nr. 76
MOTIE VAN DE LEDEN BLAAUW EN VAN DEN AKKER
Voorgesteld 29 maart 2000
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat in de Wet belastingen op milieugrondslag een aantal regelingen
is opgenomen dat een fiscaal voordeel toekent aan personen die met behulp
van bepaalde energiebronnen, zoals wind, water en biomassa, energie opwekken
(artikelen 360 en 36r WBM);
overwegende, dat deze regelingen zijn gerelateerd aan de wijze waarop
energie wordt opgewerkt;
van mening, dat in het kader van een doelmatige energievoorziening niet
alleen de wijze van opwekking, maar ook een optimaal gebruik van brandstof
centraal moet staan;
van mening, dat een persoon die door een optimaal gebruik van brandstof
aantoonbaar een bijdrage levert aan een doelmatige energievoorziening, recht
zou moeten hebben op een fiscaal voordeel;
verzoekt, de regering bij de voorziene wijziging van de Wet belastingen
op milieugrondslag in hoofdstuk VA van deze wet een nieuw artikel 36s betreffende
een zogenaamd «blauw»-certificatensysteem in te voegen, luidende:
«Artikel 36s
1. Bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van de Minister van
Economische Zaken, worden regels gesteld op grond waarvan, onder daarbij te
stellen voorwaarden en beperkingen, op verzoek van een persoon die een bijdrage
levert aan een doelmatige energievoorziening, geheel of gedeeltelijk vermindering
van de belasting wordt verleend.
2. Personen die een installatie voor warmtekrachtkoppeling exploiteren
worden voor de toepassing van dit artikel geacht een bijdrage te leveren aan
de in het eerste lid bedoelde doelmatige energievoorziening.
3. Het recht op gehele of gedeeltelijke vermindering van de belasting
kan door de rechthebbende worden overgedragen. Overdracht van
dit recht geschiedt door het verschaffen van bezit van een daartoe op verzoek
van de rechthebbende door de inspecteur van de belastingdienst verstrekt certificaat
waarin de omvang van het recht op gehele of gedeeltelijke vermindering van
de belasting is vermeld.
4. Bij regeling van de Minister van Economische Zaken kunnen in overeenstemming
met Onze Minister nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering
van dit artikel.
5. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, komt
tot stand uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van dit artikel.»,
en gaat over tot de orde van de dag.
Blaauw
Van den Akker