gasmarkt. Werkt de regering voor die markt aan een toezichtsorgaan naar voorbeeld van de Dte?

De regering geeft in haar antwoord op de vraag over artikel 6 aan dat zij van mening is dat misbruik van een voorgewend capaciteitstekort door een netwerkeigenaar voorkomen zal worden door het toezicht dat de NMa daarop houdt. Deze leden vragen de regering of het juist met het oog daarop nog niet tekortschiet aan technische kennis betreffende de gassector bij de NMa? Waar kan de NMa de benodigde informatie over een eventueel capaciteitstekort verkrijgen? In hoeverre is de NMa daarbij afhankelijk van informatie verkregen van de marktpartijen zelf?

De leden van de PvdA-fractie hebben voorts vragen over de inhoud van de Europese Richtlijn en de mate waarin de ontwerp-Gaswet daarmee overeenkomt. Zij dringen er bij de regering op aan om een tabellarisch overzicht te maken van artikelen uit de Richtlijn en de daarbij corresponderende artikelen uit de ontwerp-Gaswet.

Voor deze leden is het eveneens van belang dat de regering in dat overzicht duidelijk per artikel aangeeft waartoe de Richtlijn daadwerkelijk verplicht en op welke artikelen van de ontwerp-Gaswet die verplichtingen terugslaan. Deze vraag staat in verband met de mening die de leden van de PvdA-fractie hebben dat er met de invoering van de Europese Richtlijn vooralsnog voor een «minimum-lijn» dient te worden gekozen.

Zij stellen voor dat gasdistributiebedrijven een certificatensysteem ontwikkelen op grond waarvan de verbruiker kan bepalen in hoeverre het betrokken bedrijf gas levert dat op natuur- en milieuvriendelijke wijze gewonnen is. Een dergelijk systeem vergroot de keuzevrijheid van de, ook volgens regering steeds kwaliteitsbewustere, consument. Graag vernemen zij de visie van de regering hierop. Is de regering bereid een dergelijke aanpak op Europees niveau te bepleiten?

In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de regering te kennen dat een lagere gasprijs zal worden gecompenseerd door verhoging van de zogeheten ecotax. Hiermee komen de besparingsdoeleinden bij verlaging van de gasprijs door de liberalisering niet in de knel. Aangezien een prijsverlaging van het gas de kleine consument geen voordeel oplevert dringt zich bij deze leden de vraag op waarom het segment kleinverbruikers toch moet worden geliberaliseerd. De huidige kwaliteit van de gasvoorziening is zeer goed. Daarin zien de leden van de CDA-fractie dan ook geen aanleiding tot liberalisering van dit marktsegment. Welke reden rechtvaardigt dan een versnelde liberalisering?

4. Hoofdlijnen van uitvoering van de richtlijn

4.1. Marktopening

De regering is terecht van mening dat de energiebedrijven pas optimaal van de marktwerking kunnen profiteren als zij vrij zijn om gas in te kopen voor kleinverbruikers, ook buiten de Gasunie om. Tot die tijd moet een gescheiden boekhouding er voor zorgen dat de efficiencywinsten uit de verkoop aan grootverbruikers niet ten koste gaan van de kleinverbruikers, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Bovendien is het blijkbaar zo dat inkoopcontracten die in het zicht van de liberalisering zijn gesloten mogelijkheden tot prijsheronderhandeling bevatten.

Kan de regering inzicht verschaffen voor welk deel van de bestaande inkoopcontracten die de distributiebedrijven bij de Gasunie hebben, heronderhandeling mogelijk is? Verwacht de regering dat deze contracten door de NMa worden open gebroken? Zo ja, wat zullen daarvan de gevolgen zijn? Kan de regering inzicht geven over de termijn waarop de NMa met een oordeel zal komen over de kwestie of de contracten tussen de Gasunie en de distributiebedrijven verenigbaar zijn met het mededingingsrecht?

Volgens de regering zal een gevolg van het versnellen van de liberalisering van de gasmarkt kunnen betekenen dat bestaande inkoopcontracten van gasbedrijven de te realiseren winstmarges verder onder druk zetten. Hoe denkt de regering in dit verband over het ontstaan van «stranded costs»? Wat denkt de regering, mocht het zich voordoen, aan dit probleem te gaan doen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of ten gevolge van de onderhavige ontwerp-Gaswet ook de Gasunie vrij toegang zal kunnen krijgen tot de netten van de distributiebedrijven? Kan de Gasunie ook ingeval van versnelde vrijmaking van de markt die toegang tot de distributienetten al krijgen? Zal de Gasunie op korte of langere termijn van die mogelijkheid gebruik willen maken en hoe? Hoe verhoudt zich dit tot de stelling van de regering dat de Gasunie de tijd moet krijgen om naar een vrije markt te groeien gelet op haar voorstel om reeds in 2003 over te gaan tot 100% marktwerking?

Voor de leden van de PvdA-fractie is ook de vraag van belang wat er gaat gebeuren na de eventueel vervroegde vrijmaking van de gasmarkt voor de kleinverbruikers. Acht de regering dan de voorgestelde boekhoudkundige scheiding tussen het transport- en commerciële deel van de het energiebedrijf voldoende om non-discriminatoire toegang tot die netten te garanderen? Hoe denkt de regering, analoog aan wat er in de Elektriciteitswet is geregeld, een juridische en bedrijfsmatige scheiding tussen de transport- en handelspoot van de gasdistributiebedrijven tot stand te brengen? Welke voor- en nadelen ziet de regering op dit terrein? Is de regering evenals deze leden van mening dat een louter administratieve scheiding tussen transport- en commerciële functie van een energiebedrijf het gevaar met zich meebrengt dat die vrije keus van de consument belemmert dreigt te worden door de verwevenheid van beide functies? Zo ja, wat is naar de mening van de regering een oplossing voor dit probleem? Zo nee, waarom niet?

De bestaande contracten tussen Gasunie en de distributiebedrijven lopen tot 2007; hoe wordt hier rekening mee gehouden bij een eventuele snellere privatisering van de beschermde afnemers? Gelet op prijs- kwaliteit- leveringszekerheid en afnamebeleid kleine velden, zo merken de leden van de D66-fractie op. Moet de liberalisering ook voor de beschermde afnemers niet geleidelijk aan verlopen teneinde nieuwe afzet te vinden, contracten uit te dienen, structuur van aanbod (makelaars) op te bouwen? Wordt er rekening mee gehouden dat de exploitatietermijn voor Slochteren 70 jaar bedraagt en dat dit uit economisch oogpunt niet nog lager kan?

De leden van de fracties van RPF en GPV zijn er nog niet van overtuigd dat de gasmarkt verder moet worden geopend dan op grond van de EU-richtlijn nodig is. Zij constateren dat op andere beleidsterreinen juist een pas op de plaats wordt gemaakt waar het gaat om de privatisering, bijvoorbeeld de NS en de uitvoering van de sociale zekerheid. De regering kondigt aan dat zij op korte termijn wil onderzoeken wat de technische en organisatorische gevolgen zijn voor een versnelde marktopening. Is hier reeds meer duidelijkheid verkregen? Welke termijn heeft de regering hiervoor in gedachte? Waarom wordt niet gekozen voor de lijn, die de Belgische of de Luxemburgse regering volgt?

4.2. Onderhandelende toegang

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat de regering, mede naar aanleiding van hun vraag, het systeem van toegang tot de gasnetten heeft gewijzigd. Zij achten de non-discriminatoire toegang tot het gasnet nu weliswaar beter gewaarborgd dan in de oorspronkelijke ontwerp-Gaswet is geregeld, maar nog verre optimaal. Zij hebben enkele aanvullende vragen omdat zij van mening zijn dat het nu voorgestelde systeem verbetering behoeft en ook niet overeenkomt met de manier waarop de VEMW als initiator het heeft bedoeld.

In het nu voorliggende systeem is naar hun mening de snelheid van afhandeling van geschillen over de toegang tot het net niet optimaal. De voorlopige voorziening zoals in de nota van wijziging is ingevoerd mist in de ogen van de leden van de PvdA-fractie een stevige juridische basis die nodig is om geschillenprocedures zo kort mogelijk te houden en dus om de werking van de markt te bevorderen.

De NMa mag weliswaar in geval van een geschil een voorlopige voorziening treffen, maar voor die voorziening ontbreekt een juridische grondslag. Het voorstel van de VEMW is in de ogen van de leden van de PvdA-fractie met name zo sterk omdat het inhoudt dat de voorlopige voorziening gebaseerd zal moeten zijn op door de NMa en indien nodig zelfs de rechter vóóraf getoetste richtlijnen waarop indicatieve tarieven kunnen worden gebaseerd. Dit voorkomt onnodige juridische procedures die wellicht de voorlopige voorziening die de regering nu in de nota van wijziging heeft ingebracht, zullen aantasten. Op basis van welke argumenten heeft de regering niet het oorspronkelijk plan van de VEMW in de nota van wijziging opgenomen? Ook omdat het doen van onderzoek door de NMa op grond waarvan de voorlopige voorziening wordt gebaseerd toch nog veel tijd kan vergen, zijn de leden van de PvdA-fractie bezorgd over de snelheid van afhandeling van een geschil zoals dat nu in de nota van wijziging is geregeld. Een voorlopige voorziening gebaseerd op een snel onderzoek kan op grond van gebrek aan zorgvuldigheid wellicht door de rechter worden vernietigd. Wat is de mening van de regering hierover?

Hoe lang schat de regering, in geval van een verschil van mening over de toegang tot het net, de minimale en maximale tijd in die verloopt tussen de aanvraag om transport van gas bij de Gasunie en het daadwerkelijke transport? In hoeverre is het door marktpartijen flexibel en snel inspelen op vraag en aanbod op de geliberaliseerde gasmarkt noodzakelijk voor een goede marktwerking? In hoeverre kan die snelheid en flexibiliteit vanwege de procedures bij de NMa aanbieders van gas anders dan de Gasunie niet toch in een nadeliger positie brengen dan de Gasunie zelf?

Een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel is de toegang tot gasnetten, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Een gasnetbeheerder heeft per definitie een monopolie. Misbruik van dit monopolie moet worden voorkomen. In het oorspronkelijke wetsvoorstel werd aangesloten bij de procedures als opgenomen in de Mededingingswet. Door verschillende partijen, waaronder de NMa zelf, is scherpe kritiek geuit op deze benadering. Een aantal partijen heeft daarom een alternatief ontwikkeld met het oog op verkorting van de onder de Mededingingswet gangbare procedures. Het VNO/NCW heeft er voor gepleit alle procedures te laten beslechten binnen een termijn van drie maanden. De regering heeft dit alternatief als onmogelijk en onwenselijk terzijde geschoven. Een motivering van dit standpunt ontbreekt.

Graag willen deze leden nader worden geïnformeerd over de «onmogelijkheid» respectievelijk de «onwenselijkheid» van het voorstel van VNO/NCW. Ook door VEMW is een zeer genuanceerd en naar het zich laat aanzien zeer doordacht en weloverwogen voorstel voor toegang tot gasnetten ontwikkelt. De kern van dit voorstel is de mogelijkheid tot het opleggen van een voorlopige voorziening door de NMa in het geval van een geschil tussen klant en netbeheerder over transport van gas tegen redelijke tarieven en voorwaarden. De regering heeft de gedachte van een door de NMa op te leggen voorlopige voorziening door middel van de nota van wijziging in het wetsvoorstel geïncorporeerd Daarmee heeft zij enerzijds het probleem van langdurige procedures over toegang tot gasnetten op redelijke tarieven en voorwaarden erkend. Tevens is met het opnemen van de mogelijkheid tot het opleggen van een voorlopige voorziening een belangrijke bijdrage geleverd aan de oplossing van de gesignaleerde problematiek.

In het voorstel van de regering zijn evenwel een tweetal essentiële onderdelen uit het VEMW-voorstel niet overgenomen, namelijk het stelsel van door de NMa getoetste en vastgestelde richtlijnen en de rechtsbescherming. Met het weglaten van deze essentiële onderdelen is de aan de NMa toegekende bevoegdheid tot het opleggen van een voorlopige voorziening feitelijk niet meer dan een lege huls. Immers, een door de NMa op te leggen voorlopige voorziening moet zijn gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek van de relevante feiten en toepasselijke juridische criteria. Een dergelijk onderzoek kost veel tijd. Het karakter van een voorlopige voorziening, waarbij in het bijzonder moet worden gedacht aan het spoedeisende karakter daarvan, verdraagt zich niet met een uitgebreid onderzoek door de NMa van het geschil. Dit gegeven draagt het risico met zich dat de NMa niet in staat zal zijn om in een aantal gevallen op korte termijn een voorlopige voorziening te treffen, zonder dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de zorgvuldige onderbouwing van de inhoud van de voorlopige voorziening. Het behoeft geen betoog dat een onzorgvuldige dan wel onvoldoende gemotiveerde voorlopige voorziening juridisch buitengewoon kwetsbaar wordt, zo merken de leden van de CDA-fractie op.

Risico's van bezwaar en beroep bij de administratieve rechter tegen het besluit van de NMa tot het opleggen van een voorlopige voorziening, waarbij zelfs een voorlopige voorziening tot het opschorten van de door de NMa genomen besluit tot de mogelijkheid behoort, zijn daardoor zeker niet denkbeeldig.

In deze problematiek is in het VEMW-voorstel voorzien door het vooraf door de NMa laten toetsen en vaststellen van de richtlijnen. De richtlijnen vormen in het voorstel de grondslag voor de invulling van de op te leggen voorlopige voorziening. Deze richtlijnen zijn op initiatief van de netbeheerders en na inspraak van belanghebbenden door de NMa getoetst op basis van de mededingingswet en de gaswet. Eventueel kunnen de door de NMa vastgestelde richtlijnen door een belanghebbende, zoals een netbeheerder of (potentiele) netgebruiker, ter toetsing aan de rechter worden voorgelegd. Aangezien de richtlijnen met toepassing van deze procedure op zeer zorgvuldige wijze zijn vastgesteld en rechterlijke toetsing reeds heeft plaatsgevonden is het openstellen van bezwaar en beroep tegen een voorlopige voorziening gebaseerd op zo'n richtlijn niet langer nodig. Rechtsbescherming tegen een door de NMa genomen besluit tot het opleggen van een voorlopige voorziening kan dus worden uitgesloten. Uiteraard kunnen partijen het concrete geschil wel laten toetsen in een bodemprocedure. De rechtsbescherming wordt dus niet te kort gedaan, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Met deze in het VEMW-voorstel neergelegde systematiek worden de hierboven gesignaleerde tekortkomingen in het voorstel van de regering geheel ondervangen. De regering wordt daarom uitdrukkelijk verzocht de bedoelde essentiële elementen uit het VEMW-voorstel (richtlijnen, uitsluiten rechtsbescherming tegen het opleggen van een voorlopige voorziening) alsnog in het wetsvoorstel op te nemen.

Bij nota van wijziging is de NMa de bevoegdheid toegekend om een termijn te stellen waarbinnen onderhandelingen over de voorwaarden voor toegang tot het gasnet moeten zijn afgerond. Onduidelijk is welke gevolgen worden verbonden aan overschrijding van een door de NMa gestelde termijn. De leden van de CDA-fractie vinden deze bevoegdheid van de NMa en de daarmee samenhangende sancties veel te ruim en vrijblijvend. De wetstekst behoeft op dit punt aanscherping.

In de nota van wijziging wordt gesteld dat het traineren van onderhandelingen in het mededingingsrecht moet worden gekwalificeerd als «misbruik van machtspositie». De leden van de CDA-fractie zijn niet bekend met enige jurisprudentie waarin het moedwillig vertragen van onderhandelingen over toegang tot netten door de rechter als misbruik van machtspositie wordt gekwalificeerd. Kan de regering nader onderbouwen, bij voorkeur met een concrete verwijzing naar relevante gepubliceerde jurisprudentie, waarop haar stellingname is gebaseerd?

De regering meent dat zij de VEVM tegemoet is gekomen betreffende nadere regels omtrent onderhandelde c.q. gereguleerde toegang. De VEVM echter blijft van mening dat de voorziening door de NMa niet de juiste juridische basis heeft en dientengevolge door de rechter onderuit gehaald zal worden. Dit is voor niemand een bevredigende situatie, kan de regering hier alsnog commentaar op geven, zo vragen de leden van de D66-fractie?

Hoe bereikt de regering dat de indicatieve tarieven en voorwaarden daadwerkelijk reëel zullen zijn? Op basis waarvan kan de NMa ingrijpen en hoe lang duurt deze procedure, zo vragen de leden van de D66-fractie?

De Kamerleden hebben een reactie ontvangen van de VEMW op de nota van wijziging. Deze vereniging beweert dat de voorlopige voorziening die een bevoegdheid van de NMa moet worden «juridisch buitengewoon kwetsbaar» is. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering een reactie op deze juridische interpretatie te geven.

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen een oordeel van de regering op de reactie van de VEMW op de nota van wijziging. De VEMW heeft in een eerste schriftelijke reactie gepleit voor een aanpassing van het onderhavige wetsvoorstel ten behoeve van de open toegang tot gasnetwerken door derden en snelle geschillenbeslechting in geval van conflict. De regering is vervolgens gekomen met een wijziging, die de VEMW niet als een werkbare oplossing ziet. De NMa krijgt volgens de nota van wijziging de bevoegdheid om bij een geschil een voorlopige voorziening te treffen. In hoeverre deelt de regering de opvatting van de VEMW dat het ontbreken van een grondslag voor de voorlopige voorziening deze juridisch buitengewoon kwetsbaar maakt? Waarom wordt de voorlopige voorziening niet gebaseerd op door de NMa en wellicht door de rechter (vooraf) getoetste richtlijnen, zoals de VEMW voorstelt?

4.3. Opslag en leveringszekerheid

Leveringszekerheid

Over de rol van de overheid zegt de regering dat zij in plaats van marktdeelnemer, regelgever en toezichthouder wordt. In die rol waarborgt de overheid de markttoegang en houdt toezicht op de levering van gas aan kleinverbruikers. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat het houden van toezicht op leveringszekerheid, iets fundamenteel anders is dan het garanderen van leveringszekerheid en zijn daarom van mening dat uiterste waakzaamheid op dit punt geboden is. De regering deelt terecht mee dat voor een betrouwbare gasvoorziening vooral de leveringszekerheid van belang is. Ten behoeve van die zekerheid hebben de leveranciers van kleinverbruikers een zorgplicht. Die geeft de regering de mogelijkheid om in te grijpen door gasbedrijven – ook na vrijmaking van nu nog gebonden kleinverbruikers – op te dragen een voorziening te treffen. Bij de op te dragen voorzieningen denkt de regering aan het zorgen van voldoende inkoop van volume en capaciteit om aan de vraag te voldoen. Zij gaat er van uit dat de gegeven opdrachten, die vooral een bijsturend karakter zullen hebben, nagekomen zullen worden. De sancties op grond van de wet economische delicten vormen daarbij een stok achter de deur.

Daarbij gaat de regering er van uit dat andere aanbieders de rol van een gasbedrijf dat in gebreke is uiteindelijk zullen overnemen. Heeft de regering, anders dan de marktkrachten, zelf nog instrumenten ter beschikking om er voor te zorgen dat daar waar nodig aardgas geleverd zal kunnen blijven? Kan de regering indien nodig overgaan tot onteigening van een bedrijf? In hoeverre is de greep van de regering op energiebedrijven in buitenlandse eigendom mogelijk en in hoeverre is dit moeilijker te effectueren? Hoe wil de regering de zorgplicht na de volledige vrijmaking van de markt voor kleinverbruikers inkleden? Wat is de rol van de overheid hierin? Afsluiting van kleinverbruikers is volgens de regering niet aan de orde.

De leden van de PvdA-fractie zien een goede, schone en betaalbare energievoorziening als een eerste levensbehoefte waar zeker ook de overheid in geval van zwakke marktpartijen garant voor dient te staan. Deelt de regering deze mening? Het stemt hen tot zorg dat gasbedrijven, zoals de regering stelt, geen verplichting tot aansluiting van klanten hebben. De motivering van de regering dat er alternatieven beschikbaar zijn achten de leden van de PvdA-fractie vooralsnog niet valide. Kan de regering aangeven aan welke alternatieven zij denkt? Zijn dit alternatieven die op de punten van duurzaamheid en betaalbaarheid even hoog scoren als gas? Zijn er bij die alternatieven energievormen waarbij een aansluiting door een energiebedrijf wel verplicht is? Kan de regering garanderen, ook na liberalisering van de volledige markt, dat bijvoorbeeld afgelegen huizen op het platteland voorzien zullen blijven van een betaalbare energievoorziening?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat alle kleinverbruikers de meest schone en goedkope energievoorziening moeten kunnen krijgen die zij wensen, ook als dat aardgas betreft. Deze leden zijn tevens van mening dat de «aansluitingsgraad» (het aantal gasaansluitingen van kleinverbruikers per 1000 inwoners) niet mag dalen door de liberalisering van de markt. Deelt de regering deze mening en hoe denkt zij een daling van de aansluitingsgraad tegen te gaan? Waarom regelt de ontwerp-Gaswet niet een verplichting voor energiebedrijven om bepaalde categorieën gebruikers aan te sluiten?

Uit de nota van wijziging leiden de leden van de fracties van RPF en GPV af dat het huidige beleid ten aanzien van het kleine veldenbeleid in de toekomst wordt voorgezet. De voortzetting van het beleid is zelfs van «nationaal-economisch belang», zo schrijft de regering. De kern van het kleine veldenbeleid is dat het gas uit de kleine velden met voorrang wordt gebruikt. In dit kader vragen de leden van deze fracties een nadere toelichting op de zinsnede in de nota naar aanleiding van het verslag dat boren naar het Waddengas het mogelijk maakt om de productie van de kleine velden te handhaven op het huidige niveau. «Dat is ook wenselijk om de balansfunctie van het Groningenveld zo lang mogelijk te handhaven». Hoe denkt de regering dit waar te maken, nu boren naar Waddengas in ieder geval de eerstkomende tijd niet aan de orde is?

Opslag

De leden van de PvdA-fractie hebben eerder vragen gesteld over de opslag van gas en in hoeverre de toegang daartoe de vrije werking van de markt kan belemmeren. De regering antwoordde in grote lijnen dat de NMa ook bepaalt of er sprake is van voor het transport van gas noodzakelijke toegang tot een opslagfaciliteit. Voorts is geregeld dat voor zover opslag nodig is voor transport, de NMa zal toezien op non-discriminatoire toegang. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten of de NMa in geval van een geschil een voorlopige voorziening kan opleggen, net zoals bij transporttarieven het geval is? Verder acht de regering bedrijven in staat om nieuwe opslag aan te leggen of (eventueel in het buitenland) in te huren. In hoeverre brengt het gasbedrijven die opslag in het buitenland moeten huren in een nadeliger positie ten opzichte van bedrijven voor wie opslagfaciliteiten in Nederland ter beschikking staan? Zijn er in Nederland nog voldoende opslagfaciliteiten beschikbaar om ook nieuwe aanbieders van gas van dienst te kunnen zijn?

Kan de regering globaal inzicht verschaffen in de kosten van opslag uitgesplitst naar soort (ondergrondse opslag in oude gasvelden, cavernes of acquifers, LNG-installaties, bufferleidingen enzovoorts). Kan de regering aangeven of alle soorten opslagfaciliteiten op dit moment in de praktijk voor alle aanbieders op gelijke wijze ter beschikking staan? Door wie is de aanleg van de bestaande opslag betaald? Had de overheid hier als aandeelhouder van EBN een rol in? Gelet op de noodzakelijke uitbreiding van opslagcapaciteit stellen de leden van de PvdA-fractie de vraag of de regering concreet kan aangeven welke lokaties zij daarvoor op het oog heeft? Kan de regering tevens aangeven hoeveel opslagcapaciteit er voor gasbedrijven die op de Nederlandse markt (willen) opereren in het buitenland aanwezig is? En waar bevinden zich deze lokaties? Wie zijn de eigenaren van die buitenlandse opslagfaciliteiten?

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt in reactie op vragen over de relatie tussen de mededingingswetgeving en toegang tot opslagfaciliteiten zonder nadere motivering gesteld dat opslagfaciliteiten, anders dan gasnetten, niet als een essentiële faciliteit moeten worden beschouwd, hetgeen betekent dat er geen noodzaak is om de toegang tot deze opslagfaciliteiten in de gaswet te regelen. De leden van de CDA-fractie willen graag een nadere onderbouwing van de stellling dat een opslagfaciliteit, anders dan een gasnet, niet moet worden beschouwd als een essentiële faciliteit.

In tegenstelling tot de regering zijn deze leden namelijk van mening dat de beheerder van een opslagfaciliteit, voor zover aan deze faciliteit een handelsfunctie is toegekend dan wel deze in redelijkheid moet worden toegekend, moet worden beschouwd als beheerder van een essentiële faciliteit. De regels van toegang tot gasnetten dienen daarom van overeenkomstige toepassing te zijn op gasopslagfaciliteiten, zo merken deze leden op.

Is het waar dat buitenlandse storage beheerders allemaal overeenkomsten hebben met de Gasunie en weigeren te leveren aan Nederlandse klanten? De Gasunie is en blijft dan de enige aanbieder van capaciteit en doet dat niet op basis van de door de regering gewenste «marktwaarde», maar op basis van eigen investeringen. Is deze situatie niet ongewenst, zo vragen de leden van de D66-fractie.

5. Toegang tot de netten

5.1. Onderhandelde nettoegang, toezicht en geschillenbeslechtiging

In verband met de commerciële functie van de Gasunie hebben de leden van de PvdA-fractie nog enkele vragen betreffende het door de Gasunie gehanteerde CDS-tariefsysteem. Dit systeem moet voor derden (handelaren van gas dat niet van de Gasunie zelf afkomstig is) non-discriminatoire tarieven rekenen voor de aanvullende diensten en voor de afstand waarover het gas getransporteerd dient te worden.

Is het waar dat de Gasunie slechts een totaalpakket van diensten aanbiedt en dat niet een onderdeel van dat pakket kan worden afgenomen? Is het waar dat bijvoorbeeld opslag voor langere tijd of back-upservice voor korte tijd niet als aparte dienst beschikbaar is? Zo ja, waarom is dat zo? Kan de regering duidelijkheid verschaffen hoeveel voor welke onderscheiden diensten er in het totaal van het tarief door de Gasunie wordt berekend? Hoe verhoudt de prijs van de commodity zich tot de diensten? De Gasunie berekent pas aan het einde van het jaar voor haar eigen afnemers of zij meer moeten betalen in verband met overschrijding van de basiscapaciteit. Hoe werkt dit systeem voor bovengenoemde derde partijen? Brengt dit systeem die partijen in een nadeliger positie ten opzichte van de Gasunie als handelaar? Zo ja, wat voor mogelijkheden ziet de regering om deze situatie te veranderen? Wat is de positie van derde partijen met betrekking tot dat deel van het CDS-tarief dat afhankelijk is van de afstand waarover het gas getransporteerd wordt?

Is het waar dat de Gasunie voor haar klanten met een basistarief kan uitgaan van de afstand gemeten vanaf vijf entry-points verspreid door het land, terwijl derde partijen in de praktijk moeten rekenen met een transporttarief gerekend vanaf het entry-point Noordbroek? Brengt dit verschil in entry-points, dat voorvloeit uit een verschil in basis- en additionele capaciteit, die derde partijen in een nadeliger positie ten opzichte van de Gasunie als handelaar? Zo ja, wat voor mogelijkheden ziet de regering om deze situatie te veranderen?

In hoeverre belemmert het CDS-systeem en dan met name het capaciteitsdeel daarin de totstandkoming van een spotmarkt voor gas die naar mening van de leden van de PvdA-fractie toch vooral bij flexibiliteit is gebaat? Kan de regering haar mening geven over de totstandkoming van een spotmarkt voor aardgas? Van welk belang verwacht zij dat een dergelijke markt zal zijn, met name daar waar het gaat om verhandelde volumes en invloed op het algemene prijspeil van gas?

De leden van de PvdA-fractie bepleiten met het oog op het tot stand brengen van een transparante markt de door de Gasunie en de distributie-bedrijven berekende daadwerkelijke tarieven te laten publiceren. Hoe denkt de regering hierover? Lopen kleinverbruikers, aangezien zij doorgaans een wisselend afnamepatroon van gas hebben, het risico dat zij, via de inkoopcontracten van hun distributiebedrijven, door middel van het CDS-systeem meer in plaats van minder, zoals de regering aangeeft, moeten betalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe hoog schat de regering dit effect in?

Hoe denkt de regering over de mogelijkheid om een deel van de Gasunie, met het oog op eventuele publieke taken zoals het kleine veldenbeleid, in te richten als een publieke vennootschap? Een dergelijke nieuwe rechtspersoon, waarvan de aandelen voor 100% in handen van de overheid zijn, maar dan op basis van zeggenschap, zou op een politiek controleerbare manier structurele uitvoering kunnen geven aan de publieke taken. Wat is de mening van de regering over een dergelijke publieke vennootschap?

De regering is van mening dat nieuwe aanbieders de markt voor capaciteitdiensten kunnen betreden en dat zij daarbij de Gasunie onder druk zullen zetten om tot een differentiatie van het dienstenpakket te komen. In hoeverre is de Gasunie hier door het samenspel van de kleine velden met het Groningenveld niet in het voordeel ten opzichte van andere gasbedrijven?

In hoeverre belemmeren de aandeelhouders Shell/Esso de uitvoering van de publieke taken? In hoeverre acht de regering andere technische mogelijkheden competitief met de balansfunctie van het Groningenveld?

De regering kondigt een notitie aan over liberalisering en privatisering in netwerksectoren. De leden van de PvdA-fractie zien deze notitie met veel belangstelling tegemoet. Op welke termijn kunnen zij die notitie tegemoet zien? Is de inhoud daarvan van belang voor de discussie rond de ontwerp-Gaswet?

De Gaswet hanteert als uitgangspunt de vrijheid van aanleg van gasleidingen. Bepaalde partijen in de gasmarkt, waarbij vooral valt te denken aan de distributiebedrijven en Gasunie, beschikken over een concessie voor de aanleg van gasleidingen. Met behulp van deze concessie en in combinatie met de belemmeringenwetten hebben deze bedrijven dus een belangrijke voorsprong op andere partijen die eveneens een leiding willen aanleggen, doch die niet beschikken over een dergelijke concessie. Hoe denkt de regering ten aanzien van dit punt een level playing field te verzekeren, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Hoe staat de regering tegenover het opnemen van een wettelijke voorziening in de Gaswet?

Hoge drukleidingen van gas zijn uiterst gevaarlijk vooral in dicht bevolkte gebieden zoals in Nederland. Lekstoten door boor- en graafwerkzaamheden moet dan ook onder alle omstandigheden worden vermeden. Hoge drukleidingen zijn potentiële tijdbommen bij onoordeelkundig gebruik en onderhoud. Met het liberaliseren van de gasmarkt zullen vele bedrijven hun diensten aanbieden om taken als bewaking, onderhoud, etc. voor hun rekening te nemen. De leden van de CDA-fractie zien dit als een zorgwekkende ontwikkeling, omdat er vooralsnog onvoldoende waarborgen in deze wet of elders zijn opgenomen om een dergelijke ontwikkeling richting concurrentie in goede banen te leiden. Hoe staat de regering tegenover deze problematiek? Is de regering bereid tot het treffen van een wettelijke regeling, bijvoorbeeld door het invoeren van een systeem van certificering?

Klopt het dat het gas van de Gasunie 70% duurder zal worden bij de Belgisch/Nederlandse grens dan het UK-gas? Is het CDS-systeem niet discriminerend bijvoorbeeld voor wat betreft hourly balancing, omdat de Gasunie derden bij not-balancing extra belast, maar zich zelf niet? En kunnen derden van de extra balancing diensten alleen maar bij de Gasunie terecht? Hoe verhoudt zich dat met een «level playing field», zo vragen de leden van de D66-fractie.

Moet er niet een separate toezichthouder (niet NMA) komen voor het netbeheer, boekhoudkundige controle (gescheiden informatie etc.)? Werkt het systeem van de Gasunie van entry points voor wat betreft het transporttarief niet discriminerend, zo vragen de leden van de D66-fractie. Zijn de investeringen van de Gasunie over de laatste 25 jaar niet al betaald? En is een hoger tarief dan in het vergelijkende buitenland daarom niet aan de orde?

Het is verwarrend dat met het begrip «gasbedrijf» soms ook het gasproductiebedrijf bedoeld wordt, kan de regering dit beter definiëren? Voorbeeld: gescheiden boekhouding geldt alleen voor gasbedrijven (distributie).

Moet er geen aparte controle (Audit) komen voor gescheiden boekhouding en informatie, zo vragen de leden van de D66-fractie.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog nadere vragen over de leidingaanleg. De regering beschrijft dat aanleg van een buisleiding in principe mogelijk is zonder concessie. Deze leden vragen of in een dergelijke situatie het toetsingskader van het Structuurschema Buisleidingen vervalt. Bovendien kondigt de regering een algehele herziening van weten regelgeving voor buisleidingen aan. Kan op dit moment een schets worden gemaakt van de hoofdlijnen van deze herziening?

6. Levering aan beschermde afnemers

De antwoorden van de regering op vragen van de leden van de PvdA-fractie geven hier geen aanleiding tot het stellen van nadere vragen aangezien die al elders in de inbreng worden verwoord.

7. Gevolgen voor de hoofdlijnen van het energiebeleid

7.1 Een betrouwbare gasvoorziening

7.1.1. Beheer van de bodemschatten/kleine velden

De opmerkingen en vragen van de leden van de PvdA-fractie op dit punt komen bij de behandeling van de nota van wijziging aan de orde. Voorts verwijzen zij naar hetgeen onder punt 2.3.3. staat. Wel bestaat bij deze leden in dit kader nog de vraag waaruit de koppeling tussen het kleine veldenbeleid en de systematiek van het in de ontwerp-Mijnbouwwet genoemde instrument van winningsplannen bestaat?

7.1.2. Voorzieningszekerheid

Gegeven het internationale aanbod van gas en de ter beschikking staande transportvoorzieningen, acht de regering de voorzieningszekerheid op Europese schaal geen punt van zorg. Tot nu toe wordt de Nederlandse voorzieningzekerheid ook nog gegarandeerd doordat de Gasunie voor 25 jaar gas reserveert, voornamelijk uit binnenlands aanbod, voor de totale te verwachten Nederlandse vraag. In een geliberaliseerde markt, waar afnemers hun gas overal mogen inkopen en aanbieders vrije toegang hebben tot de netten en zo hun gas overal kunnen afleveren, past dit volgens de regering niet langer. Er is geen zekerheid dat binnenlandse afnemers dat gas ook zullen willen inkopen. Wat betreft de voorzieningszekerheid verwijst de regering ook naar het Energierapport. Daarin toont zij aan dat de wereldvoorraad aan winbaar aardgas tot het midden van de 21e eeuw zal voldoen. Voorts gaat zij in op de verwachte ontwikkeling van de prijzen en stelt zij dat de geografische spreiding van de voorraden goed genoeg is om een ongestoorde aanvoer te garanderen. «Gelet op deze punten lijkt het erop dat de kwetsbaarheid van de Nederlandse, respectievelijk Europese gasvoorziening niet toeneemt.» In hoeverre vormt het op termijn afhankelijk worden van de leveranties van gas uit andere landen voor de regering een punt van zorg, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Wat is positie van de export van gas hierin?

De leden van de GroenLinks-fractie blijven van mening dat het reservebeleid voor de lange termijn een integraal onderdeel van het gasbeleid hoort te zijn en daarmee ook van de Gaswet. Is de regering bereid de Gaswet dusdanig te wijzigen dat het vierjaarlijkse Energierapport telkens een vooruitblik moet bieden op 50 jaar gasreservebeleid? Volgens deze leden is dat vanuit het oogpunt van duurzaam grondstoffenverbruik en integraal gasreservebeleid noodzakelijk.

7.1.3. Leveringszekerheid

De leden van de PvdA-fractie verwijzen naar hetgeen zij onder punt 4.3 over leveringszekerheid hebben opgemerkt.

7.2. Een betaalbare gasvoorziening

Voor de opmerkingen en vragen die de leden van de PvdA-fractie hebben over de tarieven voor kleinverbruikers verwijzen zij naar punt 2.3.1.

De leden van de PvdA-fractie betreuren het dat de regering nog immer niet in staat is de vragen met betrekking tot de Mijnbouwwet in het algemeen te beantwoorden. In het bijzonder geldt dit voor de vraag naar de samenhang tussen de prijsdalingen en de mogelijke verslechtering van het mijnbouwklimaat. Dit geeft hen nogmaals aanleiding te benadrukken dat de samenhang tussen de Gaswet en Mijnbouwwet in een gelijktijdige behandeling van deze wetten tot uiting zal moeten komen.

7.3. Een schone gasvoorziening

7.3.1. Duurzaam

Over de positie van de Gaswet op het gebied van duurzame energie en energiebesparing vinden de leden van de PvdA-fractie het antwoord van de regering erg beknopt. Zij erkennen dat de Gaswet in eerste instantie de liberalisering van de markt als oogmerk heeft en dat het onderwerp duurzaamheid daar niet in extenso geregeld hoeft te worden. Echter omdat de liberalisering naar verwachting wel degelijk consequenties voor het gebruik van duurzame energie zal hebben, verwachten de leden van de PvdA-fractie meer visie op dit punt. Deelt de regering de visie van deze leden dat aardgas als relatief schone fossiele energiebron in de overgang naar een meer duurzame energiehuishouding op de langere termijn een belangrijke rol moet spelen?

Dit temeer omdat wij naarmate wij minder exporteren meer aardgas in eigen land ter beschikking kunnen houden voor de overgang naar duurzame energie.

Ook vanwege dit punt achten de leden van de PvdA-fractie duidelijkheid over de genoemde 80 miljard m3 gewenst.

De regering stelt dat de consument op dit moment geen mogelijkheid heeft om te beoordelen hoe natuuren milieuvriendelijk het aardgas wordt gewonnen. Deze leden willen van de regering vernemen hoe en wanneer die mogelijkheid er wel is?

Is de regering met hen van mening dat naast de kwaliteit van gas op een vrije markt ook het aspect natuur- en milieuvriendelijkheid van waarde is?

De regering is geen voorstander van een verplichting tot afname van duurzaam gas. Verwezen wordt naar het Energierapport. Een verplichting zou averechts werken, aangezien de knelpunten aan de aanbodkant zitten. Een grotere vraag door middel van verplichte afname zou dan alleen maar tot hogere prijzen leiden, en dus een kleiner maatschappelijk draagvlak.

De leden van de PvdA-fractie hebben in een eerder stadium aangegeven dat zij vinden dat zowel vraag als aanbod tegelijk gestimuleerd zouden moeten worden. Kan de regering hierop ingaan?

Gepleit wordt voor de invoering van een vrijwillig systeem van groencertificaten vanaf 2001. Zoals eerder gesteld vragen de leden van de PvdA-fractie of toch niet moet worden overgegaan op een verplicht systeem. Kan de regering hierop ingaan? Anderzijds lezen deze leden dat de regering van zins is te gaan werken aan een wettelijk duurzaam energiecertificaat. Opvallend is dat de regering vaststelt dat er geen keurmerk bestaat, dat de mate van natuur- en milieuverantwoorde productie moet garanderen. Dit is ook niet de bedoeling voor de gasmarkt. Hoe de duurzaamheid van buitenlands gas dan moet worden nagegaan, blijft in het midden. De totstandkoming van de interne markt voor gas zal volgens de regering betekenen dat er geen specifieke milieu-eisen gesteld kunnen worden. Zij achten dit een merkwaardige zaak. Kan de regering nogmaals uiteenzetten welke eisen wel en welke niet gesteld mogen worden op milieugebied? Op termijn zullen er wel mogelijkheden zijn voor duurzaam gas. Kan de regering ingaan op deze mogelijkheden, ook in relatie tot de verwachte EU-richtlijn over duurzame electriciteit? Komt er een groencertificatensysteem voor duurzaam gas in 2001? Welk gedeelte van de REB zal in de toekomst worden doorgesluisd naar de producenten van duurzaam gas? Hoe ziet de regering de lange termijn ontwikkeling van de REB?

Is het juist dat duurzaam geproduceerd gas slechts vrijgesteld is van de REB, indien dit voor electriciteit wordt gebruikt? De leden van de PvdA-fractie vragen of deze vrijstelling niet altijd zal moeten gelden.

Zij hebben nog een vraag naar aanleiding van het antwoord op de vraag van de SP-fractie op blz. 68 van de nota naar aanleiding van het verslag. De regering stelt dat het CO2-effect van de Gaswet niet aangegeven kan worden. Een doelstelling van de liberalisering van de gassector is om lagere prijzen te bewerkstelligen. Hoe verhoudt dit zich tot de energiebesparingsdoelstelling?

Anders gezegd: wat is het belang van lagere prijzen als wij willen dat het energieverbruik daalt? Deze leden verbazen zich erover dat het de regering niet duidelijk is, of door het aannemen van dit wetsvoorstel de rendabele toepassing van WKK in gevaar komt. Ligt het niet meer voor de hand om de ontwikkeling van WKK eerst veilig te stellen, en dan pas de gasmarkt te liberaliseren?

Is het juist dat in de Electriciteitswet een bepaling is opgenomen over de terugleververgoeding voor electriciteit uit duurzame warmte, die door de minister vastgesteld kan worden? Is de minister bereid deze teruglever-vergoeding te verhogen?

Het duurzaamheidsconcept is niet in de wet verankerd. Wil de regering dit alsnog in de preambule van de wet opnemen, gelijk dit uiteindelijk ook bij de behandeling van de elektriciteitswet 1998 is gebeurd, zo vragen de leden van de CDA-fractie. De wet belastingen op milieugrondslag is een belangrijk instrument om het milieu en het daarmee samenhangende besparingsbeleid vorm te geven. Op dit moment geldt uitsluitend een ecotax voor elektriciteit en gas. Vooralsnog ontbreekt een ecotax voor warmte. Deze leden ervaren dit als een gemis. Uit een oogpunt van een coherent milieubeleid met betrekking tot de energiesector pleiten deze leden voor de invoering van een milieubelasting op warmte. Hierbij kan dezelfde systematiek worden gevolgd als thans geldt voor elektriciteit en gas. Hoe staat de regering hier tegenover?

De leden van de CDA-fractie missen in het wetsvoorstel een regeling voor het opnemen van een orgaan dat toeziet op de naleving van meetvoorschriften die samenhangen met metingen van elektriciteitsverbruik bij kleine afnemers. In het Verenigd Koninkrijk is door British Gas een onafhankelijke controller aangesteld die controleert of metingen van gasverbruik goed worden uitgevoerd door elektriciteitsbedrijven. In een geliberaliseerde markt is een dergelijk instituut een belangrijke waarborg voor de bescherming van de kleinverbruiker. Er moet zekerheid zijn dat metingen op een juiste wijze worden uitgevoerd. Is de regering bereid alsnog op dit punt een regeling te treffen?

Blijkens het wetsvoorstel wordt ook gas opgewekt uit biomassa onder de werkingssfeer van de Gaswet gebracht. Dit gas is veelal sterk vervuild en kan om die reden slechts na de nodige behandelingen op het vereiste kwaliteitsniveau worden gebracht. Wie bepaalt overigens de kwaliteitsnorm?

Zijn afnemers bij het opstellen van deze normen betrokken, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Welke overwegingen spelen bij het bepalen van een kwaliteitsnorm een rol? Wie betaalt de kosten van eventuele bewerkingen van gas, waaronder bio-gas, dat als zodanig niet aan de kwaliteitseisen voldoet? Kan de gasnetbeheerder gas van onvoldoende kwaliteit weren?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld dat milieu-bescherming en duurzaamheid geen doel zijn van het wetsvoorstel. Gasbedrijven moeten wel ervoor zorgen dat het gas door henzelf op een doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt gebruikt (art. 29) maar hierbij zijn geen doelen geformuleerd. Tevens blijkt niet uit de toelichting van de regering dat er criteria zijn ontwikkeld op basis waarvan deze bedrijven worden afgerekend. Zij noemt dit ook expliciet: «er is gekozen voor een lichte vorm van regulering». Duurzame ontwikkeling blijft volgens deze leden daarmee ondergewaardeerd. Is de regering niet bang dat hiermee een inhoudelijk lege inspanningsverplichting in het leven is geroepen? Zo nee, waarom niet? Verwacht de regering dat de (Europese) vrije markt zichzelf in een duurzame richting reguleert?

7.3.2. Energiebesparing/Warmtekrachtkoppeling

Over hun zorgen over de toekomst van WKK verwijzen de leden van de PvdA-fractie naar hetgeen zij hierboven en onder punt 8.2 opmerken.

Welke instrumenten ziet de regering om de ontwikkeling van duurzaam geproduceerd gas te stimuleren? Is de regering het eens met de leden van de GroenLinks-fractie dat alle instrumenten moeten worden ingezet om dit onderdeel van een duurzame energieverzorging maximaal te stimuleren? Denkt de regering ook aan een REB-vrijstelling voor duurzaam geproduceerd gas zonder de ontwikkeling van een wettelijk duurzaam energiecertificaat?

De regering meldt in de nota naar aanleiding van het verslag dat zij heeft besloten de mogelijkheid tot een heffing op het transport ten behoeve van milieudoeleinden niet op te nemen in het wetsvoorstel en tevens te willen schrappen uit de Elektriciteitswet 1998. De leden van de GroenLinks-fractie zijn het niets eens met de conclusie van de regering dat deze mogelijkheid niet meer nodig is nu is besloten een deel van de opbrengst van de verhoogde REB voor milieumaatregelen te reserveren. Deze leden vinden de mogelijkheid in de Elektriciteitswet zinvol en vragen de regering dit ook in dit wetsvoorstel op te nemen. Is de regering het met deze leden eens dat er in de toekomst een mogelijkheid kan ontstaan dat er extra financiering nodig is specifiek voor energiebesparing of duurzame energie in de gassector (resp. elektriciteitssector)? Is de regering niet tevens van mening dat een heffing op het transport rechtvaardiger zal zijn omdat elke afnemer een bedrag betaalt naar rato van de verbruikte hoeveelheid energie?

De leden van de GroenLinks-fractie wijzen er voorts op dat de consument een verschil maakt tussen verschillende gasstromen die op uiteenlopende wijze zijn gewonnen. Deze «production methods» kunnen bijvoorbeeld ten aanzien van natuuraantasting tot deze verschillen leiden. Deze leden vragen de regering of zij ook van mening is dat de consument het recht heeft hierover te worden geïnformeerd? Waarom heeft de regering niet een regeling opgenomen die gasleveranciers voorschrijft de uiteenlopende milieu-effecten (waar onder emissies en natuuraantasting) van hun gas te vermelden? Wat is erop tegen de consument over deze elementen voor te lichten zodat hij een integrale keuze kan maken? Acht de regering een dergelijke vorm van regulering overbodig?

Gevolgen voor bedrijfsleven en milieu

8.1. Gassector

De leden van de PvdA-fractie willen van de regering vernemen of buitenlandse distributiebedrijven, die na de opening van de markt voor beschermde afnemers mogelijk de Nederlandse markt zullen betreden, lagere tarieven kunnen hanteren dan Nederlandse bedrijven die mogelijk dan nog doorlopende verplichtingen voortvloeiende uit inkoopcontracten met de Gasunie hebben? Is de eventuele versnelling van de liberalisatie vanwege deze contracten of om andere redenen van nadelige invloed op de Nederlandse distributiebedrijven?

Het verlies van marktaandeel van de Gasunie wordt geschat op 20%, is dat conform de werkelijkheid heden ten dage, zo vragen de leden van de D66-fractie.

8.2. Afnemers; effecten voor tuinders

De leden van de PvdA-fractie blijven ook na het antwoord van de regering op hun vragen daaromtrent bezorgd over de toekomst van WKK en dan met name de opwekking door tuinders. De regering erkent dat het aannemelijk is dat «de positie van WKK in de tuinbouw minder wordt». Deze leden vragen hoe de regering oordeelt over het rendement van de investeringen die in de tuinbouwsector voor WKK zijn gedaan? Hoe denkt de regering dat de tuinbouwsector nog aan de energiebesparingsdoelstellingen kan voldoen? Zal naar verwachting van de regering het tarief voor tuinders op de vrije markt in hoogte gaan verschillen met de tarieven van voor de invoering van het CDS-systeem. Zo ja, op hoeveel schat zij dit in?

Is de regering bereid te stimuleren dat de Gasunie en de tuinbouwsector een gezamenlijk traject ontwikkelen om tot een zo laag mogelijke piekbehoefte te komen op het moment dat deze groep wordt vrijgelaten? Hoe verhouden zich de gevolgen van de liberalisering van de gasmarkt voor WKK zich ten opzichte van de in het Energierapport 1999 genoemde stimulering van WKK?

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen nogmaals aandacht voor de negatieve gevolgen voor de tuinbouwsector als de gasmarkt wordt geliberaliseerd. De regering stelt dat de tuinders los van de liberalisering rekening zullen moeten houden met een hogere prijs en dat verandering van het prijssysteem tot hogere tarieven zal kunnen leiden. Erkent de regering hiermee dat de liberalisering zorgt voor een versnelling van een hogere gasprijs voor de tuinders? Verder geeft de regering aan dat het aannemelijk is dat de positie van WKK, vooral voor WKK-installaties met een korte bedrijfstijd, in de tuinbouw minder wordt. Op welke wijze worden de negatieve effecten voor de WKK gemitigeerd?

Artikelen

Artikel 5

Door de leden van de CDA-fractie is in het verslag uitdrukkelijk gevraagd wat onder «redelijke tarieven en voorwaarden» in de zin van artikel 5 van het wetsvoorstel moet worden verstaan. De beantwoording door de regering van deze vraag is beslist onder de maat. Reden voor de CDA-fractie om nogmaals op dit punt terug te komen. Deze leden willen alsnog vernemen wat precies onder «redelijke tarieven en voorwaarden» moet worden verstaan. Welk algemeen criterium respectievelijk criteria dienen ter invulling van dit zeer vage begrip. Is het bijvoorbeeld redelijk dat een netbeheerder zonder mogelijkheid tot reëel overleg en daarmee dus feitelijk eenzijdig elke verplichting tot schadevergoeding in zijn contracten uitsluit? Naar de mening van deze leden moet een dergelijke handelswijze als misbruik van machtspositie worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid tot het eenzijdig kunnen wijzigen van een overeenkomst tussen gasnetbeheerder en klant. Ook het opleggen van tarieven die resulteren in een meer dan gemiddelde winst van een bedrijf werkzaam in de gassector komt deze voorwaarde voor als misbruik van machtspositie. Alhoewel deze leden zich realiseren dat een en ander afhankelijk is van de omstandigheden van ieder individueel geval wordt de regering uitdrukkelijk verzocht in algemene termen aan te geven of in de gegeven voorbeelden sprake is van tarieven en voorwaarden die in beginsel als «onredelijk» moeten worden gekwalificeerd.

Artikel 7

In het verslag hebben de leden van de CDA-fractie gevraagd om een nadere precisering en uitwerking van de criteria op basis waarvan gasbedrijven een ontheffing als bedoeld in artikel 7 van de gaswet kunnen krijgen. Het antwoord van de regering wordt door deze leden als te algemeen en onvoldoende genuanceerd ervaren. Vanwege de grote gevolgen verbonden aan de verlening van een ontheffing wordt de regering (nogmaals) verzocht uitgebreid op de concrete betekenis van de van toepassing zijnde criteria voor verlening van een ontheffing in te gaan.

Artikel 26

De leden van de PvdA-fractie verwijzen naar hetgeen zij over dit onderwerp bij punt 4.1. hebben vermeld. Voorts zijn zij niet overtuigd door het antwoord van de regering op hun vraag naar de zogenaamde Chinese muren binnen gastransportbedrijven. Dat het op grond van de ontwerp-Gaswet verboden is dat medewerkers van een dergelijk bedrijf gevoelige informatie mogen doorspelen aan anderen die binnen hetzelfde bedrijf zich met commerciële activiteiten bezighouden lijkt deze leden evident. Zij vragen echter of de enkele sanctionering door middel van de Wet Economische Delicten ook daadwerkelijk zal voorkomen dat zich dergelijke onoorbare praktijken voordoen. Hoe beziet de regering deze kwestie?

In dit verband stemmen de leden van de PvdA-fractie weliswaar in met de in de nota van wijziging (artikel 22) aangekondigde mogelijkheid om specifieke regels omtrent de boekhouding van een gas(transport)bedrijf te stellen, maar zij zijn tevens van mening dat dit zo snel mogelijk moet gebeuren. Ook vragen de leden in hoeverre het doorspelen van commercieel gevoelige informatie binnen een gasbedrijf op een wijze kan geschieden die niet in de boekhouding van een dergelijk bedrijf te traceren valt.

Artikel 47

De leden van de PvdA-fractie ondersteunen de regering ten volle als het gaat over handhaving en strikte uitvoering van de reciprociteitsregeling. Temeer daar zoals terecht wordt geconstateerd andere landen zoals Frankrijk minder haast maken om hun markten voor buitenlandse toetreders te openen. Deze leden zijn van mening dat mocht de voorgenomen versnelling van de liberalisatie van de markt in Nederland een feit worden, dat alertheid in deze, ook ten aanzien van andere landen dan Frankrijk, nodig zal blijven.

De reciprociteit is volgens de leden van de fractie van D66 moeilijk afdwingbaar en handhaafbaar. Zij komen dit in meerdere dossiers tegen. De stromen zijn moeilijk te volgen, dus Wat is de mening van de regering hieromtrent?

Artikel 53

De leden van de PvdA-fractie delen de zorg van de regering omtrent een te overhaaste privatisering van energiebedrijven. Zij achten het niet wenselijk dat er zich wanordelijke marktsituaties zullen voordoen. Dit geldt zeker zolang partijen zoals kleinverbruikers niet de keuze hebben om een gasdistributiebedrijf te kiezen. Deze leden zijn verheugd dat de regering de door de kamer aangenomen motie van het lid Crone c.s. over dit onderwerp heeft ondersteund en achten het een stap in de goede richting. Zoals zij in haar brief aan de Nederlandse gemeenten en provincies terecht stelt, houdt de kamer zich het recht voor de instemmingsvoorwaarden voor privatisering van een gasbedrijf aan te scherpen. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat in de Gaswet artikel 53 zodanig aangescherpt moet worden dat in geval een gasbedrijf vóór de inwerkingtreding van de Gaswet wordt geprivatiseerd, de regering zich het recht voorbehoud die privatisering met terugwerkende kracht nietig te verklaren. De criteria waaraan dit recht zal moeten worden ontleend, moeten duidelijk worden ontwikkeld. Voor de leden van de PvdA-fractie zal hierbij voorop staan dat kleinverbruikers kunnen blijven rekenen op een schone, betaalbare en zekere voorziening van aardgas. Zij vragen de regering deze beginselen in concrete criteria uit te werken en te verwerken in een vergunningenstelsel voor energiebedrijven dat ook na de liberalisering van de markt van kracht moet blijven.

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen een reactie van de regering op het besluit van de gemeenteraad van Haarlemmermeer om het gasbedrijf aan het Duitse VEW te verkopen. In hoeverre zal het besluit van de gemeenteraad in het onderhavige wetsvoorstel leiden tot een aanscherping van de eisen bij privatisering van gasbedrijven? Zal deze aanscherping terugwerkende kracht hebben en ook gelden voor gasbedrijven die nu worden verkocht?

Nota van wijziging

Artikel 5

De leden van de PvdA-fractie verwijzen naar hetgeen zij over de toegang tot de netten hebben opgemerkt onder punt 4.2.

De aanvulling op dit artikel beoogt het tegengaan van vertragingen in de precontractuele fase als een gashandelaar een gastransportbedrijf om transport van gas verzoekt. Het tarief waartegen dat geschiedt is niet bij voorbaat duidelijk. Er kan een klacht bij de NMa worden ingediend op grond van vermeend misbruik van de machtspositie van het gastransportbedrijf. Een te lange procedure belemmert de marktwerking en is daarom dus onwenselijk. De aanvulling betreft onder andere het feit dat de NMa een gasttransportbedrijf kan dwingen binnen bepaalde termijn aan een onderhandelingsresultaat mee te werken of om aan te geven waarom hij dat niet wil. De leden van de PvdA-fractie willen van de regering vernemen hoe lang het zal duren eer de NMa tot het opleggen van een dergelijke termijn zal overgaan? Hoe lang zal de termijn zelf bedragen in de praktijk?

Artikel 9

De leden van de PvdA-fractie zijn het met de regering eens dat om een effectief systeem van onderhandelde toegang te krijgen het voor de NMa van belang is dat het snel over de benodigde gegevens beschikt. Daartoeis in dit artikel de mogelijkheid opgenomen om bij AMvB de gegevens aan te geven die de NMa in elk geval nodig heeft. Zij achten het wenselijk dat deze AMvB er tenminste zal zijn op het moment dat de Gaswet in werking treedt en vragen om een voorhangprocedure met betrekking tot deze AMvB.

Artikel 33

In dit gewijzigde artikel wordt het kleine veldenbeleid en de coördinerende rol van de Gasunie daarin vastgelegd. De leden van de PvdA-fractie stemmen in grote lijnen in met deze aanvullende regeling. Wel hebben deze leden over de uitwerking nadere vragen.

De regering is van mening dat de overheid voortaan geen goedkeuring meer hoeft te hechten aan prijzen van het door de Gasunie verkochte gas en evenmin toezicht dient te houden op de bestemming van dat gas.

De leden van de PvdA-fractie zijn weliswaar met de regering van mening dat dergelijke instrumenten in een vrije markt belemmerend kunnen werken, zij vragen zich echter af of er met het oog op de voorzieningszekerheid en zorgvuldig beheer niet toch een rol van de overheid op dit punt gewenst en mogelijk is? Hoe verhoudt zich dit tot publiek taak van zorgvuldig beheer van de bodemschatten die de regering zelf ook ziet? In welk perspectief moeten deze leden de door de regering vast te stellen hoeveelheid gas zien waarvan de Gasunie in verband met het depletiebeleid zal moeten uitgaan? Hoe verhoudt dit vaststellen van deze hoeveelheid zich tot de constatering van de regering dat de overheid geen rol meer dient te spelen als het gaat om prijs en bestemming van het gas? Is het vaststellen van een hoeveelheid niet als vanzelfsprekend van invloed op met name de prijs? Gelet op de maatschappelijke discussie die het exportbeleid van aardgas uit ervaring toch oproept, is inzicht in dit beleid op zijn minst gewenst. Dit geldt temeer daar de leden van de PvdA-fractie er van uit gaan dat het depletieen exportbeleid samenhangen.

Zij willen eveneens de regering in overweging geven of zij met het oog op een zorgvuldig beheer van de bodem het toch niet nodig acht dat de overheid een toezichthoudende rol houdt op de aanleg van transportleidingen. Hoe ziet de regering dit ook tegen de achtergrond van de ontwerp-Mijnbouwwet?

De regering stelt dat de Gasunie geen inkoopmonopolie heeft ten aanzien van het kleine veldengas. In hoeverre geeft de balansfunctie van het Groningenveld gekoppeld aan het CDS-systeem de Gasunie niet toch in de praktijk een monopolie?

De leden van de PvdA-fractie zijn vooralsnog van mening dat het onderscheid tussen de publieke en commerciële functie beter tot uitdrukking gebracht dient te worden. Zeker ook nu blijkt dat de regering in de huidige constellatie niet volledig in staat is antwoord te geven op vragen van de leden Witteveen-Hevinga en Crone over de Strategienota van de Gasunie, zijn zij van mening dat dit onderscheid dient te worden aangebracht.

Artikel 33b

De leden van de PvdA-fractie menen dat de bestemming van het ingekochte gas, mede met het oog op de instrumenten ter parlementaire controle, ook weergegeven moet worden in het overzicht zoals bij lid c. Gedoeld wordt hier op gas voor binnenlands en voor buitenlands gebruik. Tevens is het wenselijk dat er in de wet een passage wordt opgenomen dat de Gasunie en de distributiebedrijven verplicht inzicht geven in het door die bedrijven te voeren beleid ten aanzien van de import en export van aardgas. Dit inzicht kan dienen ter parlementaire controle op goed beheer van de bodemschatten.

H

Hoe lang zal de balansfunctie van het Groningenveld voortduren? Kan de regering de daarvoor bepalende factoren helder beschrijven, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De voorzitter van de commissie,

Biesheuvel

De griffier van de commissie,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Rabbae (GL), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), M.B. Vos (GL), Van Zuijlen (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Hofstra (VVD), Van Walsem (D66), Wagenaar (PvdA), Stroeken (CDA), De Boer (PvdA), Van den Akker (CDA), Geluk (VVD), Verburg (CDA), Bos (PvdA), Blok (VVD) en Hindriks (PvdA).

Plv. leden: Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Wijn (CDA), Klein Molekamp (VVD), Vendrik (GL), Kamp (VVD), Van den Berg (SGP), Poppe (SP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Van der Steenhoven (GL), Schoenmakers (PvdA), Bakker (D66), Van Baalen (VVD), Schimmel (D66), Herrebrugh (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Smits (PvdA), De Haan (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Koenders (PvdA), Udo (VVD) en Hamer (PvdA).

Naar boven