26 463
Regels omtrent het transport en de levering van gas (Gaswet)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 3 november 1999

De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek naar bovengenoemd wetsvoorstel heeft de eer als volgt verslag uit te brengen.

Onder het voorbehoud dat de regering tijdig zal hebben geantwoord, acht de commissie de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Hoofdstuk 1:Algemeen
 Inleiding
  
Hoofdstuk 2:De ontwikkeling naar een geliberaliseerde gasmarkt
2.1.Het gasgebouw
2.1.2.Positie Energie Beheer Nederland
2.2.Ontwikkelingen in de gasmarkt
2.2.1.Waarom liberaliseren?
2.3.Effecten van liberalisering
2.3.1.Prijzen van gas voor eindgebruikers
2.3.2.Concurrentiepositie van de Gassector
2.3.3.Mijnbouwklimaat en gasbaten
2.3.4.Voorzieningszekerheid en milieu
2.3.5.Evaluatie
  
Hoofdstuk 3:Richtlijn interne gasmarkt
  
Hoofdstuk 4:Hoofdlijnen van uitvoering van de richtlijn
4.1.Marktopening
4.2.Onderhandelde toegang
4.3.Opslag en leveringszekerheid
  
Hoofdstuk 5:Toegang tot netten
5.1.Onderhandelde nettoegang, toezicht en geschillenbeslechting
 Leidingaanleg
 Tarieven
5.2.Transparantie
5.3.Toegang tot productiepijpleidingnetten
5.4.Vergelijking met andere leidinggebonden sectoren
  
Hoofdstuk 6:Levering aan beschermde afnemers
  
Hoofdstuk 7:Gevolgen voor de hoofdlijnen van het Energiebeleid
7.1.Een betrouwbare gasvoorziening
7.1.1.Beheer van bodemschatten/kleine velden
7.1.2.Voorzieningszekerheid
7.1.3.Leveringszekerheid
7.2.Een betaalbare gasvoorziening
7.3.Een schone gasvoorziening
7.3.1.Duurzaam
7.3.2.Energiebesparing/Warmtekrachtkoppeling
  
Hoofdstuk 8:Gevolgen voor bedrijfsleven en milieu
8.1.Gassector
8.2.Afnemers
 Effecten voor tuinders
8.3.Administratieve lasten, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
8.4.Milieu en energiebesparing
8.5.Aanpassing andere wetten
  
 Artikelsgewijze toelichting

I ALGEMEEN

1. Inleiding

Aangezien het aardgas een van de belangrijkste bodemschatten van Nederland is en Nederland daarmee een unieke positie bekleedt binnen de Europese Unie hebben de leden van de PvdA-fractie al enige jaren terug hun zorg geuit over de ontwikkelingen op de gasmarkt.

Het gaat om de vraag of het Nederlandse aardgasgebouw voldoende houdbaar is voor de nieuwe ontwikkelingen op de internationale gasmarkt. Er zal een ander evenwicht ontwikkeld moeten worden waarin enerzijds de verantwoordelijkheid van de overheid voor een schone, betaalbare en betrouwbare gasvoorziening gerealiseerd kan blijven worden. Anderzijds verdienen de oneigenlijke monopolieposities van Koninklijke Shell, Esso en de Nederlandse Staat op een zodanige manier aanpassing, dat niet de kip met de gouden eieren wordt geslacht. Daarom vereist de verwevenheid tussen de Nederlandse Staat, de Koninklijke Shell en Esso, zoals dat in het aardgasgebouw gestalte heeft gekregen, nadere discussie. Wat is de waarde van het kleine veldenbeleid? Op welke wijze wordt rekening gehouden met nieuwe inzichten over natuur- en milieubeleid? Tegen de achtergrond van dit soort vragen hebben de leden van de PvdA-fractie in 1997 de discussie over het aardgasbeleid geïnitieerd met de nota «Gas; winnen of verliezen» naar aanleiding van de Derde Energienota van Paars I.

In lijn met de in het kader van deze nota gevoerde discussies toetsen de leden van de fractie van de PvdA dit wetsvoorstel vooral op de (te onderscheiden) verantwoordelijkheden van de overheid en de markt en wat de bijdrage is aan c.q. effecten zijn van dit wetsvoorstel op de duurzame ontwikkeling. De door deze leden gekozen prioriteiten zijn met betrekking tot de rol van het aardgasbeleid in Nederland: besparing, schone energiebronnen en hoogwaardig gebruik van aardgas. Het is voor deze leden volstrekt onduidelijk welke bijdrage het onderhavige wetsvoorstel over liberalisering aan deze doelstellingen levert. Zorg hebben zij over de positie van kleinere bedrijven en individuele burgers, terwijl het volgens de regering vrijwel zeker is dat grootverbruikers een substantieel lager bedrag voor gas gaan betalen.

Zij menen dat ook dit wetsvoorstel aantoont dat de samenhang met het wetsvoorstel voor de mijnbouw dermate groot is dat gezamenlijke behandeling essentieel is. Gelet op de situatie dat het kleine veldenbeleid een belangrijk onderdeel is van het Nederlands aardgasgebouw, betreuren de leden van de fractie van de PvdA het dat de in paragraaf 8.1.1. «het beheer van de bodemschatten» aangekondigde aanvullende regeling voor de Kamer nog steeds niet voorhanden is. Is de regering bereid de voorstellen voor deze aanvullende regeling zo spoedig mogelijk naar de Kamer te zenden?

Het vorengaande betekent dat deze leden samengevat over de volgende hoofdpunten bedenkingen en vragen hebben:

Op de eerste plaats is de rol van de overheid ten opzichte van het toekomstig aardgasbeleid voor de leden van de PvdA verre van duidelijk. De doelstelling van de regering is schone, betrouwbare en betaalbare energie te leveren. Er moet op transparante wijze weergegeven worden met welke instrumenten en welke overeenkomsten met derden dat gestalte krijgt in een eventueel gerenoveerd aardgasgebouw. Is de regering bereid dat inzicht op eenvoudige wijze te verschaffen?

Bij de inbreng van de tweede ronde over de Mijnbouwwet zijn deze leden ingegaan op de gevolgen voor de Staatskas: een zo goed mogelijk inzicht in de te verwachten prijsontwikkelingen, het produktie-niveau en het kleine veldenbeleid is noodzakelijk. Het door de regering verschafte inzicht is onder de maat tot op heden. Daar komt nog bij dat de cijfers en de benaderingen uit de Mijnbouwet strijdig zijn met de cijfers en de benaderingen uit de onderhavige Gaswet. Enerzijds wordt gesteld dat de gasliberalisatie geen invloed heeft op de gasopbrengsten voor de producent en anderzijds wordt bij het wetsvoorstel Gaswet melding gemaakt van mogelijk een verlies aan Staatsinkomsten. Zij roepen de regering nogmaals op een groen nationaal off shore overleg te starten over de ontwikkeling van een goed mijnbouwklimaat gerelateerd aan een verantwoord natuur- en milieubeleid.

De leden van de PvdA-fractie hebben ook vragen bij de mate waarin de toegang tot het gasnet voor niet-eigenaren van dat net werkelijk open zal zijn en hoeverre daarmee werkelijk sprake zal zijn van liberalisatie van de gasmarkt in Nederland.

Vraagtekens zijn er ook te stellen bij de lange termijnvisie ten aanzien van aardgas of juist als onderdeel van het energiebeleid bij het ontbreken daarvan. De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regeringsvoorstellen verder reiken dan de eisen die de EU richtlijn stelt. Zij vragen de regering helder aan te geven wiens (incl. financieel) belang daarmee gediend is. Het is voor hen nog verre van duidelijk wie van de (eerst nog) beschermde verbruikers, waaronder de kleinere en middelgrote bedrijven (incl. tuinbouwsector) en individuele burgers zullen profiteren van de eventuele prijsdaling van het gas door de liberalisering. Met andere woorden: wie heeft profijt van de gevolgen van de regeringsvoorstellen? Wat is het effect op de duurzaamheidsdoelstellingen?

Van tevoren moet er overeenstemming zijn tussen alle betrokken partijen over de te hanteren criteria bij de evaluatie van het wetsvoorstel. Ook de Mijnbouwwet dient te worden geëvalueerd. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de gevolgen voor de te onderscheiden verantwoordelijkheden van de overheid en de markt, aan de tot dan toe beschermde gebruikers en aan de effecten op energiebesparing en de verspreiding van duurzame energie. Ook de gevolgen voor de Staatskas behoren daartoe.

De leden van de PvdA-fractie dringen eveneens aan op een evaluatie van de Europese richtlijn in de Europese Unie in 2006. De regering dient daarvoor de nodige initiatieven te ontplooien. Wat is overigens de stand van zaken van de implementatie van deze Gasrichtlijn in andere lidstaten, met name in België?

De leden van de PvdA-fractie zullen niet eerder instemmen met de voorliggende wetsvoorstellen inzake de Mijnbouwwet en de onderhavige liberaliseringsvoorstellen inzake de gasmarkt dan nadat er volstrekte duidelijkheid bestaat over deze fundamentele vragen. Zij stellen een reactie op deze hoofdpunten op prijs.Uit de hoorzitting over dit wetsvoorstel die onlangs is gehouden blijkt dat vele partijen kanttekeningen plaatsen bij de wijze waarop zij werkelijk op non-discriminatoire wijze toegang tot het gasnet (grotendeels in eigendom van de Gasunie) zullen krijgen. Over de rol van de toezichthouder Nma hierin bestond enige scepsis. De Nma heeft zelf aangegeven dat zij niet optimistisch was over de duur en arbeidsintensiteit van eventuele procedures. De leden van de PvdA-fractie vrezen dat te langlopende procedures de vrije marktwerking en de toetreding van nieuwe aanbieders op de gasmarkt kunnen belemmeren. Kan de regering over het standpunt van de Nma over de duur van de procedures en de eventuele marktbelemmerde gevolgen haar mening geven? Is het denkbaar dat de Nma activiteiten gaat ontplooien richting gasmarkt buiten dit wetsvoorstel om?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Alhoewel liberalisering van markten voor hen staand beleid is, is dit wetsvoorstel mede noodzakelijk om te voldoen aan Europese richtlijnen dienaangaande. In de beoordeling van het wetsvoorstel laten de leden van de VVD-fractie zich leiden door de vier voorwaarden die ook tot op heden het beleid beheersen, te weten:

• voorzieningszekerheid

• leveringszekerheid

• goed beheer van de bodemschatten

• bescherming van het milieu.

Bij de verschillende te maken opmerkingen spelen deze voorwaarden min of meer op de achtergrond mee.

Met dit wetsvoorstel wordt een belangrijke wijziging van de huidige structuur van de gassector voorgesteld. Voor een deel wordt deze aanpassing van de gasmarkt ingegeven door de noodzaak tot implementatie van de Gasrichtlijn (98/30). Hierbij doet zich met name de vraag voor of het wetsvoorstel op juiste en (tevens) gewenste wijze uitvoering geeft aan hetgeen is bepaald in de Gasrichtlijn. Ten aanzien van dit aspect hebben de leden van de CDA-fractie een aantal vragen, die bij het artikelsgewijze commentaar aan de orde zullen komen.

Aan het wetsvoorstel ligt ook een andere meer fundamentele overweging ten grondslag, namelijk de visie van de regering op de gewijzigde rol van de overheid in de energiesector in het algemeen en in de (elektriciteits- en) gasssector in het bijzonder. Deze nieuwe opvatting over de rol van de overheid is door de regering in de derde energienota samengevat in het motto «markt waar mogelijk, overheid waar nodig». In dit kader is de centrale vraag of met het thans voorliggende wetsvoorstel op juiste wijze een invulling wordt gegeven aan de rol van de overheid in de gassector. Ten aanzien van dit onderdeel van het wetsvoorstel zijn bij de leden van de CDA-fractie een aantal vragen opgekomen die zij in dit verslag uitgebreid aan de orde zullen stellen. Hierbij dient in het bijzonder te worden gedacht aan de rol van Gasunie waarvan de overheid de helft van de aandelen bezit, de continuering van het kleine veldenbeleid en privatisering van distributiebedrijven (inclusief gasnetten). Ook de bescherming van de positie van de kleinverbruiker is voor deze leden in dit verband een belangrijk aandachtspunt. De beantwoording van deze vragen zal in belangrijke mate bepalend zijn voor het oordeel van deze fractie over het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat mede strekt ter uitvoering van de Europese richtlijn betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas. Zij vinden het wetsvoorstel teleurstellend in het kader van haar doelstelling ten aanzien van duurzaam gasbeleid (bijvoorbeeld t.a.v. waterstof).

Daarnaast heeft het wetsvoorstel bij de leden van de fractie van D66 geleid tot vragen en opmerkingen over marktopening, reciprociteit, onderhandelde toegang, het toezicht daarop, transparantie, levering aan beschermde afnemers, gevolgen voor bedrijfsleven en milieu, het kleine veldenbeleid, opslag, pijpleidingen en de gevolgen voor de aardgasbaten.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling en met zorg kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij willen een aantal opmerkingen maken en vragen hierbij tevens om meer verheldering. De regering gaat in op de reden om over te gaan tot liberalisering. Hierin wordt helder weergegeven dat de internationale concurrentiepositie van de gasbedrijven enerzijds en de concurrentiepositie van de energie-intensieve procesindustrie anderzijds de drijfveren zijn voor deze wet. In de ogen van de leden van de GroenLinks-fractie is deze motivatie echter onvoldoende. Dit wetsvoorstel heeft ook gevolgen voor een duurzaam grondstoffenbeleid, voor milieueffecten (energiebesparing, duurzame energie) en voor het natuurbeschermingsbeleid (Waddengas en ondergrondse opslag). Tevens is er een belangrijke sociale component: welke maatschappelijke groepen zullen het meest profiteren van de beoogde ontwikkeling en welke groepen hebben er wellicht helemaal geen profijt van? Op deze elementen wordt verderop nader ingegaan.

De leden van de fracties van RPF en GPV hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Alvorens enkele kritische kanttekeningen bij dit wetsvoorstel te plaatsen, nodigen deze leden de regering uit haar visie te geven op de zekerheden die de nutssector moet bieden ten aanzien van de afnemers. De gasbedrijven zijn momenteel openbare nutsbedrijven en gaan in de toekomst opereren op het snijvlak tussen markt en overheid. Waarom is in dit wetsvoorstel niet gekozen voor de opstelling zoals in de elektriciteitssector of bij waterbedrijven is gebeurd of staat te gebeuren? Het huidige Nederlandse gasbeleid is gebaseerd op de Nota De Pous uit 1962, waar wordt gekozen voor afzet in markten met de hoogste waarde voor het gas uit de Nederlandse bodem en een prijsstelling op commerciële basis. Vanwege de Gasrichtlijn van de Europese Unie dienen de EU-lidstaten voor augustus 2000 de wetgeving ter ondersteuning van deze richtlijn uit te voeren. Met de behandeling van dit wetsvoorstel heeft de regering hiertoe de stap gezet. De doelstelling van dit wetsvoorstel is te komen tot een geliberaliseerde gasmarkt. De leden van de fracties van RPF en GPV begrijpen dat de principiële keuze voor een geleidelijke en op termijn volledige markt in 1995 bij de vaststelling van de Derde Energienota is gemaakt. Het onderhavige wetsvoorstel is daar een verdere uitwerking van.

2. De ontwikkeling naar een geliberaliseerde gasmarkt

De doelstelling van het energiebeleid blijft een betrouwbare, betaalbare, en schone energievoorziening, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Op welke wijze worden deze doelstellingen met behulp van welke organisaties en instellingen in de toekomst gerealiseerd? Welke organisaties gaan ter uitvoering van overheidstaken publieke taken uitoefenen?

Hoe ziet de overheid na de liberalisering haar rol in dit geheel? Kan de regering de grenzen van haar verantwoordelijkheid schetsen voor de aardgasmarkt nadat die geliberaliseerd is?

Te denken valt hierbij vooral aan de leveringszekerheid, handhaving van de kwaliteit van het gas, handhaving van een redelijke prijs. Zeker daar waar het gebruikers betreft die als marktpartij onvoldoende uitgerust zijn om hun belangen in een vrije markt te behartigen zijn de leden van de PvdA-fractie van mening dat de overheid deze marktimperfectie moet blijven afdekken.

2.1. Het gasgebouw

«Door de coördinatie van winning en afzet en het marktwaardebeginsel is in het verleden voor een goede nationaal-economische benutting van de bodemschatten gezorgd. Als gevolg van verschillende ontwikkelingen in de markt en in het denken over de rol van de overheid in die gasmarkt moet de bestaande structuur echter tegen het licht worden gehouden» roept bij de leden van de PvdA-fractie de vraag op wat er dan met de beoogde Gaswet aan het «Aardgasgebouw Nederland» zo fundamenteel verandert. Behalve dat de toegang tot het aardgasnet door middel van onderhandelde toegang geopend wordt, lijken de belangrijkste spelers, te weten Koninklijke Shell en de Nederlandse Staat, op de Nederlandse aardgasmarkt niet in hun positie te worden aangetast.

De overheid heeft nu door middel van haar positie van aandeelhouder in zowel de EBN (vrijwel 100%) als in de Gasunie (50%) formeel een sterke positie in de gasmarkt voor wat betreft de winning en afzet. Brengt het afstoten van overheidstaken niet ook het afstoten van de Gasunie daar waar het de positie van de overheid betreft met zich mee? Kan de Gasunie nog aanspraak maken op het inhouden van vaste winst als vergoeding voor het verrichten van de overheidstaken, zoals voorzieningszekerheid en beheer als de overheid op deze gebieden terugtreedt? Hoe moet de positie van de EBN en de Maatschap «Groningen» worden beoordeeld voor wat betreft de rol van de overheid in de productiesfeer?

De vele rollen die de overheid en de Gasunie in het «Aardgasgebouw Nederland» spelen hebben in het verleden de samenleving gediend, maar de vraag is als er gekozen is voor liberalisatie van de gasmarkt, al die rollen binnen een organisatie gehandhaafd kunnen blijven. In hoeverre beïnvloedt de wijze van het verlenen van toegang of de wijze van toezicht de positie van de Gasunie? De Gasunie koopt, transporteert en verhandelt aardgas, is tevens eigenaar en beheerder van het transportnet en huurt door middel van langlopende contracten vrijwel alle, op dit moment operationeel beschikbare, opslagcapaciteit. Is opslag, mede gezien de wijze waarop de Gasunie haar tariefsysteem heeft vastgesteld, een essentiële faciliteit voor het transport van gas, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Zo ja, hoe denkt de regering dan te kunnen voorkomen dat de Shell/Esso/NAM en de Gasunie misbruik maken van een economische machtspositie?

Opvallend is dus de rol van Shell als zowel mede-eigenaar en als «hoofduitvoerder» van het grootste productiebedrijf (NAM) en van de Gasunie. Zijn de hechte en langdurige contractuele banden tussen de NAM en de Gasunie een belemmering voor de werking van een werkelijk vrije markt? Hoe verhoudt de liberalisering zich tot het destijds gesloten Herenakkoord tussen de Staat, Shell en Esso? Deze leden stellen concrete informatie over de uitwerking van het Herenakkoord op prijs. Vanzelfsprekend stellen zij deze vraag ook tegen de achtergrond van de recente berichten over de ontslagen bij de NAM. Wat is de rol van Shell in andere Europese landen? Is de positie vergelijkbaar met die van de positie in Nederland? Zo niet, welke andere hoofdrolspelers zijn er in de diverse andere landen? In het verband van het Nederlands aardgasgebouw staat ook de positie van de Staat als aandeelhouder van de Gasunie ter discussie.

De volgende vragen rijzen bij de leden van de PvdA-fractie op. Is de Staat door het aandeelhouderschap in de Gasunie beter toegerust om non-discriminatoir toegang tot het netwerk te waarborgen? Is de vaste winstuitkering van f 80 miljoen per jaar een reden voor de Staat om het aandeelhouderschap in de Gasunie te handhaven? Wat zijn de tegenprestaties van de Gasunie voor die winstuitkering? Hoe controleert de Staat of dat bedrag goed besteed wordt? Zijn er andere dwingende redenen om aandeelhouder in de Gasunie te blijven? Wat zijn de nadelen als de overheid zich zou terugtrekken uit Gasunie? Of juist andersom: waarom neemt de overheid niet tenminste een meerderheidsaandeel dan wel 100% aandeel in de (aangepaste) Gasunie teneinde het «netwerkbeheer» te kunnen uitoefenen (analoog aan wat er in de elektriciteitssector is bepaald)?

Het gasgebouw is zo opgezet dat indien de Staat belasting zou heffen op aardgas deze belasting mee telt als gasprijs. Dus Shell en Esso krijgen ook hun gewone winstdeel over de opbrengst van allerlei belastingen op aardgas. Het bevreemdt de leden van de fractie van D66 dat dit zelfs geldt voor de regulerende energiebelasting, immers dit is uitsluitend een regulerende heffing die wordt teruggesluisd via verlaging van andere belastingen. Zou de regering hierop kunnen reageren?

2.1.2. Positie Energie Beheer Nederland

De leden van de PvdA-fractie willen gaarne weten welke diensten DSM levert voor EBN? Hoeveel menskracht is daar op jaarbasis mee gemoeid? Wat zijn de daadwerkelijke kosten van deze diensten, valt daaronder ook b.v. de aanleg en beheer van «up stream» pijpleidingen? Gaarne willen zij weten waarop het bedrag van circa 130 miljoen is gebaseerd. Welk deel is vergoeding en welk deel is «winstrecht»?

Kan de Kamer inzicht krijgen in het contract dat met DSM over de uitvoering van de EBN werkzaamheden destijds is gesloten? Hoe is de ministeriële verantwoordelijkheid geregeld met betrekking tot de EBN en DSM als uitvoerder? Overweegt de regering een aanpassing van dit onderdeel van het Nederlands aardgasgebouw? Zo niet, waarom niet?

Welke argumenten zijn er om de financiële afspraken in deze overeenkomst tot in het oneindige te laten voortduren? Zijn er andere argumenten dan de eventueel te verwachten schadeclaim van DSM? Kan het antwoord toegelicht worden?

Kan de Kamer de jaarverslagen over de vijf afgelopen jaren van de EBN ontvangen?

Loopt DSM risico met EBN?

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het feit dat bij het naar de beurs brengen van DSM een overeenkomst is gesloten waarbij voor EBN, formeel eigendom van de Staat, jaarlijks circa 130 miljoen gulden aan het Heerlense Chemiebedrijf wordt overgemaakt. De vraag is gerezen of dit een openbaar contract betreft en of deze overeenkomst ook is voorgelegd aan de Tweede Kamer. Berichten duiden erop dat het contract eeuwigdurend zou zijn. Indien dit het geval is, in hoeverre is het dan toch mogelijk tot een andere formulering van het contract te komen waarbij DSM slechts vergoeding krijgt voor diensten geleverd aan de Staat, met een passende winstopslag?

In de huidige situatie van een totale ontvlechting van de gasmarkt en het inbrengen van marktwerking is het naar de mening van de VVD-fractie onjuist voort te gaan op de in 1989 voorziene wijze. Ook rijst de vraag in hoeverre deze overheidssubsidie nog wel in overeenstemming is met Brusselse richtlijnen. Deze leden vragen of de rijksoverheid nog andere dergelijke geheime contracten heeft lopen?

Naast de Gasunie speelt ook EBN, die is belast met de staatsdeelneming in mijnbouwvergunningen, een belangrijke rol in het gasgebouw. Op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst ontvangt DSM door middel van winstcertificaten een aanzienlijk bedrag, om en nabij de 130 miljoen gulden per jaar, uit de aardgasopbrengsten. Kan de regering uitgebreid ingaan op de rechtvaardiging voor het betalen van deze aanzienlijke financiële bijdrage aan DSM, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is het ooit door de voormalige Staatsmijnen ingebrachte gasleidingennet inmiddels niet ruimschoots afbetaald? Hoe groot was dit gasleidingennet en wat was de waarde daarvan? Tevens wordt de regering verzocht tot in detail inzicht te geven in de tussen de Staat en DSM gesloten overeenkomst inzake EBN. Waarom is de contractsduur in de tijd niet gelimiteerd? Op welke wijze ziet de regering de toekomst van EBN?

2.2. Ontwikkelingen in de gasmarkt

Er is sprake van een aanbodoverschot op de Europese gasmarkt voor de komende vijf à tien jaar. Kan de regering dit nader toelichten, ook wat betreft de verwachte omvang van het overschot? Het wetsvoorstel is gebaseerd op de visie dat het gevoerd aardgasbeleid gecontinueerd zal moeten worden. Dit betekent handhaving van de productie van 80 miljard m3 per jaar en een verzekerde afzet via lange termijn contracten. De kans dat deze visie door het groter aanbod uit het buitenland over een aantal jaren achterhaald is, is aanwezig, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Zeker daar waar de vrije markt niet bij de grenzen van het land ophoudt. De regering zal deze gelegenheid dan ook moeten aangrijpen om een nieuwe lange termijnvisie richting 2050 te formuleren. De spil daarvan zal moeten zijn: wat moet de rol van het aardgasbeleid zijn in de bijdrage aan de omschakeling naar forse besparingen en schone energiebronnen? Hoogwaardig gebruik van aardgas zoals voor WKK in plaats van een laagwaardig gebruik zoals in huishoudens en industrie waar vaak sprake van is, zal in een dergelijke benadering een sleutelpositie moeten innemen. De ontwikkeling van decentrale energieopwekkingssystemen, b.v. op Vinexlocaties en in de tuinbouw, hebben dusdanige gevolgen voor de kwaliteit en beschikbaarheid van centrale infrastructuren dat de door deze leden gevraagde visie als zeer wenselijk wordt beschouwd.

Voorliggend wetsvoorstel heeft als kernpunt de ontwikkeling van concurrentie en vrije markt, zo merken de leden van de SGP-fractie op. Zoals ook bij de Elektriciteitswet bleek, leidt liberalisering niet altijd tot lagere prijzen. Structureel lagere prijzen ontstaan primair wanneer er sprake is van een structureel overaanbod. De analyse van de Gasunie luidt dat het huidige overaanbod naar verwachting over enkele jaren verdwenen zal zijn, waarna aanvoer van gas uit nieuwe, verder weg gelegen aanvoergebieden de balans van vraag en aanbod in evenwicht zal moeten houden. Dat heeft een stijging van de productie- en transportkosten tot gevolg. Deze leden vragen of deze analyse van de Gasunie door de regering wordt onderschreven. Wat betekent dit voor de prijs van gas voor de kleinverbruikers?

2.2.1. Waarom liberaliseren?

Als voordelen van liberalisering worden een betere efficiency, lagere kosten en een betere internationale concurrentie van de gasbedrijven genoemd. Mede gezien wat al onder de vorige punten is genoemd, bestaat er bij de leden van de PvdA-fractie twijfel of de vrije marktwerking wel zijn beslag zal krijgen door dit wetsvoorstel zoals zij dat wenselijk achten.

Welke voordelen kunnen de Staat, de kleinere en middelgrote bedrijven en de individuele burger verwachten? Verwacht de regering ook nadelige effecten? Zo ja, welke, en hoe kunnen die worden opgevangen? Bij hun inbreng over de tweede ronde met betrekking tot de Mijnbouwwet stelden deze leden reeds veel vragen over de mogelijke gevolgen voor de Staatskas. Zij verwijzen daarvoor naar hun opmerkingen gemaakt bij«Liberalisatie gasmarkt, aansluiting op de Gaswet». Zij roepen de regering nogmaals op om een groen nationaal off-shore overleg te starten waarin draagvlak wordt gecreëerd voor een goed mijnbouwklimaat gerelateerd aan een verantwoord natuur- en milieubeleid.

2.3. Effecten van liberalisering

2.3.1. Prijzen van gas voor eindgebruikers

Er wordt blijkbaar niet vanuit gegaan dat de prijzen voor kleinverbruikers zullen dalen door de liberalisering van de gasmarkt. Waar bestaan de voordelen van de voorgenomen liberalisering van de gasmarkt voor het beschermde deel van de markt dan wel uit, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Worden de behaalde efficiency-voordelen in de keten van productie tot aflevering, ook doorberekend aan de beschermde afnemers? In hoeverre zijn energiebedrijven die door middel van langlopende inkoopcontracten aan de Gasunie zijn gebonden, in staat de voordelen van de liberalisatie aan de beschermde eindafnemers door te geven? Belemmeren die langlopende contracten niet juist de marktwerking? De gaswet zal de dienstverlening aan de klant moeten verbeteren. Kan de regering aangeven waaruit die verbeteringen kunnen bestaan? Is er onderzoek gepleegd naar de behoeften van de verbruikers, naar hun wensen ten aanzien de dienstverlening? Kan de Kamer de eventuele resultaten toegezonden krijgen? Hoe beoordeelt de regering het experiment zoals dat gaande is tussen een gasbedrijf en Supermarkt de Boer? Zal de consument de eventuele efficiëncyverbetering ervaren in een verlaging van de gasprijs? Volgt de regering het verloop van dit experiment? Wil de regering de commentaren van Compass Energy d.d. 9 april 1999, de Consumentenbond d.d. 3 juni 1999, EnergieNed d.d. 20 mei 1999 en MKB Nederland d.d. 25 augustus 1999 van haar commentaar voorzien?

De leden van de SP-fractie hebben met weinig enthousiasme kennis genomen van het wetsvoorstel over de Gaswet. Zij constateren dat de regering verder gaat met het liberaliseren van diensten die feitelijk het karakter hebben van een natuurlijk monopolie. Dat is gunstig voor de grote aanbieders en koopkrachtige (in het bijzonder de grote) klanten op de markt. Het is echter slecht voor het milieu, de veiligheid, de arbeidsomstandigheden in de sector en de mogelijkheden voor de kleine, minder koopkrachtige klanten. Feitelijk wordt dit ook door de regering erkend, zoals onder meer blijkt uit de paragraaf «Voorzieningszekerheid en milieu». Het is onbegrijpelijk dat aan deze analyse geen consequenties worden verbonden.

Kan de regering in dit verband ook een reactie geven op de stelling van de Consumentenbond dat de vraagzijde van de markt weinig extra voordelen kan verwachten van de liberalisering, zolang het aanbod oligopolistisch van karakter blijft? [schriftelijke reactie Consumentenbond, 3 juni 1999]. Ook vragen de leden van de SP-fractie in hoeverre de regering geen aanleiding ziet om de voorstellen voor de gaswet te wijzigen, nu in en buiten het parlement de weerzin tegen de doorgeschoten liberalisering groeit. Zo gaan er bijvoorbeeld stemmen op om in ieder geval de harde infrastructuur (in dit geval de gasleidingen, pompstations e.d.) in overheidshanden te laten c.q. te brengen. Waarom wordt hier niet voor gekozen?

Overigens zijn de leden van de SP-fractie van mening dat de cijfers, die de regering gebruikt ter onderbouwing van haar enthousiasme voor de liberalisering, niet overtuigend zijn. Uit het prijzenoverzicht blijkt dat de gasprijs voor de industrie in 1997 in Nederland op hetzelfde niveau lag als in de VS, het Mekka van de vrije markt. In 1985 was in deze categorie het gas in de VS nog twee cent goedkoper dan in Nederland. Daarom is het de leden van de SP-fractie absoluut niet duidelijk op grond waarvan de regering de conclusie trekt: «Geconstateerd kan worden dat het prijsverschil met name voor de industrie is toegenomen sinds de liberalisering in de VS, die in de jaren tachtig is ingezet.»

Uit dezelfde tabel blijkt overigens dat de gasprijzen voor huishoudens (exclusief heffing) in Nederland in de periode 1985–1997 sneller gestegen zijn dan in België, Duitsland en Frankrijk, terwijl deze landen qua marktregime over deze periode op het eerste gezicht vergelijkbaar zijn. Wat zal hiervoor de verklaring kunnen zijn?

Volgens de leden van de fracties van RPF en GPV werpt de vraag zich op in hoeverre gelet op de oligopolistische structuur van de markt en de machtsconcentraties bij het aanbod en het transport welke voor- en nadelen de (kleine) consumenten kan verwachten van de liberalisering van de gasmarkt. Zij wijzen er op dat zelfs de regering toegeeft dat het moeilijk te voorspellen is of de tarieven voor de kleinverbruikers zullen dalen na 2007. De regering verwacht wel een betere dienstverlening en kostenefficiency van de gasbedrijven. Bij deze verwachting hebben deze leden hun twijfels. Berekeningen tonen echter aan dat in het binnenland een efficiency-verbetering van 10% slechts tot een prijsdaling van 0,6 cent per kubieke meter zal leiden.

Voor de kleinverbruiker zou dat een voordeel van slechts 12 gulden betekenen. (zie het Financieele Dagblad 2 april 1999). Verder vragen de leden van de fracties van RPF en GPV of de gasmarkt ondanks dit wetsvoorstel niet een aanbodgestuurde markt blijft?

De leden van de fracties van RPF en GPV nodigen de regering uit in te gaan op de analyse van de Gasunie, zoals die is verwoord in een brief van 15 september '99 aan de vaste kamercommissie Economische Zaken. De Gasunie meent dat bestendige lagere prijzen in beginsel alleen ontstaan bij een structureel overaanbod. Dit overaanbod is volgens de Gasunie thans in beperkte mate aanwezig, maar zal naar verwachting binnen enkele jaren zijn verdwenen, waarna aanvoer van gas uit nieuwe, ver weg gelegen aanvoergebieden de balans van vraag en aanbod in evenwicht zal moeten houden. De verwachting lijkt dan ook gerechtvaardigd dat de productie- en de transportkosten van dit gas in de toekomst een stijgende tendens zal vertonen. De leden van de fracties van RPF en GPV leiden uit de memorie van toelichting af dat de gasprijs voor een niet onbelangrijk deel wordt bepaald door de exploitatiekosten van de kleine velden. Zal dit er in feite niet toe leiden dat vooral gebonden klanten (klein verbruikers) voor het benutten van de kleine velden opdraaien? Zullen vrije klanten niet goedkoper uit zijn omdat zij buiten de Gasunie goedkoper kunnen afnemen?

2.3.2. Concurrentiepositie van de Gassector

In hoeverre zal een meer dan administratieve (Chinese Walls) splitsing in een transport- en handelspoot de Gasunie in een nadeliger internationale concurrentiepositie brengen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

2.3.3. Mijnbouwklimaat en gasbaten

De druk op de prijzen en de onzekerheid over de ontwikkeling van de markt leidt tot grotere voorzichtigheid bij exploratie en winning. De leden van de PvdA-fractie wensen meer inzicht in de gevolgen voor deStaatskas. Zij verwijzen naar de opmerkingen die zij bij de inbreng voor de Mijnbouwwet hebben gemaakt. Zij wijzen erop dat standpunten zoals door de regering verwoord in enerzijds de Mijnbouw- wet en anderzijds de Gaswet strijdig zijn met elkaar. Vanwege het oligopolistische karakter van de Europese gaswining zal de opbrengstprijs voor de winner van gas niet wezenlijk veranderen. (paragraaf 2 Nota n.a.v. Verslag Mijnbouwwet) Ook verwacht de regering dat het produktievolume min of meer op hetzelfde niveau zal blijven. Dat betekent dus geen verlies aan aardgasbaten. Echter de opmerkingen in het onderhavige wetsvoorstel geven geheel andere informatie: er zou een batenderving van f 224 miljoen tot f 670 per jaar aan de orde kunnen zijn? Op welke wijze gaat de regering voorzien in betere informatievoorziening? Dit belangrijke hiaat onderstreept nog eens de relevantie van de samenhangende behandeling van de Mijnbouwwet en de Gaswet.

De Rekenkamer vindt, tussen de regels door gelezen, dat Nederland uitverkoop houdt met de liberalisering en de overheid, de samenleving, veel aardgasbaten gaat mislopen. De regering heeft terecht aangegeven dat de conclusies op zeer variabele veronderstellingen zijn gebaseerd. Zo is de stijging van de ruwe olieprijs, pas op termijn doorwerkend in aardgasbaten, niet verwerkt. Bovendien wordt uitgegaan van substitutie bij de Gasunie van verminderde afzet op de binnenlandse markt door het vergroten van de export. In hoeverre heeft de regering in het kader van goed beheer van de nationale bodemschatten hier nog invloed op, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Verminderde nationale gasproduktie per jaar betekent niet dat over een langere termijn minder baten voor de overheid worden verkregen, we doen gewoon langer met de voorraad door langzamere depletie. Een nadere toelichting, dan is gegeven in het rekenkamerrapport, is gewenst.

In het verleden is de structuur van de gassector in belangrijke mate bepaald door de aanwezigheid in de Nederlandse ondergrond van aanwezige gasvoorraden (inclusief het aan Nederland toegekende deel van het continentaal plat waarin ons land exclusieve mijnbouwrechten heeft gekregen). Inzet van het Nederlandse gasgebouw, zoals geformuleerd in de zogeheten Nota De Pous, was en is nog steeds het optimaal benutten van deze aan Nederland toekomende bodemschatten, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Belangrijke elementen van het gasbeleid zijn de ontwikkeling van kleine gasvelden, de balansfunctie van het Groningenveld en de rol van de Gasunie bij de afname van het gas uit met name de kleine velden.

In de memorie van toelichting wordt door de regering erkend dat de invoering van de nieuwe gaswet en de daarmee gepaard gaande aanpassing van de structuur van de gasmarkt, van aanbod naar vraaggestuurde markt, gevolgen heeft voor de benutting van de Nederlandse gasreserves. Zo wordt door de regering in de memorie van toelichting onder meer gesteld dat het kleine veldenbeleid en daarmee het strategisch voorraadbeheer bij een verdergaande liberalisering onder druk komen te staan. Aan deze conclusie worden geen duidelijke gevolgen voor het beleid verbonden. Een duidelijke visie op de samenhang tussen de ontwikkeling van de gasreserves, waarbij in het bijzonder kan worden gedacht aan de voortgezette opsporing en winning van kleine en marginale gasvelden, en de wijziging van de structuur van de gasmarkt lijkt te ontbreken. Vanwege het grote belang van een goed beheer van de Nederlandse gasvoorraden verzoeken deze leden de regering haar visie op de geschetste problematiek uitgebreid te verwoorden. Bij de beantwoording van deze vraag wordt de regering verzocht tevens uitgebreid in te gaan op de uitkomsten van het rapport van de Rekenkamer, getiteld «aardgasbaten» (tk 1999/2000, 26 811, nrs. 1 en 2). Hierin wordt gesteld dat de voorgestelde liberalisering van de gassector een fors verlies aan aardgasbaten voor de staat met zich meebrengt.

De verwachting is dat als gevolg van de liberalisering van de gasmarkt de gasprijzen zullen dalen. Een lagere gasprijs heeft gevolgen voor de aardgasbaten. De leden van de fractie van D66 vragen of de regering kan aangeven wat de verwachte daling ten aanzien van de aardgasbaten is? En welke gevolgen zal dit voor het FES hebben (deze wordt immers mede uit de aardgasopbrengsten gevoed)? Wordt een eventuele daling gecompenseerd?

Hoe denkt de regering over de suggestie van de Algemene Rekenkamer om voorafgaand aan de behandeling van de Gaswet en Mijnbouwwet door de Staten-Generaal, te onderzoeken wat de financiële gevolgen voor de rijksbegroting zijn van de verschillende beleidsopties?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het wetsvoorstel niet voorzien is van een financiële paragraaf en roept de regering op het voorstel met een dergelijke paragraaf aan te vullen. Naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer inzake de aardgasbaten zijn de leden van de GroenLinks-fractie van mening dat de regering te makkelijk met het overheidsgeld om gaat. De financiële gevolgen van de beleidsopties zijn op dit moment niet voldoende inzichtelijk. Deze leden stellen de vraag wat de ratio is achter de keuze om meerdere honderden miljoenen of zelfs miljarden (volgens de Algemene Rekenkamer) guldens overheidsinkomsten te laten wegvloeien naar de markt (in dit geval naar grote internationale ondernemingen). Ook dit, door de Rekenkamer naar boven gehaalde element, leidt tot de conclusie dat de grootverbruikers van deze beleidswijziging zullen kunnen profiteren terwijl de verandering voor de kleinere consument misschien zelfs negatief zal kunnen uitpakken.

De leden van de fractie van GroenLinks roepen de regering op de verschillende opties voor de herziening van het batenstelsel (aanpassing aan de nieuwe omgeving) te beschrijven en tevens toe te lichten waarom zij heeft gekozen voor handhaving van het bestaande systeem.

Deze leden zijn van mening dat voortgang van dit beleid budgettair neutraal moet zijn en dat alle consumenten evenredig profijt moeten hebben en vraagt de regering hiervoor zorg te dragen.

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de liberalisering – ook op de langere termijn – zeker tot een inkomstenderving voor de staat zal lijden. Kan worden aangegeven binnen welke bandbreedte deze daling zich op de korte en middellange termijn zal bewegen? Hoe denkt de regering deze derving van inkomsten te compenseren of door middel van bezuinigingen op te vangen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Betekent dit niet dat hiermee een groot deel of zelfs het gehele voordeel van de liberalisering wordt te niet gedaan? Of wordt er gekozen voor een vergroting van de export van aardgas tegen dumpprijzen, waarmee de stabiliteit van onze energievoorziening op termijn in de gevarenzone terecht komt?

Geconstateerd wordt dat het kleine veldenbeleid en daarmee het strategisch voorraadbeheer bij een verregaande liberalisering onder druk komen staan. Dat lijkt de leden van de SP-fractie een waarschijnlijk scenario, maar over welke middelen beschikt de regering, indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, om de teloorgang van het kleine veldenbeleid te voorkomen? Of is dit een deel van de prijs die wij voor de liberalisering moeten betalen? Is het denkbaar dat de kosten van het kleine veldenbeleid eenzijdig terechtkomen bij de gebonden klanten, omdat de grote klanten buiten de Gasunie om gas gaan betrekken, zoals de Consumentenbond verwacht?

De leden van de fracties van RPF en GPV missen in de memorie van toelichting een duidelijk beeld van de financiële consequenties van de liberalisering van de gasmarkt. Zij menen dat de regering in de memorie van toelichting zeer summier op de batenderving ingaat. Met belangstelling hebben zij dan ook kennis genomen van het onderzoek dat de Algemene Rekenkamer over de aardgasbaten heeft uitgevoerd. Volgens dit rapport zal het gevolg van de liberalisering zijn dat de Gasunie ongeveer 20 procent van haar marktaandeel zal verliezen en dat de gasprijzen zullen gaan dalen. De aardgasbaten voor de Staat nemen volgens de Algemene Rekenkamer door de liberalisering structureel af met enkele honderden miljoenen guldens per jaar. De leden van de fracties van RPF en GPV delen de opvatting van de Algemene Rekenkamer dat de Staten-Generaal bij de besluitvorming over de inrichting van het afdrachten- en heffingenregime, het tempo en de omvang van de liberalisering en de positie van de Gasunie voor de verschillende beleidsopties een indicatie moet hebben van de financiële gevolgen voor de rijksbegroting.

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen een toelichting op de opvatting van de regering «dat de effecten van de liberalisering, juist gelet op de hoge mate van onzekerheid, goed moeten worden geëvalueerd, al veronderstelt ze dat het kader van de Gaswet daarvoor te smal is». Waarom is de Gaswet te smal? Hoe denkt de regering de effecten van de liberalisering in kaart te brengen? Wanneer zal een evaluatie plaatsvinden? Welke financiële gevolgen heeft de batenderving voor het Fonds Economische Structuurversterking (FES) en de grote infrastructurele projecten, die vanuit het FES worden gefinancierd? Hoe denkt de regering de batenderving als gevolg van de liberalisering van de gasmarkt op te vangen?

De leden van de SGP-fractie sluiten zich aan bij de door de Algemene Rekenkamer in haar rapport Aardgasbaten gedane constatering omtrent de gevolgen van de liberalisering van de gasmarkt. Het gevolg van de liberalisering zal zijn dat de Gasunie ongeveer 20 procent van haar marktaandeel zal verliezen doordat ook buitenlandse gasproducenten, naast de Gasunie, direct aan grootverbruikers en later tevens aan distributiebedrijven kunnen gaan leveren.

De aardgasbaten voor de Staat, die vooral afkomstig zijn van binnenlandse gasproductie, nemen door de liberalisering structureel af, mogelijk met honderden miljoenen guldens per jaar. Deze leden vragen of de regering hier goede nota van heeft genomen en verzoeken tevens om een reactie op dit punt. Wat zijn de gevolgen van deze inkomstenderving voor bijvoorbeeld het Fonds Economische Structuurversterking? Deze leden vragen of de regering tevens nader in kan gaan op het tempo en de omvang van de liberalisering in relatie tot de batenderving voor de Staat. De aan het woord zijnde leden vragen tevens of de regering een nadere reactie wil geven op de suggestie van de Algemene Rekenkamer om de (financiele) gevolgen van de liberalisering zichtbaar te maken en eventueel het huidige aardgasbatenstelsel te heroverwegen.

2.3.4 Voorzieningszekerheid en milieu

Wat is de verandering in de voorzieningszekerheid door liberalisatie van de gasmarkt? Wat wordt er nu precies losgelaten in de bestaande structuur van de gasvoorziening, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Kan de regering precisieren waarom bij een vergaande liberalisering het kleine veldenbeleid onder druk komt te staan? Is dit kleine veldenbeleid een reden waarom de fundamenten van de Nederlandse aardgasmarkt grotendeels ongewijzigd blijven? Juist omdat het kleine veldenbeleid een fundamenteel onderdeel is van het Nederlands aardgasgebouw betreuren de leden van de fractie van de PvdA het dat de in paragraaf 8.1.1.«het beheer van de bodemschatten» aangekondigde aanvullende regeling voor de Kamer niet voorhanden is. Is de regering bereid de voorstellen voor deze aanvullende regeling zo spoedig mogelijk naar de Kamer te zenden?

2.3.5. Evaluatie

De evaluatie van de wet zal binnen vier jaar na de inwerkingtreding moeten plaatsvinden. De leden van de fractie van de PvdA zijn van mening dat reeds nu de criteria en de doelstellingen aan de hand waarvan de evaluatie zal plaatsvinden duidelijk moeten worden vastgelegd. Zij achten het van belang dat daarover van tevoren overeenstemming bestaat met alle betrokken partijen. Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de gevolgen voor de te onderscheiden verantwoordelijkheden van markt en overheid, voor de tot dan toe nog beschermde afnemers en naar de effecten op energiebesparing en de verspreiding van duurzame energie. Kortom: wat is de bijdrage aan de regeringsdoelstelling schone, betaalbare en betrouwbare energie? Ook de gevolgen voor de Staatskas moeten onderwerp van evaluatie zijn.

3. Richtlijn interne gasmarkt

In de Europese Richtlijn interne gasmarkt is de keuze gelaten tussen onderhandelde toegang tot het net of gereguleerde toegang. In de elektriciteitssector is voor het laatste gekozen en voor de gasmarkt klaarblijkelijk voor het eerste. Kan de regering in dit verband toelichten wat de betekenis is van het feit dat er in de memorie van toelichting bij de ontwerpbegroting Economische Zaken voor 2000 (tabel 4, pagina 39) sprake is van «gereguleerde netwerk toegang» voor de gasmarkt. Doelt de regering hierbij op het feit dat er sprake is van onvrije onderhandelbare toegang? Kan de regering dit nader uitleggen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Wat zijn de voor- en nadelen van een reeds in 2007 volledig vrijgemaakte markt? Waarom wordt de ruimte die de richtlijn biedt om slechts de markt voor 33% vrij te maken niet benut? Deze leden zullen pas tot een goed oordeel kunnen komen zodra er volstrekte helderheid is over de gevolgen van de liberalisering; zoals door de regering voorgestaan. Kan de regering uitleggen waarom distributiebedrijven die vooral aan beschermde afnemers leveren, niet als grootverbruikers zijn gedefinieerd?

Waarom liberaliseert Nederland haar gasmarkt sneller dan op grond van de richtlijn is voorgeschreven? Wat zijn de voor- en nadelen van een lager dan wel hoger tempo? Kunnen de effecten voor deze beide verschillende benaderingen voor de verschillende gebruikersgroepen inzichtelijk worden gemaakt? Wat zijn in beide verschillende benaderingen de gevolgen voor de Staatskas? De leden van de PvdA- fractie willen graag een uitvoerige toelichting.

De door de richtlijn voorgeschreven liberalisatie kan een reden vormen dat de internationale concurrentie voor Nederlandse gasbedrijven toeneemt. Zolang sprake is van een level playing field tussen de verschillende landen is er sprake van eerlijke concurrentie. Reciprociteit (artikel 46 en 47) is een wapen om dat level playing field te creëren. Verder laten de regels van de mededinging binnen de Europese Unie niet toe dat een land zijn uitvoer van aardgas subsidieert. Hoe denkt de regering over concurrentie van aardgasproducenten uit met name Rusland? Is er met dat land sprake van een level playing field, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Zijn de natuur- en milieuvoorwaarden waaronder in Rusland gas wordt gewonnen vergelijkbaar met die in Europa? Is dit onderwerp van gesprek in het kader van het Europees Energiehandvest? Wat is de situatie met betrekking tot natuur- en milieuvoorwaarden en met betrekking tot het zoeken naar en winnen van gas in andere landen van waaruit EU-lidstatengas importeren? Op welke wijze kan de consument beoordelen of hij met gas te maken heeft dat onder vanuit natuur- en milieuoogpunt verantwoorde omstandigheden gezocht en gewonnen is? Kan een keurmerk daar een functie in vervullen? Door wie zou een dergelijk keurmerk het beste kunnen worden afgegeven? Wordt hier aandacht aan besteed bij de importcontracten zoals die tot op heden door b.v. de Gasunie zijn afgesloten?

Teneinde een optimale benutting van de Nederlandse gasreserves te bevorderen achten de leden van de CDA-fractie het ongewenst dat Nederland in de liberalisering van de gasmarkt voor de troepen uitloopt. Op grond van de Europese richtlijn hoeft Nederland in 2007 niet meer dan 33% van de markt te liberaliseren. De regering kiest echter voor 100%. De leden van de CDA-fractie vragen de regering haar standpunt in deze te herzien. In deze stellingname voelen deze leden zich nog eens krachtig gesteund door het reeds aangehaalde rapport van de Rekenkamer. Kan de regering aangeven hoe in de andere EU-lidstaten vorm wordt gegeven aan de toegang tot het net?

De mate en het tempo van de marktopening van de Nederlandse gasmarkt gaat aanzienlijk verder dan de Europese richtlijn verplicht. De regering heeft hier ondermeer voor gekozen omdat een volledige marktopening zal leiden tot meer concurrentie en daarmee tot verbetering van de service, klantgerichtheid en verhoging van de kostenefficiëntie. Daarnaast is de verwachting dat de meeste EU-landen de gasmarkt op termijn volledig openen. De leden van de fractie van D66 vragen hoe de regering zich een verbetering van de service ten opzichte van de huidige service voorstelt?

Er is voor een geleidelijke opening gekozen om een soepele overgang te garanderen en schoksgewijze ontwikkelingen zoveel mogelijk te voorkomen. Volgens de leden van de fractie van D66 speelt deze geleidelijkheid van opening een belangrijke rol. Als bijvoorbeeld Engelse leveranciers aan Nederlandse klanten gaan leveren, zullen de Nederlandse leveranciers proberen hun inkomstenderving te compenseren door in een ander land gas af te zetten. Kan de regering een overzicht geven van het tempo en de mate waarin andere landen hun gasmarkt zullen openen?

De Algemene Rekenkamer herinnert tevens aan de Europese richtlijn die de ruimte laat om voor het jaar 2007 de vrijmaking van de gasmarkt te beperken tot 33 procent van de markt. De leden van de GroenLinks-fractie roepen de regering op het tempo en de omvang van de liberalisering in heroverweging te nemen.

De regering zegt voor een geleidelijke overgang naar een meer vraaggestuurde marktstructuur te kiezen. Op grond van de EU-richtlijn dient na tien jaar de markt geopend te zijn voor tenminste 33% van het totale jaarlijkse gasverbruik. Het wetsvoorstel gaat echter uit van 100% marktopening per 2007. De leden van de SP-fractie vragen hoe dit te rijmen is met het streven naar een geleidelijke overgang? Heeft de regering het voornemen om daadwerkelijk gebruik te maken van de mogelijkheid om het reciprociteitsbeginsel toe te passen voor landen die een kleinere marktopening kennen dan Nederland? Zo ja: waarom is dit niet wettelijk verankerd?

De leden van de fracties van RPF en GPV zijn de mening toegedaan dat het niet zo kan zijn dat bedrijven uit andere landen op de Nederlandse markt aan de slag kunnen terwijl de Nederlandse bedrijven dit wederkerig niet kunnen. In dit licht waarderen de leden van de fracties van RPF en GPV de opvatting van de regering een reciprociteitregeling op te nemen in het onderhavige wetsvoorstel. Op welke grond veronderstelt de regering dat het niet nodig zal zijn om gebruik te maken van deze regeling?

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Dit voorstel, dat tot doel heeft een grotere mate van marktwerking in de gassector te introduceren, vloeit voort uit de Europese richtlijn nr. 98/30/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor gas. Evenals bij de Elektriciteitswet constateren deze leden dat ook voorliggend wetsvoorstel verder gaat dan de Europese regelgeving noodzakelijk maakt. Zo ligt het tempo van de liberalisering hoger dan de Europese regelgeving vereist. Terwijl op grond van genoemde richtlijn de energiemarkt in 2007 slechts voor drieëndertig procent behoeft te worden geliberaliseerd, kiest de regering ervoor deze op dat tijdstip volledig vrij te doen zijn. De aan het woord zijnde leden willen graag van de regering vernemen en beargumenteerd willen zien, waarom ook bij dit wetsvoorstel voor een verdergaande beleidslijn is gekozen. Wat betekent deze versnelde liberalisering voor het ontstaan van een «level playing field» in Europa voor de Nederlandse gasaanbieders en -afnemers?

4. Hoofdlijnen van uitvoering van de richtlijn

4.1. Marktopening

De leden van de PvdA-fractie hebben begrepen dat de energie(distributie)bedrijven die vooral aan kleinverbruikers leveren, veelal gebonden zijn aan langlopende inkoopcontracten met de Gasunie en derhalve nauwelijks in staat zullen zijn elders gas in te kopen. Voor hen is concurrentie op prijs dus moeilijk. Als de energiemarkt voor kleinverbruikers eerder dan 2007 wordt geopend, wordt dan ook het gevaar voor ongelijke concurrentie voor de Nederlandse energiebedrijven met contracten met de Gasunie groter? Dit geplaatst tegen de achtergrond van de mogelijkheid dat er toetreders tot de markt kunnen komen die niet gebonden zijn aan dergelijke contracten. Is er een kans dat de contracten tussen de energiebedrijven en de Gasunie die vóór de liberalisering van de markt zijn gesloten niet meer marktconform kunnen zijn ná die liberalisering. Kan daarbij sprake zijn van zogenaamde «stranded costs? Zo ja, in hoeverre acht de regering zich daarvoor verantwoordelijk?

In de Gaswet wordt een duidelijk stappenplan aangegeven hoe de opening van de markt moet plaatsvinden. In hoeverre is er een waarborg dat bestaande contracten, vaak afgesloten voor een langere periode, worden opengebroken onder dwang van de Nma, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Het schijnt dat de Nma van mening is dat de tekst van de memorie van toelichting die gaat over het eerbiedigen van contracten voor de Nma niet kracht van wet heeft, men baseert zich op de wetstekst en de eigen wetgeving die voor de Nma gedragsbepalend is. Op welke wijze of bij welke regeling is vastgelegd dat de Nma niet gaat ingrijpen in bestaande contracten?

Berichten in de media geven de indruk dat Nederland ruim voorop loopt bij de liberalisering, en veel verder gaat dan volgens de richtlijn nodig is. Ook de Rekenkamer meldt dit en vraagt of gezien het verlies aan baten van de overheid bij liberalisering het tempo niet moet worden verlaagd, zo merken de leden van de VVD-fractie op. Daarnaast circuleert ook het bericht dat de regering eigenlijk nog meer vaart wil zetten in de liberalisering van de energiemarkt, dus zowel gas als elektriciteit. Zij er plannen in die richting? Kan dat ook behulpzaam zijn bij het oplossen van de problemen voor de tuinbouw, als gekozen wordt voor 2005?

Tot 1 januari 2007 kent Nederland zogenaamde beschermde afnemers. Voor de levering aan beschermde afnemers is sprake van toezicht op de prijzen en een leveringsplicht. In de overgangsperiode blijven deze afnemers klant bij hun huidige energiedistributiebedrijf. Op dit moment is geen sprake van wetgeving met betrekking tot de gasmarkt. Formeel gezien kennen wij geen beschermde afnemers en zijn alle afnemers vrij in hun keuze. De leden van de fractie van D66 vragen of deze omzetting van vrije status naar gebonden status juridisch gezien zondermeer mogelijk en zonder gevolgen is?

De regering heeft gekozen voor het systeem van onderhandelde toegang tot transport- en opslagfaciliteiten. Is dit gezien het feit dat er – in ieder geval voorlopig – slechts één dominante aanbieder van transportcapaciteit in de markt is, namelijk de Gasunie, niet een zeer gekunstelde constructie? En is de kans niet zeer gering dat er op langere termijn wél sprake is van open concurrentie op de transportmarkt door middel van meerdere netten met een min of meer landelijke dekking? Naar de mening van de leden van de SP-fractie is het meest waarschijnlijke scenario dat de komende jaren een vloedgolf van geschillenprocedures zal worden aangespannen. Anderzijds zullen enkele mega-afnemers er wellicht voor kiezen om voor eigen rekening een gasleiding te laten aanleggen, daarmee het draagvlak onder het bestaande landelijk dekkende net van de Gasunie verkleinend. Onderschrijft de regering onze conclusie dat in dat geval de energiedistributiebedrijven die de kleinverbruikermarkt bedienen de prijs van het «cherry picking» zullen betalen?

Uit de media leiden de leden van de fracties van RPF en GPV af dat supermarktketens elektriciteit en gas in de winkel gaan verkopen via chipkaarten, die in de supermarkt worden gekocht. Zij vragen zich af in hoeverre deze voornemens zich verhouden tot de inhoud van dit wetsvoorstel. De leden hebben de indruk dat de middelgrote energieverbruikers pas eind 2002 vrij zijn om te kiezen bij welke producent of leverancier zij hun energie gaan kopen, terwijl de kleine consument dat pas in 2007 kan. Hebben de voornemens van de supermarktketens de instemming van de regering? Zo ja, in hoeverre is hier sprake van een opschroeving van het tempo van de liberalisering van de gasmarkt? Welke motieven liggen ten grondslag aan de versnelling van het tempo? In hoeverre loopt Nederland met het toestaan van de plannen van de supermarktketens vooruit op de vrijmaking van de gasmarkt in de omringende landen?

Voorts vragen de leden van de fracties van RPF en GPV in te gaan op de kritiek, die van de zijde van de energiedistributiebedrijven wordt geleverd. Deze bedrijven, die naar hun mening circa 55% van het gas in Nederland leveren, vinden dat zij hun klanten geen substantiële prijsdalingen in het vooruitzicht kunnen stellen. Deze groep bedrijven blijft voor de levering aan de beschermde afnemers gebonden aan hun huidige inkoopcontracten met de Gasunie. Acht de regering het reëel dat vanwege de binding aan de huidige inkoopcontracten er aan inkoopzijde geen of nauwelijks sprake zal zijn een prijsdaling, zo vragen de leden van de fractie van RPF en GPV.

Naar de mening van de leden van de SGP-fractie is de introductie van meer marktwerking alleen dan gerechtvaardigd, als deze leidt tot een scherpere prijsstelling met handhaving van publiekrechtelijke waarborgen voor het bestaande kwaliteitsniveau en leveringszekerheid voor alle cliënten. Marktwerking mag geen doel op zich worden, vooral niet waar het nutsfuncties betreft, en zeker niet haar doel voorbij schieten. Daarom pleiten de aan het woord zijnde leden van de SGP-fractie om niet verder te gaan dan volgens de Europese richtlijn noodzakelijk is.

4.2. Onderhandelde toegang

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven de noodzaak dat de toegang tot het netwerk vrij moet zijn, maar vragen zich daarbij tevens af waarom gekozen is voor het systeem van onderhandelende toegang. Dit temeer daar het onderhandelde toegangssysteem geen breed stevig draagvlak blijkt te hebben bij aanbieders en afnemers van gas. Hoe kijkt regering daar tegenaan? De leden van de fractie van de PvdA stellen een uitgebreide reactie op prijs op het voorstel van VEMW (Vereniging voor Energie, Milieu en Water) zoals aan de vaste commissie voor EZ is toegezonden op 24 september 1999 en op het standpunt van Compass Energy b.v. zoals weergegeven in de brief op 9 april 1999.

In het wetsvoorstel is gekozen voor onderhandelde toegang, waarbij tussen de partijen in de markt overeenstemming bereikt dient te worden op basis van gepubliceerde, indicatieve tarieven en voorwaarden en achteraf toetsing plaats vindt door de Nma. De keuze voor onderhandelde toegang wordt door de leden van de fractie van D66 niet onderschreven. Deze leden zijn van mening dat het tot stand brengen van concurrentie in de monopolistische gasmarkt alleen mogelijk zal zijn als er sprake is van een streng en transparant toezicht op de tarieven en voorwaarden voor het gebruik van de netwerken. De leden van de D66-fractie zijn dan ook een sterk voorstander van gereguleerde toegang, immers juist dan zullen de tarieven voor gebruik van het netwerk vooraf getoetst worden door een onafhankelijke toezichthouder en bij alle marktpartijen bekend zijn.

Eén van de redenen waarom de leden van de fractie van D66 voor gereguleerde toegang pleiten is dat de markt dan transparant is, iedere potentiële toetreder weet waar hij aan toe is. Gereguleerde toegang geeft zekerheid dat eenieder toegang tot het net kan krijgen. Het systeem van onderhandelde toegang kan in de praktijk tot een ernstige belemmering voor marktwerking in de gassector leiden, gelet op de mogelijk zeer langdurige beroepsprocedures tegen misbruik van het monopolie. Daarnaast is de kans op belangenvermenging bij onderhandelde toegang groter dan bij gereguleerde toegang. Overigens vragen de leden van de fractie van D66 zich af of onderhandelde toegang eigenlijk geen misleidende term is. De Gasunie is immers een nieuw tarieven systeem (Commodity/Diensten-systeem) gaan hanteren, zonder dat daarover is onderhandeld.

Mocht het zo zijn dat niet tot gereguleerde nettoegang wordt besloten, dan zien de leden van de D66-fractie een goed alternatief in het voorstel zoals dit door de Vereniging voor Energie, Milieu en Water (VEMW) is gedaan. Zij vragen op welke wijze transporteurs gestimuleerd worden diensten te ontwikkelen, bijvoorbeeld kortlopende contracten, die inspelen op de vraag van gebruikers?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben grote twijfels bij de keuze voor een onderhandelde toegang (nTPA) waarbij tevens de Gasunie leverancier én netbeheerder blijft. Waarom zijn er bij de Elektriciteitswet andere keuzes gemaakt ten aanzien van de scheiding en de nettoetreding? Deze keuze is inconsequent. De Bezinningsgroep Energiebeleid noemt in haar (voorlopige) reactie op «gasstromen» (23 februari 1998) dat dit mogelijk kan leiden tot concurrentienadelen voor elektriciteit en dat dit in strijd is met het principe van «level playing field». Kan de regering ingaan op deze zorg?

Daarnaast constateren deze leden dat de DTE in de elektriciteitssector een belangrijke rol begint te spelen. De DTE heeft onder andere als taak toe te zien op de effecten van de wet voor milieudoelen en voor de kleinverbruikers. Deze taak blijkt wel degelijk van belang. Is het juist dat in het onderhavige wetsvoorstel de Nma deze (deel-) taak niet zal hebben? Deelt de regering de mening van deze leden dat dit verschil een gemis is van deze wet?

Eén van de elementen in het wetsvoorstel om te komen tot een liberalisering van de gasmarkt is de toegang tot de transportnetwerken. De leden van de fracties van RPF en GPV stellen enkele vragen bij de keuze van de regering voor onderhandelde toegang tot het netwerk. In zijn algemeenheid vragen zij of vanwege de vele punten die met de netbeheerder per levering onderhandeld dient te worden er een tijdrovend proces ontstaat dat nadelig is voor zowel de afnemer als de leverancier?

In de tweede plaats wijzen de leden van de fracties van RPF en GPV op de kritiek, die vanuit Enron Europe Limited, een groot Engels bedrijf op het gebied van gas en elektriciteit, op deze keuze wordt uitgeoefend. Dit bedrijf wijst op de slechte ervaringen die sinds 1986 in Groot-Brittannië met het systeem van onderhandelde toegang zijn opgedaan. Inmiddels zou Engeland volgens Enron Europe Limited van onderhandelde toegang zijn overgegaan naar een systeem van gereguleerde toegang. Hoe beoordeelt de regering de situatie in Groot-Brittannië? Hoe worden de suggesties beoordeeld, die door Enron Europe Limited in een brief aan de vaste kamercommissie voor Economische Zaken (EZ-99-270) worden voorgesteld om tot een ander systeem van onderhandelde toegang te komen? Te denken valt onder meer aan de non-discriminatoire toegang op het gasnetwerk en het expliciet laten regelen in het wetsvoorstel van de toegang tot opslagfaciliteiten.

4.3. Opslag en leveringszekerheid

De leden van de PvdA-fractie zijn bezorgd over de positie van de klein- verbruikers die uiterlijk vanaf 2007 niet meer beschermd worden. Als er vanaf die tijd leveranciers aan kleinverbruikers niet meer gebonden zijn aan een vergunning, hoe worden die kleinverbruikers dan beschermd? Hoe ziet de regering haar rol na die tijd?

De leden van de fractie van de PvdA stellen een uitgebreide reactie op prijs op het standpunt en de suggesties van de Bezinningsgroep Energiebeleid zoals verwoord in de brief d.d. 9 september 1999 aan de vaste commissie voor EZ met betrekking tot het gasreservebeleid en voorzieningszekerheid, het streeftempo aandeel duurzame energie en transporttarieven voor gas geproduceerd met behulp van duurzame bronnen. Tevens vragen deze leden om een reactie op de brief van de Stichting Natuur en Milieu d.d. 28 mei 1999 zoals die namens vele organisaties aan de vaste commissie voor EZ is gezonden. Deze leden delen de zorg over het gebrek aan aandacht voor energiebesparing, over het Waddengas en over eventuele onnodige gasopslag. Welke opslagmogelijkheden zijn er in Nederland beschikbaar? Hoe krijgt het beleid rondom een evenwichtig beleid gestalte, ook al gelet op de belangstelling die vanuit verschillende sectoren begint te ontstaan voor het gebruik van ondergrondse holtes?

De leden van de VVD-fractie merken op dat het zogenaamde kleine veldenbeleid een uniek maar wezenlijk onderdeel is van het Nederlandse aardgasbeleid. De functie die de Gasunie daarin vervult is van wezenlijk belang en dient te worden gewaarborgd. De eerdere opmerkingen aangaande de Gasunie zijn hiermee in lijn. Aan dit beleid is verbonden de opslag van gas, wat overigens niet alleen op de ondergrondse wijze behoeft te geschieden zoals nu in Nederland voornamelijk het geval is. Deze opslag is voor de produktiebalans. De Gasunie heeft aangegeven om de rol te vervullen van gashandelaar, of gasbankier, en wil hierbij ook de ondergrondse opslagfaciliteiten gebruiken. De functie van de opslag verandert dan, gebruik voor handelsdoeleinden gaat vermengd worden met de oorspronkelijke gebruiksdoelen.

Om transparantie te krijgen is het gewenst om een duidelijke scheiding te maken tussen deze twee functies. Is een mogelijkheid een deel van de opslag bij aanwijzing te reserveren voor de leveringszekerheid tijdens koude dagen en produktiebalans, en een deel aan te merken voor handelsdoeleinden? Hoe is dat in andere landen geregeld, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie merken op dat een van de onderwerpen die in de Gasrichtlijn aan de orde komt is opslag van gas. De opslag van gas wordt zowel geregeld in het voorliggende wetsvoorstel (gaswet) als in de mijnbouwwet. Naar de mening van deze leden moet de term «opslag» ruim worden uitgelegd en betreft zij mede de zogeheten «ondergrondse opslag». Momenteel bevinden zich in Nederland een drietal faciliteiten voor ondergrondse opslag, namelijk Langelo, Grijpskerk en Alkmaar. Deze opslag vervult onder meer een functie in het kader van de voorzieningszekerheid. Deze taak van ondergrondse gasopslag mag naar de mening van deze leden niet in gevaar komen door de invoering van de gaswet. Onderschrijft de regering deze opvatting? Zo ja, op welke wijze is dit aspect in de Gaswet gewaarborgd?

Blijkens de brief van de Gasunie, gedateerd 18 mei 1999, bevattende commentaren op de Gaswet wordt thans een deel van de capaciteit voor bestaande ondergrondse gasopslag (Alkmaar, Langelo, Grijpskerk) gebruikt voor een handelsfunctie. Een dergelijk gebruik van genoemde ondergrondse gasopslag lijkt op gespannen voet te staan met de doelstelling van deze ondergrondse gasopslag, zijnde het verzekeren van de leveringszekerheid. Kan de regering op dit onderwerp nader ingaan, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Tevens verzoeken zij de regering in dit verband aan te geven hoeveel procent van de capaciteit van deze ondergrondse gasopslag voor de handelsfunctie wordt gebruikt respectievelijk is ingebouwd en gereserveerd? Er zijn ook opslagfaciliteiten (LNG-opslag, trunkpijpleidingen, opslag in acquifers, ondergrondse opslag) die slechts een handelsfunctie hebben. Blijkens de tekst van de gaswet is het voorgestelde systeem van onderhandelde toegang tot gasnetten niet van toepassing op deze opslagfaciliteiten. Wat is hiervan de reden?

Nederland kent uit oogpunt van de Nederlandse gasvoorziening enkele gasopslagvoorzieningen. Met het oog op een sterke exportpositie zouden sommige bedrijven een uitbreiding van dergelijke voorzieningen willen. Gezien de schade van deze voorzieningen voor de natuur, vinden de leden van de fractie van D66 een dergelijke ontwikkeling ongewenst. Zij verzoeken de regering dan ook in het wetsvoorstel een bepaling op te nemen ter voorkoming van nieuwe gasopslagvoorzieningen bedoeld voor de export. Overigens zijn de leden van de D66-fractie wel van mening dat de toegang tot de huidige gasopslagfaciliteiten voor een ieder gelijk moeten zijn. Waarom wordt de toegang tot opslagfaciliteiten niet expliciet in de wet geregeld?

De Gasunie verricht een aantal nevenactiviteiten, die onder meer met leveringszekerheid te maken hebben, zoals de opslag van het gas. Het is voor de leden van de fracties van RPF en GPV onduidelijk of derden ook deze mogelijkheid hebben en in welke mate dergelijke activiteiten op hun efficiency worden getoetst.

5. Toegang tot netten

5.1. Onderhandelde nettoegang, toezicht en geschillenbeslechting

De leden van de PvdA-fractie hebben ook enkele vragen bij de mate waarin de toegang tot het gasnetwet voor niet-eigenaren van dat net werkelijk open zal zijn. Dat er een onafhankelijk toezicht op de gasleidingeninfrastructuur, zowel upstream als downstream, zal moeten zijn is evident. Er bestaan echter zorgen over de wijze waarop de toezichthouder in staat zal zijn tot een evenwichtig oordeel te komen. Gedacht kan hierbij worden aan het door de Gasunie gehanteerde tarievensysteem waarin een scheiding is aangebracht tussen de commodity (het gas) en de te leveren diensten voor transport, opslag en dergelijke.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de splitsing in commodity en services nodig is om aan derden die zelf gas hebben toegang te kunnen geven tot het bestaande net. Maar in hoeverre is controle goed mogelijk om na te gaan of de Gasunie dezelfde tarieven voor derden hanteert als voor gas dat de Gasunie zelf verhandeld? Dat deel van het tarief voor transport en additionele diensten is met name van belang voor marktpartijen die het net van de Gasunie voor enkel transport van gas willen gebruiken. Vanuit die hoek bereiken de leden van de PvdA-fractie berichten dat het tarievensysteem van de Gasunie niet transparant is. Kan de regering garanderen dat de eis van transparantie zoals in de memorie van toelichting is verwoord volledig in het tarievensysteem van de Gasunie tot uitdrukking komt? Kan de regering een overzicht geven waaruit de additionele diensten bestaan en hoe de prijs voor die diensten in het tarief tot uitdrukking wordt gebracht? Wat is de invloed van de regering op de hoogte van de verschillende onderdelen in het tarief?

Gezien het bovenstaande geven de leden van de PvdA-fractie de voorkeur aan een pro-actiever toezicht dan waar nu in de ontwerp-Gaswet van wordt uitgegaan. Hoe staat de regering in dit opzicht tegenover het onlangs op de hoorzitting over de Gaswet namens de VEMW (zie brief 24 september 1999 aan de vaste kamercommissie EZ) en meerdere grootverbruikers geïntroduceerde systeem van toezicht, waarbij de rol van de Nma vooraf veel sterker is dan in de Gaswet is voorzien, maar waar onderhandeling over transport en andere tarieven mogelijk blijft?

De leden van de VVD-fractie merken op dat een van de onderdelen van de wet die zeer veel discussie heeft losgemaakt is de keuze voor onderhandelde toegang en niet voor gereguleerde toegang tot het net zoals geregeld is in de Elektriciteitswet. Het opvallende is daarbij dat ook de Nma al de nodige bezwaren heeft geuit, bezwaren die niet door verbeterde wetteksten zijn ondervangen, in ieder geval niet voor velen die deel uitmaken van de gaswereld.

In de memorie van toelichting wordt ook niet duidelijk aangegeven waarom de keuze wordt gemaakt zoals hij is gemaakt. Vanuit de sector is nu een breed gedragen aanpassing naar voren gebracht waarmee de voordelen van de twee methoden van toegang tot het net worden samengevoegd. Wat is de mening van de regering van dit voorstel gedaan door de Vereniging voor Energie, Milieu en Water? Is er bereidheid de Gaswet in deze richting aan te passen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De Gasrichtlijn verplicht lidstaten te kiezen uit een systeem van gereguleerde dan wel onderhandelde toegang tot gasnetten. In het wetsvoorstel wordt, in afwijking van de Elektriciteitswet 1998, gekozen voor een systeem van onderhandelde toegang voor alle gasnetten. Deze keuze wordt door de regering in de memorie van toelichting uitgebreid gemotiveerd op basis van de verschillen tussen elektriciteit en gas. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de door de regering gegeven motivering ter onderbouwing van haar keuze voor onderhandelde toegang niet voldoende overtuigend is om op voorhand voor een systeem van onderhandelde toegang voor alle gasnetten te kiezen.

Hierbij achten deze leden het van groot belang dat in de Elektriciteitswet uit een oogpunt van transparantie en ter voorkoming van misbruik van monopoliemacht door de beheerders van elektriciteitsnetten is gekozen voor een systeem van gereguleerde toegang. Tevens is bij deze keuze van belang dat het door de regering in de gaswet voorgestelde systeem onvoldoende waarborgen bevat voor een effectieve behandeling van geschillen (o.a. langdurige procedures) en een voldoende prikkel mist om misbruik van monopoliepositie door netbeheerders te voorkomen. Graag een reactie van de regering hierop.

Aan het door de regering voorgestelde systeem van onderhandelde toegang tot gasnetten zijn enkele belangrijke bezwaren verbonden, zo menen de leden van de CDA-fractie. Op basis van het voorgestelde systeem zullen geschillen over toegang tot de gasnetten moeten worden beslecht op basis van de Mededingingswet en de Gaswet. Door belanghebbenden, waarbij in het bijzonder valt te denken aan afnemers, is op de lange duur sprake van een juridische procedure strekkende tot oplossing van een gerezen geschil. Blijkens de memorie van toelichting heeft ook de Nma op dit bezwaar gewezen. De Nma spreekt in dit verband over arbeidsintensieve en langdurige procedures. Voor deze problematiek lijkt het wetsvoorstel geen dan wel een onvoldoende oplossing te bevatten.

Een ander belangrijk bezwaar dat kleeft aan het door de regering voorgestelde systeem van onderhandelde toegang is dat het geen enkele prikkel lijkt te bevatten om netbeheerders er van te weerhouden te streven naar monopoliewinsten, zo merken de leden van de CDA-fractie op. De enkele toepassing van de Mededingingswet is volgens de afnemers in dit verband onvoldoende effectief. Deelt de regering deze kritiek? Zo ja, hoe denkt de regering in deze problematiek te voorzien?

Door de afnemers zijn verschillende voorstellen ontwikkeld om aan de gesignaleerde problematiek tegemoet te komen. Zo is onder meer door het VNO/NCW voorgesteld dat de gehele geschillenprocedure, d.w.z. inclusief het beroep bij de Arrondissementsrechtbank en het College van beroep voor het bedrijfsleven, binnen een tijdsbestek van bij voorkeur drie maanden, doch ten hoogste zes maanden moet zijn afgerond. Is dit een mogelijke oplossing voor de gesignaleerde problematiek, zo willen de leden van de CDA-fractie weten? Zo nee, waarom niet?

Ook door de Vereniging van Energie, Milieu en Water (VEMW) is in overleg met de Vereniging van Chemische Industrie (VNCI) een voorstel ontwikkeld dat aan de bezwaren verbonden aan het door de regering in het wetsvoorstel voorgestelde systeem van onderhandelde toegang tegemoet lijkt te komen. Bedoeld wordt het door VEMW toegezonden «memorandum bevattende een alternatieve structuur voor het in het wetsvoorstel voor een gaswet gekozen systeem van onderhandelde toegang tot gasnetten» gedateerd 24 september 1999. Dit systeem rust op een stelsel van richtlijnen, bewijsvermoedens en de mogelijkheid tot het op korte termijn treffen van een voorlopige voorziening. Hoe staat de regering tegenover dit voorstel afkomstig van VEMW, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Er liggen op dit moment drie alternatieven op tafel: onderhandelde toegang, gereguleerde toegang en het tussenvoorstel van VEMW/VNCI. Kan de regering aangeven of er en zo ja, welke financiële consequenties voor de Staatskas aan elk van deze drie systemen zijn verbonden?

De leden van de fractie van D66 vragen de regering op de volgende twee cases te reageren. 1. Het bedrijf Enron heeft de werking van onderhandelde toegang tot het elektriciteitsnet in Duitsland juridisch getoetst. In Duitsland werd Enron pas toegang tot het net verschaft, nadat zij in het gelijk werd gesteld dat onderhandelde toegang oneerlijke concurrentie met zich meebracht. Daardoor heeft Enron enkele maanden geen elektriciteit aan klanten kunnen leveren. Hoe denkt de regering dit soort situaties met betrekking tot de onderhandelde toegang tot het gasnet, in Nederland, te voorkomen?

2. Het Verenigd Koninkrijk kende reeds in 1986 het systeem van onderhandelde toegang. Een aantal evaluaties verder werd dit systeem echter vervangen door gereguleerde toegang, daar in de praktijk vele aanvullende regels nodig bleken om de keuze voor onderhandelde toegang werkbaar te maken. De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre de regering de in het Verenigd Koninkrijk opgedane ervaring mee heeft laten wegen in haar keuze tussen onderhandelde en gereguleerde nettoegang? Hoe groot acht de regering de kans dat alsnog tot gereguleerde nettoegang over zal worden gegaan?

De Elektriciteitswet kent een gereguleerde nettoegang met een apart orgaan voor het toezicht daarop door de DTE. Dit biedt de mogelijkheid voor de afnemers en de DTE inzicht te krijgen in de kosten en kostenstructuur waarop de tariefsvoorstellen worden gebaseerd. In de gaswet is gekozen voor het systeem van onderhandelde toegang, waardoor tarieven en voorwaarden voor nettoegang via marktwerking tot stand moeten komen. Er is geen aparte toezichthouder, de Nma wordt geacht repressief toezicht te houden op de nettoegang op basis van het algemene mededingingsrecht. De Nma kan dus slechts achteraf optreden. De leden van de fractie van D66 zijn dan ook bevreesd voor langdurige procedures. Hoe denkt de regering hierover?

Het systeem van onderhandelde nettoegang is gebaseerd op non-discriminatoire toegang tot het gasnet. Voor de leden van de fractie van D66 is deze non-discriminatoire voorwaarde van groot belang. Hoe denkt de regering te kunnen waarborgen dat de toegang tot het gasnet daadwerkelijk op non-discriminatoire basis geschiedt? Hoe staat de regering tegenover het idee om de transportbedrijven jaarlijks een rapport te laten publiceren, waarin de verschillende prijzen en voorwaarden die aan verschillende typen gebruikers worden aangeboden vermeld worden?

Gasunie heeft op dit moment de rol van landelijke netbeheerder. In de toekomst kunnen echter ook anderen (regionale) netten beheren. Er kan dus een coördinatieprobleem tussen deze netten ontstaan. De leden van de fractie van D66 vragen hoe de regering dit denkt te voorkomen?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of zij kennis heeft genomen van het voorstel van de VEMW om te komen tot een systeem van onderhandelde toegang. De VEMW is van mening dat door dit systeem verschillen van inzicht in de gasprijs geen vertragingen laten ontstaan in de gasleveranties. Deze leden vragen de regering te reageren op dit voorstel.

De in het voorliggend wetsvoorstel gemaakte keuze voor onderhandelde toegang vraagt volgens de leden van de SGP-fractie wel om waarborgen voor een gelijkwaardige onderhandelingspositie. In geval van een conflict over de voorwaarden voor toegang tot een gasnet zal de klagende partij, veelal de cliënt, zijn gelijk moeten halen door het starten van langdurige en ingewikkelde juridische procedures. Ondertussen kan de netbeheerder weigeren het gas van de cliënt te transporteren. Deze leden vragen in hoeverre in voorliggend wetsvoorstel een waarborg is opgenomen om misbruik van machtspositie door netbeheerders te voorkomen dan wel effectief tegen te gaan. Deze leden verzoeken de regering een reactie te geven op de door de Ondernemingsraad Intergas gedane suggestie van de instelling van een goed ingevoerde sectorarbiter, waarbij kortlopende procedures kunnen worden ingesteld. Wat is de mening van de regering over de door de VEMW voorgestelde alternatieve structuur voor het systeem van onderhandelde toegang?

Leidingaanleg

In aanvulling van wat is opgemerkt over de wijze van nettoegang, willen de leden van de PvdA-fractie weten hoeveel partijen overwegen om zelf een gasleiding aan te leggen? Zij achten het vanuit het perspectief van aantasting van natuur en landschap en voorkoming van een ongewenst (ondergronds) bodembeslag verkeerd als vanwege het uitblijven van werkelijke vrije toegang tot het bestaande net er nieuwe parallelle leidingen worden gelegd. Hoe denkt de regering over deze kwestie?

De leden van de fractie van D66 denken dat de vrijheid van netaanleg een farce is. Het duurt immers jaren voordat een eigen netwerk is aangelegd, de nieuwkomer heeft automatisch een concurrentienadeel ten opzichte van de gevestigde orde, een klant kan slechts een andere leverancier kiezen als oude contracten aflopen of als het «nieuwe» vraag betreft en concurrentie zal alleen plaats vinden daar waar het interessant is een nieuwe pijpleiding aan te leggen. Bovendien vinden zij een vrije netaanleg maatschappelijk ongewenst in verband met nodeloos beslag op de schaarse ruimte, de gevolgen voor de ondergrond (doorsnijding) en verspilling van geld. Hoe denkt de regering hierover?

Hoe denkt de regering te voorkomen dat de beoogde vrijheid van netaanleg uiteindelijk leidt tot een lappendeken van afzonderlijke leidingen en leidingnetten, waardoor de leveringszekerheid in geval van een calamiteit lastiger te garanderen is? Is bij de keuze voor de vrijheid van netaanleg ook gedacht aan de extra overlast voor burgers en bedrijven in gebieden waar deze leidingen worden aangelegd, zo vragen de leden van de SP-fractie?

Tarieven

Op dit moment is het beleid van de regering en de Gasunie dat er een leveringszekerheid moet bestaan voor een piekbehoefte tot een gemiddelde etmaaltemperatuur van – 17 c. Dat is een kostbare zaak omdat dat bijzondere en dus kostbare capaciteitseisen met zich meebrengt. De leden van de PvdA-fractie vragen of dit dienstenonderdeel deel uitmaakt van het nieuwe tarievensysteem zoals door de Gasunie aan de tuinbouwsector is gepresenteerd. Zal de overheid c.q. Gasunie deze vorm van leveringszekerheid tot en met 2007 blijven toepassen?

Hoe komt de prijs van het tariefdeel voor «capaciteit» precies tot stand? De leden van de PvdA-fractie hebben de indruk dat de NAM en eventueel andere winningsmaatschappijen daar nu veel invloed op uitoefenen omdat de Gasunie opslagfaciliteiten huurt van de NAM en de winningsmaatschappijen. Is het juist dat de kosten van het onder druk houden van het Slochterenveld op die manier wordt doorberekend aan die groep gebruikers die piekbehoeftes nodig hebben? Wordt er op dit onderdeel van de achtergronden van het tarievenstelsel toezicht gehouden? Of zijn de winningsmaatschappijen vrij in het bepalen van de prijs die dan vervolgens door de Gasunie doorberekend moet worden aan de gebruikers, in dit geval de tuinbouwsector. Zijn er mogelijkheden om die prijs te verlagen? Wat is het belang van het op druk houden c.q. brengen van het Slochterenveld in het geval er een situatie zal ontstaan dat er maar weinig «piekbehoefte» meer is?

De leden van de PvdA-fractie hebben begrepen dat bijvoorbeeld de tuinbouwsector er hard aan wil werken om die piekbehoefte zoveel mogelijk te reduceren met allerlei energietechnische maatregelen. Is een dergelijke weg ook begaanbaar voor andere gebruikersgroepen? Kan decentrale energieopwekking daar een functie in vervullen? In welke mate dragen de tarieven voor teruglevering aan de centrale infrastructuren bij aan een dergelijk proces? Wat zijn de extra kosten voor het verder onder druk zetten van het Slochterenveld? Participeert de EBN daarin? Een lagere prijs voor het capaciteitsonderdeel zal overigens ook de gasleveranciers die in tegenstelling tot de Gasunie problemen hebben met het verzorgen van een continue stroom gas, helpen in het verkrijgen van toegang tot het net. Wat is de reactie van de regering hierop?

Ten aanzien van de Gasunie is er mogelijk sprake van een situatie die de keuze voor een vorm van onderhandelde toegang tot gasnetten kan rechtvaardigen. Als reeds naar voren gebracht hechten de leden van de CDA-fractie groot belang aan de continuering van de rol van de Gasunie bij de optimale benutting van de Nederlandse aardgasreserves. In dit verband kunnen deze leden zich voorstellen dat het voor de Gasunie van belang is een prijs voor het door haar geleverde gas te kunnen realiseren die voldoende is voor producenten van het Nederlandse aardgas om de kosten verbonden aan de opsporing en winning van aardgas te kunnen afdekken. Tevens is van belang dat veel internationale gastransporten via het gasleidingennet van Gasunie plaats vinden. Een systeem van onderhandelde toegang lijkt meer mogelijkheden te bieden om een hoge(re) prijs voor dit internationale gastransport te realiseren dan een op kost-plus gebaseerd systeem van gereguleerde toegang. Deelt de regering deze mening?

Naast de eerder gemaakte inhoudelijke opmerkingen en vragen over het CDS hebben de leden van de GroenLinks-fractie ook vragen over de procedurele gang van zaken. Hoe is het mogelijk dat in de fase van totstandkoming van de Gaswet een nieuw tariefsysteem door de Gasunie wordt geïntroduceerd? Waarom heeft de regering dit systeem (op dit moment) goedgekeurd? Wie heeft er op dit moment eigenlijk zeggenschap over de totstandkoming van de tariefstructuur? Is er op dit moment sprake van democratische controle bij wijziging van de tariefstructuur?

5.2 Transparantie

Het wetsvoorstel voorziet in het voorschrijven van een boekhoudkundige scheiding tussen de bedrijfsonderdelen van de neteigenaar die zich met transport en handel bezighouden. Hoe denkt de regering deze administratieve scheiding te effectueren en te controleren, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de VVD-fractie volgen de regering op het punt van netwerkbeheerder door de Gasunie, maar dient niet scherper de controle door een externe instantie vastgelegd te worden om te waarborgen dat de functie van handelaar en netwerkbeheerder strikt gescheiden worden en blijven zodat vermenging en misbruik in concurrentieverband worden voorkomen? Is dit een taak voor de Nma, of dient een andere instantie te worden gezocht. Is het instellen van een Dtg, gelijkvormig aan de Dte, een mogelijkheid, met daarbij een wat meer op afstand staande Nma?

Het ontwerp voor de gaswet schrijft een boekhoudkundige scheiding voor tussen de activiteiten die verband houden met het transport en de overige activiteiten, naast een verplichting in de concurrentiestrijd geen misbruik te maken van de informatie die bij transport van gas wordt verkregen. De leden van de D66-fractie vragen of met dit systeem voldoende waarborgen zijn gecreëerd voor een effectieve concurrentie op de Nederlandse gasmarkt? Haar twijfel houdt voornamelijk verband met de positie van Gasunie, daar deze niet alleen eigenaar van het landelijke hoge-druknet voor het transport van gas is, maar tevens quasi-monopolist op de markt voor de levering aan Nederlandse afnemers (hetzij direct, hetzij via regionale distributiebedrijven). Onder de elektriciteitswet zijn de elektriciteitsbedrijven verplicht het netbeheer organisatorisch te scheiden van hun overige activiteiten. Voor het beheer van zijn netten heeft elk elektriciteitsbedrijf een aparte netbeheerder moeten oprichten, die onafhankelijk van de rest van het elektriciteitsbedrijf moet opereren. De leden van de fractie van D66 vragen waarom met betrekking tot de gasmarkt niet voor dezelfde constructie is gekozen als in de elektriciteitswet?

Deze leden zien graag dat de manier waarop boekhoudingen zullen worden uitgevoerd voor goedkeuring aan de Nma worden voorgelegd.

Transportbedrijven zijn verplicht tot geheimhouding van aan hen beschikbaar gestelde informatie. De leden van de fractie van D66 vragen welke sancties op misbruik van deze gegevens staan? Waarom kan zij hieromtrent in het wetsvoorstel niets vinden?

5.3. Toegang tot productiepijpleidingnetten

Het is de leden van de PvdA-fractie gebleken dat de staat (via EBN) participeert in upstream-pijpleidingnetten. Wat is de legitimatie van EBN-participatie bij upstream activiteiten? Zij vragen waarom voor de toegang tot de upstreamleidingnetten niet gelijkwaardige regels gelden als voor downstreamnetten. Hierbij valt te denken aan het verplichten van het bekendmaken van indicatieve tarieven, onderhandelingsplicht, het limiteren en beschrijven van weigeringsgronden en dergelijke. Kan de regering dit nader toelichten?

5.4. Vergelijking met andere leidinggebonden sectoren

De wijze waarop nu op «utility networks» toezicht wordt gehouden verschilt per netwerk. Onlangs pleitte de recentelijk teruggetreden secretaris-generaal Van Wijnbergen voor een systeem van onafhankelijk toezicht op «utility networks» (spoor, telecommunicatie, elektriciteit, kabel-tv). Kan de regering hierop reageren, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Wanneer treedt de door dezelfde Van Wijnbergen aangekondigde (NRC 23-9-1999) «decision tree» met betrekking tot de wijze van liberaliseren van nutssectoren in werking? Heeft deze «decision tree» nog wel nut als het gaat om nutssectoren waar de liberalisering al ingang is gezet? In hoeverre acht de regering de toegang tot het gasnetwerk eenvoudig/transparant, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

De leden van de fractie van D66 willen graag van de regering vernemen in hoeverre ervaringen met de uitvoering van de elektriciteitswet tot aanpassingen geleid hebben?

6. Levering aan beschermde afnemers

Thans is er geen sprake van een wettelijke binding tussen kleinverbruikers en hun gasleverancier. In de praktijk hebben de kleinverbruikers echter geen keuze. Waarom wordt die band in dit wetsvoorstel geformaliseerd tot uiterlijk 2007? Zeker gezien het feit dat noch de energiebedrijven, noch de Consumentenbond behoefte hebben aan een dergelijke formalisering. In dit kader vragen leden van de PvdA-fractie zich tevens af wat de redenen van de regering zijn om, zoals in de memorie van toelichting van de begroting voor 2000 van haar ministerie is gemeld, mogelijk het beschermde deel van de markt eerder vrij te maken.

Hoe denkt de regering over het toestaan van verbruikerscorporaties die gezamenlijk meer dan 170 000m3 afnemen als het gaat om het handhaven van hun status van beschermde afnemer? Op basis van welke criteria is eigenlijk het criterium van 2002 gekozen?

Waarom kunnen de energiebedrijven niet worden gekenmerkt als grootafnemers, zodat ook zij voortaan rechtstreeks gas kunnen inkopen bij producenten zonder tussenkomst van de Gasunie, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Volgens de regering valt uit de prijsontwikkeling in landen waar de gasmarkt reeds geliberaliseerd is, af te leiden dat liberalisering tot lagere prijzen kan leiden. Uit de tabellen waarin de gasprijzen in een aantal landen met elkaar vergeleken worden, blijkt dat dit zeker geldt voor de gasprijzen voor de industrie. De leden van de fractie van D66 zien deze trend echter niet terug in de gasprijzen voor kleinverbruikers. Met name de gasprijzen voor kleinverbruikers in het reeds geliberaliseerde Verenigd Koninkrijk baart deze leden zorgen. Is hier sprake van een opwaartse prijsdruk voor de kleinverbruiker vanwege de toenemende concurrentie bij andere verbruikersgroepen (industrie)?

EnergieNed stelt in haar reactie dat de energiedistributiebedrijven haar beschermde klanten (die bijna het volledige marktaandeel betreffen) geen substantiële prijsdaling in het vooruitzicht kunnen stellen, daar de energiedistributiebedrijven gebonden zijn aan de huidige inkoopcontracten. Daarnaast stelt EnergieNed dat wanneer je naar de opbouw van het huidige kleinverbruikertarief kijkt, slechts een aandeel van 9 à 10 procent resteert dat via efficiency-verbetering kan worden beïnvloed. Het effect van de korting voor de afnemer is daarmee zeer gering. De leden van de D66-fractie vragen zich, onder meer gezien het bovenstaande, af waarom het wetsvoorstel zich op het gebied van prijsontwikkeling uitsluitend richt op de distributiebedrijven en de andere actoren in de gaskolom buiten beschouwing worden gelaten?

De maximumtarieven voor beschermde afnemers worden in beginsel per vergunninghouder vastgesteld. EnergieNed pleit voor een landelijk maximumtarief per verbruikerscategorie, zodat iedere vergunninghouder de mogelijkheid heeft om ten opzichte van dit tarief efficiencywinst te boeken en de baten daarvan aan zowel de klant als het bedrijf zelf ten goede te laten komen. De leden van de fractie van D66 vragen waarom de regering niet voor deze mogelijkheid gekozen heeft?

Gezien de ontwikkelingen op het terrein van zowel gas als elektriciteit komt de positie van de kleinverbruiker steeds meer in het gedrang. De leden van de fractie van D66 vinden het belangrijk de positie van de energieconsument te versterken. Gezien het belang van deskundigheid en onafhankelijkheid spreekt de gedachte van een nationale verbruikersraad voor energie (volgens Brits model) deze leden sterk aan. Hoe denkt de regering hierover?

De leden van de SP-fractie hebben een vraag over de reële keuzevrijheid van de kleinverbruiker om na 2007 over te stappen op een andere gasleverancier. Wat betekent dit voor de wijze van bemetering? Zijn hiervoor extra investeringen nodig in geavanceerde, flexibele meetsystemen? Zo ja: bestaat enig inzicht in de kosten van deze meters en hoe verhouden deze kosten zich tot de potentiële opbrengst voor de kleinverbruiker door een overstap naar een andere leverancier? Wat moeten wij ons voorstellen bij de plannen van grootgrutters, zoals Super De Boer, om stroom en gas via de supermarkt te gaan verhandelen?

7. Gevolgen voor de hoofdlijnen van het Energiebeleid

7.1. Een betrouwbare gasvoorziening

7.1.1. Beheer van bodemschatten/kleine velden

Kan de regering een nadere verklaring geven over de zinsnede «De productiekosten van de Nederlandse kleine velden zijn relatief laag», zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Hoe verhoudt zich dat tot de visie van de NOGEPA en de FNV Bondgenoten? Kan de regering deze stelling nader onderbouwen? Zij herhalen overigens hun mening dat het te betreuren valt dat nog steeds niet bekend is welke voornemens de regering heeft met betrekking tot het kleine veldenbeleid. Wat is de reactie van de regering op de stelling van FNV Bondgenoten dat «als de overheid nu niet ingrijpt de hele offshore-industrie voor Nederland verloren gaat en de burgers dan kunnen rekenen op een stevige verhoging van de gasprijs»? Zij roepen de regering nogmaals op spoedig in overleg te treden met belanghebbende groeperingen in het kader van een groen nationaal offshore overleg.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat in het belang van exploiteren van de kleine velden een centrale coördinerende functie zoals die nu door de Gasunie wordt vervuld nodig zal blijven. Zij willen echter weten wat de rol van de overheid hierin zal moeten zijn c.q. blijven in verband met de doelstelling om schone, betrouwbare en betaalbare energie te realiseren. Kan de regering hierop ingaan? Welke taken verricht de Gasunie op dit moment «namens en/of voor» de overheid? Welke middelen heeft de overheid ter beschikking om in het geval de Gasunie deze taken niet naar behoren uitvoert, in te grijpen?

Zit de regeringscommissaris niet met verschillende petten op, nl. die van toezichthouder op de Gasunie en die van belangenbehartiger voor de Staat?

De leden van de CDA-fractie willen graag van de regering vernemen over hoeveel gasreserves, zowel aangetoond als verwacht, ons land thans nog beschikt? Hoeveel van deze gasreserves zijn vermoedelijk ook winbaar? De regering wordt verzocht bij de beantwoording van deze vraag een onderscheid te maken tussen reserves in het Groningenveld en kleine velden. Tevens wordt verzocht aan te geven welke van de genoemde reserves zich bevinden in kleine velden gelegen op land respectievelijk zee.

Met de liberalisering van de gasmarkt komt ook de rol van Gasunie in relatie tot de ontwikkeling van de Nederlandse gasreserves onder druk te staan. Gasunie lijkt zich steeds meer te richten op een functie als handelaar en verkoper van gas en diensten (transport, opslag, etc.). Momenteel speelt Gasunie een belangrijke rol bij de afname en prijsstelling van het door mijnbouwondernemingen geproduceerde aardgas. Deze taak, de zogeheten coördinatiefunctie van Gasunie is momenteel vastgelegd in een of meer overeenkomsten tussen de rijksoverheid en Gasunie. De positie van Gasunie als handelaar respectievelijk verkoper van aardgas en diensten op de gasmarkt lijkt de leden van de CDA-fractie moeilijk verenigbaar met de thans op Gasunie rustende coördinatieverplichting. In dit verband willen deze leden graag nader worden geïnformeerd over de rol van Gasunie in relatie tot het kleine veldenbeleid. De regering wordt verzocht bij de beantwoording van deze vraag tevens uitgebreid in te gaan op de aard, inhoud en vormgeving van de in de memorie van toelichting genoemde coördinatieregeling.

De regering wordt verzocht in te gaan op de opbouw van de gasprijs die producenten voor het door hun geproduceerde gas ontvangen. Uit welke componenten bestaat deze prijs? Is deze prijs rechtstreeks gerelateerd aan een individueel gasvoorkomen, per concessie/vergunningsblok, dan wel per mijnonderneming? Welke rol speelt het marktwaardebeginsel hierbij, zowel in de huidige structuur als in de toekomstige geliberaliseerde gasmarkt, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

In de memorie van toelichting wordt door de regering onder meer gewezen op het belang van de coördinerende taak van Gasunie en toepassing van het marktwaardebeginsel voor de optimale nationaal-economische benutting van de aan Nederland toekomende gasreserves. Naar de mening van de regering moet deze structuur, waarbij klaarblijkelijk wordt gedoeld op de op Gasunie rustende coördinatieverplichting en het door haar gehanteerde marktwaardebeginsel, tegen het licht worden gehouden mede in verband met de ontwikkelingen in de markt en de (gewijzigde) rol van de overheid in die gasmarkt. De leden van de CDA-fractie willen graag een nadere toelichting op deze uitspraak krijgen.

Genoemde uitspraak lijkt namelijk te impliceren dat de taak van Gasunie in de toekomst moet worden gezien tegen de achtergrond van een geliberaliseerde gasmarkt. Een geliberaliseerde gasmarkt gaat onvermijdelijk gepaard met verschijnselen zoals een terugtredende overheid en een eventuele daarmee verbonden privatisering. Deze leden veronderstellen evenwel dat het niet de bedoeling van de Regeringis om tot privatisering van haar aandelen in Gasunie over te gaan. Met de privatisering van Gasunie zou haar rol op het gebied van een optimale benutting van gasreserves (coördinatietaak) nog verder onder druk komen. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie een duidelijk standpunt van de regering ten aanzien van privatisering van Gasunie.

Kern van het kleine veldenbeleid is dat het gas uit de kleine velden met voorrang worden gebruikt. Het Groningenveld vervult een balansfunctie, er wordt slechts zoveel uit dit veld gehaald, als nodig is om te voldoen aan de gasvraag na aftrek van de productie uit de kleine velden. Het kleine veldenbeleid is één van de pijlers van het gasbeleid. Om het kleine veldenbeleid wettelijk te verankeren wordt een aanvullende regeling voorbereid inzake de coördinatie door Gasunie, waarbij rekening wordt gehouden met een optimale ontginning van de kleine velden. De leden van de fractie van D66 vragen wanneer zij deze aanvullende regeling kunnen verwachten? Daarnaast vragen zij hoe de regering een coördinerende rol voor de Gasunie in een geliberaliseerde markt ziet? De gasprijzen zijn op dit moment erg laag en zullen waarschijnlijk verder dalen door de liberalisering van de energiemarkten. Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de ontwikkeling van de kleine gasvelden?

Geconcludeerd wordt dat gelet op de relatief lage kosten van de Nederlandse kleine velden, het niet waarschijnlijk is dat het niveau van de gasprijs op zichzelf zal leiden tot minder productie. Volgens de NOGEPA ontbreekt een degelijke onderbouwing van deze conclusie en is geen vergelijk met volumes gemaakt. Daarnaast wordt geen rekening gehouden met het feit dat de kosten van exploratie toenemen door de rijpheid van het vergunningenareaal. De leden van de fractie van D66 vragen de regering op de constateringen zoals deze door NOGEPA zijn gedaan in te gaan.

Eén van de belangrijkste motivaties van deze liberalisering is de versterking van de internationale concurrentiepositie van de gasbedrijven. Deze wet zal daarmee een extra stimulans zijn voor deze bedrijven om (rendabele) velden te willen exploiteren. Hiermee wordt de druk op nieuwe boringen in de Waddenzee nog groter. De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat boringen in de Waddenzee niet passen binnen de kaders van duurzame ontwikkeling. Deze leden vragen de regering dan ook een definitief besluit te nemen waardoor er geen nieuwe boringen in de Waddenzee meer plaats zullen en kunnen vinden.

Een sterkere positie voor de gasbedrijven zal een extra impuls voor de export betekenen. De leden van de GroenLinks-fractie zijn bezorgd over de druk die hieruit zal kunnen voortvloeien om op meerdere plaatsen gasopslagvoorzieningen te maken. De ervaring leert dat de ruimte hiervoor zeer krap is. Elke nieuwe (ondergrondse) opslag zal een aanslag betekenen van de natuur en de groene ruimte. Voor de binnenlandse markt zijn deze voorzieningen niet noodzakelijk. Zij zijn van mening dat geen nieuwe gasopslag ten behoeve van «export» of «handel» toegestaan mag worden. Deze leden vragen de regering een dergelijke bepaling in de wet op te nemen.

Wat zal de toekomst en het lot zijn van het kleine veldenbeleid als gevolg van dit wetsvoorstel? Hoe kijkt de regering aan tegen de wens van een «verzekerde afname» zoals geuit door de producenten? Wat zal het effect zijn van deze wet op de procedures rondom bodemdaling als gevolg van aardgaswinning, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? Zal deze wet invloed hebben op bestaande regelingen van aansprakelijkheid? Zal deze wet invloed hebben op het wetsvoorstel over de Mijnbouwwet?

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat een aanvullende regeling zal worden voorbereid met betrekking tot de coördinatie van de gaswinning door de Gasunie, waarbij rekening wordt gehouden met een optimale ontginning van de kleine velden. De leden van de fracties RPF en GPV stellen het op prijs de inhoud van deze regeling te kennen, omdat dan meer duidelijkheid wordt verkregen hoe de regering in een geliberaliseerde gasmarkt gestalte wil geven aan het kleine veldenbeleid. Verder valt het de leden van de fracties van RPF en GPV op dat ten aanzien van de productiekosten van de Nederlandse kleine velden door de regering wordt gesteld dat deze kosten relatief laag zullen zijn. Kan deze stelling nader worden onderbouwd?

7.1.2. Voorzieningszekerheid

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de regering van mening is dat de voorzieningszekerheid op de lange termijn in Europa voldoende is gegarandeerd. Wat verstaat de regering «onder lange termijn»? Het lijkt deze leden overigens geen goede gedachte om de aangekondigde jaarlijkse verslaglegging te wijzigen in een vierjaarlijkse rapportage. Juist met het oog op ervaringen dat cijfers over reserves en het opwaarderen van reeds in exploitatie zijnde velden bij diverse discussies waar natuur- en milieubelangen in het geding zijn, moet er gehecht worden aan zo recent mogelijke cijfers. Wil de regering hier op ingaan?

Nu de periode waarop het Plan van Gasafzet betrekking heeft ingekort zal gaan worden, is het van belang te weten welke periode de regering nu voor ogen staat. Wat zullen de gangbare termijnen worden voor contracten in een geliberaliseerde markt? Welke relatie zal deze nieuwe situatie hebben voor het kleine veldenbeleid? Deze leden kijken met bijzondere belangstelling uit naar het aangekondigde energierapport. Aangezien het onderhavige wetsvoorstel mede de weerslag moet zijn van de doelstelling van een betrouwbaar, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de gasmarkt hechten zij eraan dat de regering helder inzicht geeft in de wijze waarop die doelstelling gerealiseerd wordt.

Gezien het forse aandeel van gas in de nationale energievoorziening is en blijft voorzieningszekerheid voor de leden van de fractie van D66 essentieel, ook in een geliberaliseerde omgeving. Met betrekking tot de voorzieningszekerheid zal er eens in de vier jaar verslaglegging plaats vinden in het Energierapport. De Algemene Energieraad heeft in januari 1998 geadviseerd deze informatie in een jaarlijkse rapportage te verstrekken. Waarom heeft de regering dit advies niet overgenomen?

Het ligt in de bedoeling dat er altijd een actueel beeld is van de verwachtingen voor de komende 20 jaar wat betreft vraag en aanbod van gas in Nederland. De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat duurzaam aardgasbeheer een termijn van 50 jaar vereist. Zij vragen hoe het met de beschikbaarheid van vervangende energie- en grondstofbronnen en de bijbehorende financiering zit in tijden waarin er geen ruime voorraden zijn die de dekking van de binnenlandse gasvraag verzekeren? Zij vindt een zichtperiode van 20 jaar dan ook aan de korte kant. Kan de regering hier een reactie op geven? Daarnaast vragen zij waarop het huidige winningbeleid van 80 mrd m3 per jaar op gebaseerd is?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat er niet voldoende aandacht is voor een visie op de lange termijn van het Nederlandse gasbeleid. Welke impact zal deze wet hebben op het lange termijn reservebeleid? Wat zijn de beleidsvoornemens met betrekking tot dit reservebeleid en duurzaam aardgasbeheer? Zonder een zeer zorgvuldige afweging van dit soort vragen lijkt een dergelijke beleidswijziging niet raadzaam. Acht de regering het zinvol en mogelijk om bijvoorbeeld in het vierjaarlijkse Energierapport ook verder te kijken dan 20 jaar? Uit het oogpunt van duurzaam grondstoffenbeleid is een vooruitblik op 50 jaar zeker wenselijk.

7.1.3. Leveringszekerheid

Ook na 2007 voorziet het wetsvoorstel in een zorgplicht van energiebedrijven die aan kleinverbruikers leveren (art. 32). Uiteindelijk kan de regering een opdracht geven om er voor te zorgen dat een energiebedrijf aan die zorgplicht voldoet. Is in de opvatting van de regering die zorgplicht overigens ook aan de orde richting grootverbruikers en kleine en middelgrote bedrijven, incl. de tuinbouwsector, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Bij niet-nakoming van een dergelijke opdracht kan de Wet Economische Delicten in werking treden en kan het betreffende bedrijf beboet worden. In hoeverre geeft dit middel zekerheid dat een energiebedrijf de zorgplicht werkelijk na kan komen? Hoe kan de regering handelen mocht een energiebedrijf geheel niet aan de zorgplicht kunnen voldoen bijvoorbeeld doordat in het bedrijf gestaakt wordt?

Is het juist dat er vanaf 2007 slechts voor de leveranciers aan kleinverbruikers een zorgplicht gaat gelden? Hoe zal de positie zijn groepen kleinverbruikers die als collectief willen gaan onderhandelen richting leveranciers? Is hier niet ook een rol weggelegd voor de organisatie die de functie van coördinator van het gasbeleid uitoefent, de Gasunie? Hoe ziet de regering de rol van de winningsmaatschappijen in het geval de markt zou falen in de leveringszekerheid? Is die vraag niet evenzeer aan de orde bij het punt leveringszekerheid, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Levering aan beschermde afnemers is – uitzonderingen daargelaten – enkel toegestaan aan energiebedrijven die daartoe een vergunning hebben. Aanvragers van leveringsvergunningen moeten kunnen aantonen dat zij in staat zijn om hun beschermde afnemers van gas te voorzien gedurende de looptijd van de vergunning. Als belangrijk bewijs gelden de langlopende contracten tussen de energiebedrijven en de Gasunie. Wat is er geregeld op het punt van leveringszekerheid als deze langlopende contracten zijn afgelopen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de fractie van D66 achten het van wezenlijk belang dat de kleinverbruikers ook na een totale marktopening leveringszekerheid van gas geboden wordt. Het vraagstuk van hoe de leveringszekerheid van de kleinverbruikers in een 100% vrije markt gewaarborgd wordt verdient volgens deze leden dan ook nog de nodige verduidelijking.

De leden van de SP-fractie stemmen in met de aansluitplicht voor gebonden klanten, zij willen wel graag een toelichting krijgen op de mogelijke uitzonderingen op deze verplichting. Kan de regering daarnaast aangeven op welke wijze de consument onredelijke voorwaarden en kosten voor een aansluiting kan aanvechten? En hoe staat het met de aansluitingsplicht na 2007, als er volgens de wet geen gebonden klanten meer bestaan?

Volgens de memorie van toelichting zal na de inwerkingtreding van de wet «Leveringszekerheid, als element van de kwaliteit van de dienstverlening, een aspect worden waarop bedrijven kunnen concurreren.» Dit lijkt de leden van de SP-fractie een uiterst ongewenste ontwikkeling. In dezelfde memorie van toelichting wordt met gepaste trots vermeld dat in de 35-jarige historie van de Gasunie de levering nooit onderbroken is geweest. De klant, of het nu gaat om huishoudens of bedrijven, moet blindelings kunnen rekenen op een betrouwbare levering van gas. Differentiatie zal bovendien huishoudens met lage inkomens in de verleiding brengen om te kiezen voor het goedkoopste gas met de geringste leveringszekerheid. Vindt de regering het acceptabel als ze dan vervolgens, ten gevolge van de kleine lettertjes in het contract, bij tien graden vorst in de kou gezet worden?

De leden van de SGP-fractie vinden het een goede zaak dat in voorliggend wetsvoorstel het belang voor leveringszekerheid en voorzieningszekerheid voor met name de kleinverbruikers wordt onderkend. In de memorie van toelichting stelt de regering echter dat leveringszekerheid, als element van de kwaliteit van de dienstverlening, een aspect wordt waarop bedrijven kunnen concurreren. Deze leden vragen de regering deze passage nader toe te willen lichten. Hoe verhoudt bovengenoemde stelling zich met de in voorliggend wetsvoorstel opgenomen zorgplicht van de leverancier aan kleinverbruikers?

7.2. Een betaalbare gasvoorziening

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de regering van mening is dat er geen verantwoordelijkheid meer is voor de overheid vanaf 2007. Hoe verhoudt zich dat met de regeringsdoelstelling van betaalbare, betrouwbare en schone energie? De regering stelt dat de vergrote keuzevrijheid, meer concurrentie, en verbeterde efficiëntie gemiddeld een prijsverlagend effect kunnen hebben. De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag een toelichting op het voornemen van de regering om de prijsvoordelen op de vrije gasmarkt zoveel mogelijk mee te nemen bij de vaststelling van de maximale tarieven voor beschermde afnemers. Deze leden zijn er niet van overtuigd dat het terugtrekken van de overheid de juiste keuze is. Wil de regering haar overwegingen nog eens toelichten? Verder zijn deze leden benieuwd naar de antwoorden op de vragen die deze leden hebben gesteld bij de verdere schriftelijke behandeling van de mijnbouwwet over alles wat te maken heeft met het«marktwaardebeginsel».

De leden van de GroenLinks-fractie hebben twijfels of de huishoudens en andere kleinverbruikers ook zullen kunnen profiteren van de liberalisering. Hiervoor zijn er twee belangrijke redenen. Ten eerste zijn er weinig regelingen getroffen ten aanzien van de tariefstructuur. De Gasunie blijft leverancier én netbeheerder. Dit bedrijf heeft recentelijk, met toestemming van de minister, een nieuw tariefsysteem (CDS) ingevoerd. Dit tariefsysteem lijkt nadelig voor kleinere klanten met een wisselende afname van gas en vooral voordelig voor grote klanten met een gelijkmatige afname van gas. Kan de regering ingaan op dergelijke effecten? Ten tweede leeft bij deze leden de zorg over de extra kosten als gevolg van het kleine veldenbeleid. Het kleine veldenbeleid zal in een geliberaliseerde markt het karakter hebben van een «baksteen» voor de aardgasproductie. De vraag is dan wie deze extra kosten zal dragen. Zonder een aparte regeling zullen dat de afnemers zijn van binnenlands gas. De vrije afnemers hebben namelijk de mogelijkheid gas uit het buitenland te kopen bij een leverancier die geen last heeft van deze extra kosten. De kosten voor deze baksteen zullen dan voor het merendeel gedragen worden door de gebonden afnemers.

De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat het zeer onduidelijk is of de huishoudens en de kleine bedrijven ook kunnen profiteren van de beoogde voordelen van dit wetsvoorstel. Deze leden vragen de regering nog een keer uitleg te geven over haar verwachting dat wél iedereen profijt zal hebben van de beoogde prijsverlaging en daarbij de genoemde twee punten mee te nemen.

7.3. Een schone gasvoorziening

7.3.1. Duurzaam

De Gaswet voorziet, in navolging van de Elektriciteitswet, in de mogelijkheid om bij AMvB de verplichting tot het afnemen van duurzaam geproduceerde energie (gas of elektriciteit) op te leggen. De leden van de PvdA-fractie zien graag dat in het geval dat de energiebedrijven niet vrijwillig overgaan tot het afnemen van duurzaam energie, de regering snel gebruik zal maken van de mogelijkheid tot verplichting.

Gasleveranciers moeten zich inzetten voor doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde wijze van gasverbruik. Kan de regering aangeven wat concreet met «doelmatig» en «milieuhygiënisch» wordt bedoeld? Voor het overige met betrekking tot duurzaamheidsaspecten verwijzen deze leden naar vragen en opmerkingen gemaakt bij de «marktopening» en bij «voorzieningszekerheid en milieu». Met name de vraag hoe consumenten kunnen beoordelen of men te maken heeft met natuuren milieuverantwoord geproduceerd gas uit het buitenland achten deze leden van belang. Kan een keurmerk daarin een functie vervullen?

De leden van de fractie van D66 vinden het wetsvoorstel teleurstellend ten aanzien van het duurzame energie beleid. Daar fossiele brandstoffen eindig zijn en het gebruik van fossiele brandstoffen vele nadelen voor het milieu kent, vinden zij dat gasexport door de Gasunie geen doel op zich moet zijn, maar dat deze activiteiten dienen te passen binnen de kaders van duurzame ontwikkeling. Daarnaast vinden deze leden dat het gebruik van alternatieve energiebronnen gestimuleerd dient te worden. Het wetsvoorstel ontbeert deze stimulans. Zij zijn van mening dat gas afkomstig uit duurzame bronnen, bij voorrang in het net dient te worden toegelaten.

In de memorie van toelichting van de begroting VROM 2000, stelt de regering dat «een energievoorziening met een groot aandeel waterstof goede perspectieven biedt om het klimaatprobleem aan te pakken». Daarnaast stelt de regering dat «de introductie van waterstof met zich mee brengt dat ook de infrastructuur van de energievoorziening zal veranderen». De leden van de fractie van D66 kunnen in het onderliggende wetsvoorstel niets over beleid ten aanzien van een andere infrastructuur van de energievoorziening vinden. Zij vragen zich dan ook af op welke manier de regering bijvoorbeeld op de ontwikkeling van waterstof (of waterstofgas) denkt in te spelen? Hoe staat de regering tegenover het idee om met het oog op de toekomst te beginnen met het aanbrengen van flexibele gasmeters (bij de eindverbruiker), die op een breed spectrum van gassen van toepassing kunnen zijn? Verder achten zij het wenselijk dat alternatieve duurzame energiebronnen, die minder CO2 uitstoten dan de fossiele brandstoffen die momenteel verbruikt worden, gestimuleerd worden (bijvoorbeeld door middel van een exotax vrijstelling). Welke mogelijkheden ziet de regering om nieuwe technologieën te stimuleren?

De leden van de D66-fractie vinden het gewenst dat er een gelijk speelveld is tussen gas en andere energiedragers, zoals elektriciteit. Als aan elektriciteit met het oog op duurzame ontwikkeling extra eisen worden gesteld, dient een zelfde benadering voor gas te worden gevolgd. Zij zijn dan ook van mening dat conform de elektriciteitswet een systeem voor het verhandelen van certificaten voor duurzame gasproductie ten uitvoer wordt gebracht.

Daarnaast vragen de leden van de fractie van D66 hoe de regering denkt over de mogelijkheid om een opslag op het transport van gas te heffen ten behoeve van milieudoeleinden?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de liberalisering van de gasmarkt past in het streven naar een duurzame ontwikkeling van de energievoorziening. Zij constateren dat voorliggend wetsvoorstel vanuit duurzame ontwikkeling geen randvoorwaarden stelt aan het aardgasbeleid. Deze leden vragen in hoeverre de regering het in de doelstelling van voorliggend wetsvoorstel vindt passen regels te stellen omtrent de uitputtingssnelheid van het Nederlandse aardgas en het streeftempo voor het aandeel duurzaam geproduceerd gas, zoals de Bezinningsgroep Energiebeleid suggereert.

Deze leden constateren tevens dat het op aardgaskwaliteit brengen van uit biomassa of andere niet-fossiele bronnen gewonnen gas met extra kosten gepaard gaat. Zij zijn van mening dat de tariefstructuren voor de invoeding en het transport van dit soort gassen zodanig moeten worden vastgesteld dat deze duurzame energievormen ten opzichte van aardgas niet worden gediscrimineerd. De aan het woord zijnde leden zien gaarne ook op dit punt een reactie van de regering tegemoet.

7.3.2. Energiebesparing/Warmtekrachtkoppeling

De leden van de PvdA-fractie toetsen zoals bekend dit wetsvoorstel ook op duurzaamheidsaspecten. Is het waar dat een rendabele toepassing van WKK in gevaar komt? Hoe valt dit te rijmen met het regeringsbeleid dat WKK als een belangrijk middel ter besparing van energie wordt gezien? De tuinbouwsector is immers de grootste afnemer van warmte. Door de liberalisering van de Gaswet en het CDS-tarievensysteem wordt naar verwachting WKK ten opzichte van gas duurder. Daarbij komt dat de te verwachten lagere elektriciteitstarieven en de hogere netkosten WKK verder benadelen. De WKK is nu al teruggevallen aangezien investeerders anticiperend op de werking van de vrije gasmarkt er niet veel voor voelen om nog geld in WKK te steken. Tuinders kunnen de meerjarenafspraken met de overheid om energie te besparen zonder WKK niet nakomen, zo heeft deze sector aan de leden van de PvdA-fractie meegedeeld. Hoe denkt de regering over deze kwestie? Is de regering bereid, indien de duurzaamheidsaspecten in het gedrang komen, flankerende maatregelen te treffen? Waaraan moet gedacht worden? Kan de regering zich voorstellen dat het in die sector als nauwelijks te begrijpen overkomt dat grootverbruikers straks goedkoop gas kunnen krijgen terwijl die groep tegelijkertijd restwarmte kan «dumpen»? Wat zal hier een passend antwoord op kunnen zijn?

De tuinbouwsector wil in zijn geheel tot 2007 als gebonden klant worden behandeld met het bijbehorende tuinbouwtarief, zo hebben de leden van de PvdA fractie begrepen. Deze leden verzoeken de regering een uitgebreide reactie op het rapport van het Landbouw Economisch Instituut (LEI): «liberalisering aardgasmarkt, verkenning aardgasmarkt». De leden van de PvdA-fractie vernemen graag wat zich verzet tegen de gedachte om, net zoals de Gasunie, de tuinbouwsector meer tijd te geven zich goed voor te bereiden op een geliberaliseerde markt. Daarbij verdient het duurzaamheidsaspect bij de overwegingen nadrukkelijk te worden betrokken. Wat is de reactie van de regering hierop?

De leden van de PvdA-fractie vragen een reactie op de opmerking dat grootverbruikers extra zullen profiteren van de lagere gasprijs en daardoor de stimulans voor de benodigde verdergaande energiebesparing zullen missen. Wat zijn de voor- en nadelen van een heffing op het gebruik van het gastransportnet om daarmee de benodigde energiebesparingsprojecten te kunnen financieren? Deze leden constateren dat de betrokken natuur- en milieuorganisaties het kleine veldenbeleid ter discussie stellen. Vanuit natuur- en milieuoogpunt is men er voorstander van het Slochterenveld meer aan te spreken omdat er dan meer aardgasbaten ter beschikking komen die besteed kunnen worden aan investeringen in energiebesparing en in duurzame energie-infrastructuur. Zij achten het niet ondenkbaar dat een flankerend beleid wenselijk is in het geval het energiebesparingsbeleid en de toepassing en ontwikkeling van duurzame energie in de verdrukking komt.

Er is overleg geweest tussen de regering en een delegatie uit de tuinbouw over de gevolgen van de Gaswet voor die tuinbouw. Aanleiding hiertoe was dat het LEI in een studie heeft aangegeven de grote kosten die de Gaswet teweegbrengt voor de ondernemer in de tuinbouw. Hierdoor komt het milieuconvenant onder druk te staan, en zal inzet van WKK en restwarmte niet meer bedrijfseconomisch worden. Bij het gesprek is overeengekomen dat gezamenlijk zou worden gekeken naar het rapport. Heeft dit tot nadere gezamenlijke inzichten geleid en zijn er conclusies geformuleerd waarmee de problemen worden ondervangen, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Door de sector is gemeld dat de grens van 170 000 m3 het tuinbouwbestand in tweeën deelt.

Een deel blijft dus na 2002 kleinverbruiker, het nadere deel gaat over in de vrije markt. De tijdsduur tot 2002 wordt te kort geacht om gereed te zijn voor die vrije markt. Kan overwogen worden om de gehele tuinbouwsector tot 2007 te laten vallen onder de kleinverbruikers met de eigen voorzieningen die nu bestaan, waardoor meer tijd gebruikt kan worden voor het optimaliseren van de overgang naar een geheel vrije positie?

Bij de behandeling van de Elektriciteitswet 1998 en vervolgens bij de behandeling van het aktieprogramma energiebesparing hebben de CDA-fractie het grote belang dat zij hechten aan de instandhouding en voortgaande ontwikkeling van WKK-installaties meermaals benadrukt. Deze leden hebben geluiden ontvangen dat de ontwikkeling van WKK-installaties mede ten gevolge van de invoering van de Elektriciteitswet 1998 tot een stilstand is gekomen. Bestaande WKK-projecten zullen zelfs in financiële moeilijkheden komen. Deze geluiden zijn ook bij de regering bekend aangezien zij in het actieprogramma energiebesparing melding maakt van een achterblijvende WKK-ontwikkeling. Is de regering gelijk de leden van deze fractie de mening toegedaan dat de instandhouding en verdere ontwikkeling van WKK-installaties van belang is vanuit een oogpunt van milieu en een duurzame energiehuishouding?

Indien de Elektriciteitswet 1998 inderdaad een negatief gevolg heeft voor de instandhouding en ontwikkeling van WKK-installaties, welke maatregelen is de regering dan bereid zowel op korte als lange termijn te treffen om aan deze problemen tegemoet te komen? In dit verband wijzen de leden van de CDA-fractie er op dat artikel 18, tweede en vijfde lid, van de Gasrichtlijn de mogelijkheid biedt om WKK-producenten versneld de status van vrije afnemer toe te kennen. Deze maatregel kan (mogelijk) een belangrijke ondersteuning bieden voor de versterking van de positie van WKK. Deze leden dringen er dan ook op aan om de WKK-producenten alsnog de status van vrije afnemer toe te kennen, teneinde op deze wijze een bijdrage aan de verbetering van de positie van WKK-producenten te leveren. Is de regering hiertoe bereid?

De regering stelt in de memorie van toelichting dat het wetsvoorstel naar alle waarschijnlijkheid de ontwikkeling van het energieverbruik in Nederland niet zal beïnvloeden, daar economische ontwikkeling en weergesteldheid primair het gasverbruik bepalen. De leden van de fractie van D66 denken dat de liberalisering van de gasmarkt wel degelijk invloed op het energieverbruik zal hebben. Immers een lagere gasprijs zal investeringen in energiebesparende maatregelen minder rendabel maken. Ook gedragsverandering zal bij een lagere prijs minder aantrekkelijk zijn. Welke mogelijkheden ziet de regering om energiebesparende maatregelen, ondanks een lagere gasprijs, te stimuleren?

Liberalisering leidt tot nieuwe tariefstructuren, deze kunnen een negatieve invloed hebben op milieu en energiebesparing. Het wetsvoorstel lijkt geen handvat te bieden om dergelijke ongewenste effecten te voorkomen. Een expliciet handvat in de Gaswet voor de beoordeling van de tariefsystemen op hun milieueffecten wordt door de leden van de fractie van D66 wenselijk geacht.

De leden van de fractie van D66 vinden het wetsvoorstel teleurstellend op het gebied van warmtekracht. Zij wensen helderheid over het beleid ten aanzien van warmtedistributie. Decentrale elektriciteitsopwekking, waarbij de vrijkomende warmte nuttig wordt gebruikt, levert een belangrijke bijdrage aan de reductie van de CO2-emissie. Mede door de verhoging van de gastarieven wordt de terugverdientijd van een WKK-eenheid steeds langer. Daar WKK belangrijke mogelijkheden voor de inpassing van duurzame energie-opties zoals warmte-pompen, warmte-opslag en wind-energie biedt, zal stagnatie in kleinschalige decentrale opwekking ook negatieve gevolgen hebben voor de toepassing van duurzame energie.

Zij achten flankerend beleid noodzakelijk. Welke mogelijkheden ziet de regering om WKK te stimuleren? Hoe denkt de regering over het verhogen van de financiële waarde van de milieuverdienste van WKK of het gelijkstellen van het gastarief voor WKK-installaties aan dat voor grote centrales?

Duurzame ontwikkeling is geen doel van dit wetsvoorstel. De leden van de GroenLinks-fractie zijn hier kritisch over. Het is voor deze leden moeilijk voorstelbaar dat er op de overgang naar de 21e eeuw een belangrijke sector wordt geliberaliseerd zonder dat er expliciete randvoorwaarden (en dus ook doelstellingen) zijn geformuleerd voor één van de hoofddoelen van het regeringsbeleid, te weten duurzame ontwikkeling. Liberalisering heeft effecten op het grondstoffenbeleid, de natuur en het milieu. Een doelmatige sturing van het aardgasbeleid in een meer duurzame richting is daarom een vereiste. Zij zijn van mening dat deze liberalisering zonder betere milieurandvoorwaarden negatief zal zijn voor de bestaande overheidsdoelstellingen (waaronder het klimaatbeleid, de energiebesparing en de natuurbescherming). De memorie van toelichting zegt daarentegen dat het wetsvoorstel «naar alle waarschijnlijkheid de ontwikkeling van het energieverbruik in Nederland niet zal beïnvloeden».

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe deze verwachting zich verhoudt tot de algemene notie dat «lage energieprijzen onvoldoende stimulans geven tot energiebesparing» (citaat uit de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid). Ook in het Actieprogramma Energiebesparing worden andere verbanden gelegd dan in de memorie van toelichting. In dat Actieprogramma wordt gesteld dat «de lage elektriciteitsprijzen, de heroriëntatie van de energiesector en de invoering van de nieuwe systematiek van gasprijzen» een negatief effect hebben op de groei van het wk-vermogen.

Ook andere vormen van decentrale opwekking zullen deze negatieve effecten ondervinden. Warmtekrachtkoppeling en decentrale opwekking zijn echter belangrijke pijlers onder de doelstellingen voor energiebesparing en duurzame energie. De leden van de GroenLinks-fractie zijn, op basis van deze redenatie, van mening dat de liberalisering, de lage prijzen in de elektriciteitssector, de deels hogere gasprijzen en de algehele heroriëntatie in de energiesector negatieve prikkels voor energiebesparing en duurzame energie tot gevolg hebben. Zij roepen de regering op uitvoerig in te gaan op deze opmerkingen en haar verwachting zoals geuit in de memorie van toelichting nader te onderbouwen. Zij wordt verzocht hierbij expliciet in te gaan op de verwachte effecten van de liberalisering en de beoogde prijsverlaging voor de energiebesparing van grootverbruikers.

Daarnaast is er de nieuwe tariefstructuur van de Gasunie, die blijkbaar mogelijk is op basis van deze wet. De Bezinningsgroep Energiebeleid noemt in haar reactie van 9 september jl. een drietal voorbeelden waarin het CDS een negatieve impuls bevat voor de energiebesparing bij de kleinere verbruikers. Kan de regering uitleg geven over het nieuwe tariefsysteem van de Gasunie? Wat zijn de gevolgen voor de energiebesparing bij de verschillende groepen afnemers? Kan de regering hierbij met name ingaan op de gevolgen voor de kleine verbruikers, de installaties met lage bedrijfstijden en zgn. piekinstallaties?

Vooralsnog gaan de leden van de GroenLinks-fractie ervan uit dat er meer en sterkere randvoorwaarden moeten worden geformuleerd voor energiebesparing en duurzame energie. Hiervoor zijn er diverse mogelijkheden, die onder andere in enkele schriftelijke reacties zijn genoemd. Zij vragen de regering in te gaan op de volgende mogelijkheden:

– Een heffing op het gebruik van het transportnet. Met de opbrengst worden projecten voor energiebesparing en duurzame energie ondersteunt.

– Een kwantitatief doel voor het aandeel duurzame energie gekoppeld aan een «streeftempo» om dit te verhogen. Indien dit tempo niet wordt gehaald, dan zal er een verplichting via een AMvB opgelegd moeten worden.

– Invoering van de certificaten voor duurzame energie voor alle energiedragers. Deze certificaten moeten dus uitwisselbaar zijn. Kan de regeringgaranderen dat dit het geval zal zijn?

– Vrijstelling van de REB voor duurzaam geproduceerd gas.

– Verplichting dat nieuwe gasnetten geschikt moeten zijn voor waterstof.

– Verdergaande eisen aan de kwaliteit van aardgas.

Indien de prijs van gas, met name voor grootverbruikers, ten gevolge van de liberalisering daalt, zal naar de mening van de leden van de SP-fractie ten gevolge van het prijsmechanisme het gasverbruik stijgen. In dit verband is het goed er nog eens op te wijzen dat zowel de Raad van State (commentaar op de miljoenennota 1999) als ECN er op gewezen hebben dat juist bij de grootverbruikers de prijselasticiteit het grootst is.

Het is de leden van de SP-fractie daarom een raadsel waarom de regering stelt dat het wetsvoorstel naar alle waarschijnlijkheid de ontwikkeling van het energieverbruik in Nederland niet zal beïnvloeden. Kan de regering hiervoor een onderbouwing, gebaseerd op een onafhankelijke wetenschappelijke bron, geven en zo nee: is zij bereid de effecten van het wetsvoorstel op het energieverbruik en de CO2-emissies alsnog door een onafhankelijk instituut te laten toetsen?

De leden van de fracties van RPF en GPV vrezen verder dat de liberalisering grote negatieve gevolgen kan hebben voor de investeringen in energiebesparende maatregelen. Het doel is immers een verlaging van de gasprijzen. Deze leden wijzen er op dat vanuit het principe van duurzaamheid deze verlaging een keerzijde heeft. Prijsverlaging betekent een vermindering van de rentabiliteit op investeringen in energiebesparende maatregelen. Hoe verhoudt het onderhavige wetsvoorstel zich met de doelstelling van duurzaamheid?

Positief vinden de leden van de fracties van RPF en GPV dat een artikel wordt opgenomen waarmee de mogelijkheid wordt geschapen dat een afnemer wordt verplicht om een bepaald percentage van het afgenomen gas uit duurzame bronnen, zoals vergaste biomassa of waterstof uit zonlicht, haalt. Waarom wordt deze mogelijkheid voor de afnemer geschapen en wordt er geen verplichting bij de producent gelegd? Hoe verhoudt zich de liberalisering van de gasmarkt tot een bewuste omgang met energie om de CO2-emissie verder terug te dringen? Welke gevolgen heeft de liberalisering van de gasmarkt voor het milieudoelstellingen van de regering, zoals het komen tot een reductie van de uitstoot van CO2 uit de Kyoto-verplichtingen? In hoeverre wordt bij een dalende gasprijs de prikkel weggenomen bij bewoners van oude woningen gebruik te maken van de isolatiesubsidies, omdat de terugverdientijd langer wordt?

8. Gevolgen voor bedrijfsleven en milieu

Wanneer zal er wel inzicht zijn in de kosten van de te onderscheiden kostenposten ten aanzien van productie, opslag, transport, levering, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Zijn er binnen de gassector, gelijk de elektriciteitssector, ook contracten of andere verplichtingen dan wel andere voorzieningen (bijvoorbeeld regelingen inzake verdeling en toekenning van beperkte capaciteit) getroffen, die zich binnen een geliberaliseerde gasmarkt tot niet-marktconforme kosten (bakstenen) kunnen ontwikkelen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Bij een bevestigend antwoord wordt de regering verzocht deze niet-marktconforme kosten per geval te specificeren naar aard, strekking en (financiële) omvang. Welke consequenties heeft het bestaan van de (eventueel) aanwezige niet-marktconforme kosten voor afnemers, in het bijzonder voor de beschermde afnemers? Hoe verhoudt een oplossing van eventueel aanwezige niet-marktconforme kosten zich tot de Europese regelgeving? Welke wetsartikelen in het wetsvoorstel hebben betrekking op niet-marktconforme kosten en op welke wijze komt dit in de betrokken wetsbepalingen tot uitdrukking?

8.1. Gassector

De leden van de PvdA-fractie herhalen hun vraag wat de invloed is van producenten die opslagfaciliteiten verhuren aan b.v. de Gasunie volgens het dienstentarief dat de Gasunie berekent. Wordt gedoeld op een eventuele toename van de administratieve lastendruk die opslagbedrijven zullen ondervinden bij het opmaken van een aparte boekhouding voor de verschillende activiteiten?

De leden van de D66-fractie vragen de regering in te gaan op de kritiek dat energiedistributiebedrijven een zwakke inkooppositie krijgen, omdat ze gebonden blijven aan bestaande importcontracten met de Gasunie. Zij willen graag een reactie van de regering op de constatering dat gegeven het feit dat de energiebedrijven allen zijn aangewezen op de Gasunie de concurrentie vooral zal komen van aanbieders uit het buitenland. De laatste groep beschikt over een (inkoop)volume dat vele malen groter is dan van een gemiddeld energiebedrijf. De Nederlandse energiebedrijven zijn daarbij in een extra nadelige positie omdat zij geen alternatieve inkoopmogelijkheden hebben.

Uit het overzicht opgenomen in de memorie van toelichting blijkt dat de in de richtlijn opgenomen volumegrenzen ervoor zorgen dat in alle EU-landen de percentages flink hoger liggen dan de in de richtlijn opgenomen minimumpercentages voor marktopening. Frankrijk vormt hierop een uitzondering. Is het juist dat Frankrijk, evenals bij elektriciteit, de markt niet verder zal openen dan strikt noodzakelijk is volgens de richtlijn? Wordt zo aan het staatsbedrijf Gaz de France de mogelijkheid geboden zich tegen de concurrentie te weer te stellen, zo vragen de leden van de D66-fractie. Is het juist dat Noorwegen, hoewel geen lid van de EU, haar nationale wetgeving zal aanpassen aan de EU-richtlijn?

De leden van de fracties van de RPF en GPV informeren naar de gevolgen voor de werkgelegenheid. Zij kunnen zich voorstellen dat vrijmaking van de gasmarkt de kwaliteit en de kwantiteit van de werkgelegenheid in deze sector onder grote druk zet. In dat kader pleiten zij ervoor op z'n minst een gefaseerde invoering van het wetsvoorstel, zodat de bedrijven via een planmatige aanpak op de liberalisering in kunnen spelen.

Het nutskarakter van de bedrijven maakt plaats voor een andere werkwijze en een bedrijfscultuur, waar de wensen van de klant en de plaats van het bedrijf op de markt centraler komen te staan. Deze veranderingen vragen vaak om een andere organisatorische inrichting en andersoortige functies. Is de regering van mening dat vanwege de noodzakelijk verandering een gefaseerde liberalisering meer op z'n plaats is?

Voorts spreken de leden van de fracties van RPF en GPV de verwachting uit dat een verdere liberalisering voor de Gasunie een verdere afkalving van haar Europese marktpositie met zich mee brengt. Wordt deze opvatting onderschreven? Moet worden gevreesd dat met name Engelse, Noorse en Duitse bedrijven komende jaren een groter aandeel op de Nederlandse markt zal veroveren? Welke effecten zal dit verlies van het marktaandeel op de werkgelegenheid hebben?

De leden van de SGP-fractie wijzen de regering op het feit dat de energiebedrijven met twee wetten te maken krijgen – de Gaswet en de Elektriciteitswet. Zoals in de memorie van toelichting wordt geconstateerd wordt bij beide wetten op onderdelen een verschillende systematiek van regelgeving gehanteerd. Naast de geconstateerde verschillen noemen deze leden de verschillende wijze van nettoegang. De aan het woord zijnde leden vragen of de regering nader wil ingaan op de consequenties van de verschillende regiems voor de energiebedrijven.

Evenals bij de Elektriciteitswet wijzen de leden van de SGP-fractie op de gevolgen van de marktwerking in de gassector voor de kwaliteit en kwantiteit van de werkgelegenheid. Deze leden achten het op zichzelf een goede zaak dat bedrijven efficiënter zullen moeten gaan werken, maar zijn wel van mening dat de continuïteit van de bedrijfsvoering moet worden gewaarborgd. Deze leden vragen of de regering nader in kan gaan op de effecten van voorliggend wetsvoorstel op de werkgelegenheid.

8.2. Afnemers

Effecten voor tuinders

Op welke wijze komt dit beleid tot uitdrukking in het nieuwe tarievensysteem zoals die door de Gasunie vanaf 2002 aan b.v. de tuinbouwsector is gepresenteerd, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Heeft dit voornemen slechts betrekking op het pure onderdeel gaslevering? Op welke efficiencywinsten wordt gedoeld? Gaat het ook om effiencywinsten bij de NAM en zijn «moeders»: Shell en Esso? Hoe zullen efficiencywinsten bij de Gasunie ten goede komen aan de klanten? Bestaat er tussen de regering, de producenten en de Gasunie overeenstemming over de wijze waarop de genoemde efficiencywinsten bepaald worden? Met andere woorden is duidelijk te achterhalen in hoeverre efficiencywinsten het gevolg zijn van de liberalisatie dan wel van andere ontwikkelingen?

Deze leden willen ervoor waken dat in dit verband geen valse verwachtingen gewekt worden aan de t/m 2007 beschermde gebruikers. Zij vernemen graag een concrete reactie op deze vragen.

Een probleem vormt de positie van de tuinbouwsector. Deze is tot nu toe als groep behandeld en had op grond daarvan een onderhandelingspositie. Die onderhandelingspositie komt vooralsnog te vervallen. Tevens zal het nieuwe tariefsysteem van de Gasunie vooralsnog voor deze groep forse prijsverhogingen betekenen. De tuinders zijn volgens deze leden voortaan duurder uit, waardoor de internationale concurrentiepositie in gevaar komt. Wat is de visie van de regering dat de tuinbouwsector samenwerkingsverbanden sluit om op die manier een lager tarief te kunnen bedingen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Het feit dat gebruikers die meer dan 170 000 m3 aardgas per jaar afnemen, vanaf uiterlijk 2002 vrij zijn in het kopen van gas, betekent namelijk dat er een tweedeling tussen grote en kleinere tuindersbedrijven ontstaat met verschillende nationale concurrentieposities.

Het nieuwe tariefsysteem van de Gasunie kent twee hoofdbestanddelen: men betaalt voor het gas zelf (commodity) en voor additionele diensten (services). Die diensten betekenen onder andere dat een afnemer extra moet betalen als het een sterk wisselend afnamepatroon heeft. Tuinders hebben vooral 's nachts gas nodig voor de verwarming van hun kassen, aangezien de zon overdag vaak voor warmte zorgt. Men vreest per 2002 een prijsverhoging tot soms 60% in vergelijking tot de huidige gasprijs, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Hoe denkt de regering dit probleem aan te pakken? Is het juist dat de Gasunie zonder overleg met deze klantengroep het nieuwe tariefsysteem zal invoeren? Was de regering ten tijde van de goedkeuring van dat tariefsysteem daarvan op de hoogte?

Naast de tuinbouwsector hebben ook anderen kritiek op het door de Gasunie gehanteerde tariefsysteem. Zo introduceert de Gasunie ten behoeve van het transport voor derden het principe van uurbalancering, hetgeen betekent dat derden per uur exact die hoeveelheid gas in Gasunie's systeem moeten stoppen als de klant er in dat betreffende uur uithaalt. In de praktijk is dit een onmogelijke zaak en bovendien een eis die Gasunie niet stelt aan de eigen leveranties. De leden van de fractie van D66 willen graag weten of dit juist is? Daarnaast vragen zij of er geen eenvoudiger systeem, bijvoorbeeld op dagbasis, mogelijk is?

De basiscapaciteit van de Gasunie wordt altijd verrekend vanaf het dichtstbijzijnde entree punt, hetgeen betekent dat het (afstand gerelateerde) transporttarief zo laag mogelijk is. Additionele capaciteit daarentegen komt altijd uit Groningen, hetgeen betekent dat voor een groot deel van Nederland het maximum tarief moet worden betaald.

Daar waar een derde vooraf een positie moet innemen, berekent de Gasunie voor haar eigen klanten achteraf wat de meest voordelige beslissing zou zijn geweest en brengt dat verschil vervolgens in rekening. Dit kan een besparing van ongeveer 3 ct/m3 opleveren. De leden van de D66-fractie willen hierover graag opheldering van de regering krijgen.

De regering stelt dat de groep afnemers die minder dan 10 mln maar meer dan 170 000 m3 gas per jaar verbruiken, vrijwel geheel gevormd wordt door bedrijven. Volgens het Productschap Tuinbouw vormt de tuinbouw bijna 60% van deze groep afnemers. De leden van de fractie van D66 vragen of dit juist is? Verder stelt het Productschap Tuinbouw dat de concurrentiepositie en de mogelijkheden om energie te besparen niet zullen verbeteren als tuinbouwers vrije afnemers zijn geworden. Deelt de regering deze mening? Hoe staat de regering tegenover het voorstel van het Productschap Tuinbouw om de tuinbouwsector pas in 2007 onder de vrije afnemers te laten vallen?

De directe aanleiding voor het ontwikkelen van een nieuw tariefsysteem (CDS-systeem) is de liberalisering van de Nederlandse gasmarkt. In het CDS-systeem wordt er vanuit gegaan dat voor gelijke diensten dezelfde prijs moet gelden, ongeacht of het een afnemer van Gasunie of van derden betreft. De door de Gasunie vastgestelde commodity-prijs en dienstentarieven zijn goedgekeurd door de regering. In het CDS-systeem bestaat de prijs voor het aardgas uit twee verschillende tariefcomponenten: een prijs voor het aardgas zelf (de commodity, is de huidige gemiddelde marktwaarde minus diensten), en de kosten van de diensten om het aardgas geleverd te krijgen (zoals transport en leveringscapaciteit). Algemeen geldt dat de commodityprijs en de dienstentarieven eenzijdig door Gasunie zijn bij te stellen, zo merken de leden van de D66-fractie op.

Het CDS systeem geldt op dit moment alleen nog maar voor de hele grote verbruikers (afname met meer dan 10 miljoen m3 per jaar), maar zal in de toekomst voor meerdere afnemers van toepassing zijn, zoals bijvoorbeeld de glastuinbouw. Het LEI heeft op verzoek van het Productschap Tuinbouw en de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland de gevolgen van de liberalisering van de gasmarkt in beeld gebracht. Het LEI stelt dat de liberalisering van de aardgasmarkt in combinatie met de invoering van het CDS-systeem voor de glastuinbouw een sterk gewijzigde tariefstructuur en een hogere prijs voor het aardgas met zich mee brengt. Gevolgen voor de sector zijn onder meer: extra kosten van naar schatting 530 tot 610 miljoen gulden per jaar, de gasprijs voor de gespecialiseerde glastuinbouwbedrijven stijgt 13 tot 15 cent per m aardgas en de energiekosten voor deze bedrijven stijgen met circa f 5,– tot f 6,– per m2.

Daarnaast kan geconcludeerd worden dat door invoering van het CDS-systeem het inkopen van warmte voor individuele tuinders minder (of niet meer) bedrijfseconomisch aantrekkelijk wordt. Verder worden, bij een gelijktijdige daling van de elektriciteitsprijs, WKK-installaties op glastuin-bouwbedrijven bedrijfseconomisch onaantrekkelijk en zal het gebruik van duurzame energie bedrijfseconomisch moeilijker realiseerbaar worden. De leden van de fractie van D66 willen graag een reactie van de regering op de naar voren gebrachte gevolgen.

Van de zijde van de glastuinbouwbedrijven is opgemerkt dat het nieuwe CDS-systeem, dat de Gasunie met ingang van 2002 in het kader van de liberalisering wil invoeren, tot een lastenstijging van f 500 tot f 600 miljoen zal leiden, zo merken de leden van de SP-fractie op.

Tevens zal het inkopen van warmte voor individuele tuinders bedrijfseconomisch minder aantrekkelijk worden, zullen WKK-installaties (zowel in eigen beheer als in beheer bij het distributiebedrijf) onrendabel worden, en zal het investeren in energiebesparende voorzieningen minder lonend worden (zie het LEI, juni 1999).

Kan de regering aangeven of deze stellingen juist zijn? En zo ja:

– wordt de f 500 tot f 600 miljoen toegevoegd aan de winst van de Gasunie, of gaan andere klanten minder betalen? Zijn dit alleen de mega-gebruikers?

– Is het acceptabel dat voor bestaande WKK-projecten, waarvoor de investeringsbeslissingen genomen zijn onder een geheel ander tariefsysteem, bedrijven vervolgens lang voordat de investeringen zijn afgeschreven worden geconfronteerd met een plotselinge kostenstijging van deze omvang?

De leden van de fractie van RPF en GPV delen de vrees van LTO Nederland en het Productschap voor de Tuinbouw dat het wetsvoorstel ingrijpende gevolgen heeft voor de concurrentiepositie van de aardgas intensieve tuinbouw. Per 1 januari 2002 zal het nieuwe tariefsysteem zowel voor de grote afnemers als voor de tuinbouw van kracht zijn. In hoeverre betekent het dat het tuinbouwtarief en het warmte/kracht tarief wordt afgeschaft? Deze leden vragen waarom over dit besluit geen overleg is gevoerd met de betrokken tuinbouworganisaties.

De leden van de fracties van RPF en GPV leiden uit de memorie van toelichting af dat de groep gebruikers, die tussen 170 000 en 10 mln. kubieke meter gas afneemt, op korte termijn vrije klant moeten worden. In hoeverre is bij deze afweging gekeken naar de glastuinbouw? Welke gevolgen heeft dit besluit voor deze sector? De leden van de fractie van RPF en GPV vragen een reactie op de bezwaren, die door LTO Nederland en het Productschap voor de Tuinbouw in dit kader naar voren zijn gebracht.

Volgens een onderzoeksrapport van het LEI uit juni 1999 zullen de voorstellen tot liberalisering van de aardgasmarkt de glastuinbouw 530 tot 610 miljoen gulden per jaar gaan kosten. Het LEI-rapport geeft ook aan dat invoering van het CDS-systeem voor veel telers bedrijfseconomisch en milieutechnisch onontkoombare problemen zal geven. In hoeverre wordt de opvatting gedeeld dat de rentabiliteit van de tuinbouwsector fors zal gaan dalen bij de invoering van de nieuwe tariefstructuur van de Gasunie? Hoe beoordeelt de regering hun voorstel om het wetsvoorstel zodanig aan te passen dat sectoren als de glastuinbouw tot 2007 gebonden klant kunnen blijven, waardoor de aardgasintensieve glastuinbouw de gelegenheid krijgt om zich onder toezicht van de minister van Economische Zaken op de vrije markt voor te bereiden?

De leden van de SGP-fractie constateren dat er in bepaalde sectoren, als bijvoorbeeld de tuinbouwsector, gezien het productieproces en de marktvorm waarin de producten moeten worden afgezet, behoefte bestaat om ruim van tevoren duidelijkheid te verkrijgen over de uiteindelijke gastarieven. Zij betwijfelen of het systeem van onderhandelde toegang daartoe de ruimte biedt en vragen dan ook of de regering bereid is – en zo ja, op welke wijze, aan deze behoefte tegemoet te komen.

In de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat de groep van 170 000 tot 10 miljoen kubieke meter vrijwel geheel uit bedrijven bestaat en dat met het oog op de concurrentiepositie van deze bedrijven het van belang is dat deze bedrijven snel vrije klant worden. Uit het commentaar van het productschap Tuinbouw blijkt dat gemeten aan het gasverbruik de tuinbouw bijna zestig procent van deze groep uitmaakt. LTO-Nederland en het productschap menen dat de concurrentiepositie en de mogelijkheden voor energiebesparing als gevolg van de liberalisering in het geheel niet zullen verbeteren, maar zelfs zullen verslechteren. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering op deze stelling wil reageren. Tevens vragen deze leden of de regering bereid is de wens van LTO-Nederland en van het productschap om nog tot 2007 gebonden klant te kunnen blijven, te honoreren, aangezien de in voorliggend wetsvoorstel aangegeven grens een tweedeling in de tuinbouwsector veroorzaakt.

8.3. Administratieve lasten, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Wordt de optimistische visie gedeeld door betrokken partijen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Voorts vragen zij op welke wijze de Nma voorziet in voldoende deskundigheid om haar taken ten aanzien van de gassector uit te voeren. Is hierover overleg gaande?

8.4. Milieu en energiebesparing

De leden van de PvdA-fractie vragen of de invoering van het certificatensysteem in de elektriciteitssector dermate positief is dat het snelle navolging verdient in de gassector?

Daar de aardoliepijpleidingen geen onderdeel van het Europees beleid zijn, zal het in Nederland ook na implementatie van de Gasrichtlijn ontbreken aan een juridisch kader voor de bouw van pijpleidingen. Op dit moment geschiedt het bouwen van leidingen zowel met als zonder concessie en bestaan er onwenselijke concurrentieverschillen tussen ondernemingen die wel en niet een concessie hebben. De leden van de D66-fractie vragen of het vanuit sociaal-economisch werkgelegenheidsbeleid en vanuit milieuhygiënisch en verkeerstechnisch oogpunt, niet wenselijk is dat aardoliepijpleidingen wel onderdeel van beleid worden?

Kan de regering duidelijkheid scheppen over de ministeriële verantwoordelijkheid voor buisleidingen?

8.5. Aanpassing andere wetten

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de regering voornemens is de bevoegdheid tot het stellen van minimumprijzen dat door winners wordt verkocht vooralsnog wordt gehandhaafd. Blijkbaar wordt er nagedacht over een mogelijk ander beleid. Kan hier een nadere toelichting op worden gegeven, mede tegen de achtergrond van het kleine velden beleid waarin afzet wordt gegarandeerd aan de winners en in relatie tot de discussie die de kamer voert over het al of niet voortbestaan van artikel 18 uit de huidige mijnbouwwet?

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1, onderdeel b.

In de memorie van toelichting stelt de regering dat gas, niet zijnde aardgas, van een zodanige kwaliteit moet zijn dat dit gas kan worden getransporteerd. Wat is de achtergrond en betekenis van deze zinsnede, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 1, onderdeel c.

In dit artikel wordt gesproken over «pijpleidingen», terwijl in onderdeel d wordt gesproken over «leidingen». Is er een inhoudelijk verschil tussen beide begrippen? De leden van de fractie van het CDA willen graag een toelichting.

Artikel 1, onderdeel d.

Waarom zijn de installaties van de verwante bedrijven (als bedoeld in onderdeel k) niet opgenomen in de omschrijving «gastransportnet»? In hoeverre heeft het niet opnemen van deze installaties in de definitie «gastransportnet» gevolgen voor de reikwijdte van de verplichtingen als opgenomen in de artikelen 3 en 4 alsmede de artikelen 5 en 6 van het wetsvoorstel? Zijn een of meer van deze bepalingen niet van toepassing op installaties van een verwant bedrijf, zo willen de leden van de CDA-fractie weten. Zo ja, in welke gevallen?

Artikel 1, onderdeel d en l.

In beide bepalingen wordt gesproken over «noodzakelijkerwijs met dat transport verbonden diensten». De leden van de CDA-fractie willen graag een uitgebreide toelichting krijgen over de aard van de in deze bepalingen bedoelde diensten. Moet de term «noodzakelijk» in dit verband in ruime dan wel enge zin worden uitgelegd? Bestaat er een samenhang tussen de in deze bepalingen bedoelde «diensten» en het in onderdeel k bedoelde «verwante bedrijf»? Zo ja, in welke zin?

Artikel 1, onderdeel e en g.

Uit dit artikel leiden de leden van de CDA-fractie af dat de eigendomsverhouding het onderscheidend criterium is voor de beoordeling of een bepaalde leiding wel of niet tot een bepaald gasnet behoort. Naar aanleiding van dit onderscheid hebben zij de volgende vraag. Verwijzen de in deze bepalingen opgenomen zinsneden «uit hoofde van eigendom» en «in eigendom» ook naar zakelijke rechten, lease-constructies en andersoortige eigendomsrechten? Zo ja, op basis van welk criterium wordt dan bepaald welke installaties en leidingen tot een gasnet moeten worden gerekend?

Artikel 1, onderdeel f.

In dit artikel wordt het gedeelte van een opslaginstallatie dat betrekking heeft op produktieaktiviteiten van een opslaginstallatie als bedoeld in deze wet uitgesloten. Kan de regering nader toelichten wat in dit verband onder produktieaktiviteiten wordt verstaan, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 1, onderdeel j.

Is er ook sprake van een «gasbedrijf» in de zin van dit artikel in een situatie waarbij door een bedrijf, dat normaal slechts gas voor eigen verbruik inkoopt, een deel van dit gas uit overwegingen van doelmatigheid doorlevert aan een in de nabijheid geleverd bedrijf. Zo ja, welke wettelijke consequenties brengt dit voor het doorleverende bedrijf met zich mee, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 1, lid 3.

De leden van de CDA-fractie willen graag nader worden geïnformeerd over de strekking en inhoud van de voorgestelde ministeriële regeling. De inhoud van de in de ministeriële regeling op te nemen regeling is van belang voor de status die een afnemer (gebonden of vrij) in een geliberaliseerde markt heeft. Gelet op het juridische belang van een dergelijke kwalificatie achten deze leden het wenselijk dat deze regeling wordt vastgesteld op het niveau van een algemene maatregel van bestuur (zonder mogelijkheid van subdelegatie). Is de regering bereid het wetsvoorstel op dit punt aan te passen?

Artikel 2, lid 1.

Wat wordt bedoeld met «op economische voorwaarden in werking hebben» van gastransport- en opslaginstallaties? Het wetsvoorstel over de mijnbouwwet voorziet in de mogelijkheid om aanvullende regels te stellen ter bescherming van de veiligheid en het milieu bij het ondergronds opslaan van stoffen. Gaat dit ook gebeuren? Waaruit zullen de aanvullende regels bestaan? Is de regering van mening dat het stellen van aanvullende regels nieuwe toetreders tot de markt kan belemmeren in hun activiteiten? Hierbij kan worden verwezen naar klachten die de leden van de PvdA-fractie hebben bereikt in verband met klachten dat die toetreders nog onvoldoende toegang tot bestaande opslagfaciliteiten hebben en het hen bovendien aan de vereiste technische kennis ten aanzien van opslag ontbreekt.

In de memorie van toelichting stelt de regering uitdrukkelijk dat dit artikel geen investeringsplicht voor de beheerder van de in dit artikel genoemde installaties met zich mee brengt. Deze opvatting wordt door de leden van de CDA-fractie niet onderschreven. De uit de Gasrichtlijn voortvloeiende verplichting bedoelde installaties «op economische voorwaarden te ontwikkelen» bevat wel degelijk een verplichting voor de beheerder om te investeren, wanneer dit op grond van economische overwegingen in de rede zou liggen.

Een dergelijk gevolg vloeit ook voort uit de strekking van de gasrichtlijn. Immers, de weigering van een beheerder om zijn installaties dan wel leidingen in een economisch rendabele situatie te brengen resulteert al snel in een effectieve mogelijkheid om mogelijke concurrenten de toegang tot bepaalde faciliteiten en daarmee klanten te onthouden.

Waarom worden de begrippen veiligheid, doelmatigheid en betrouwbaarheid niet nader ingekaderd, zo vragen de leden van de SP-fractie. Voor de interne en externe veiligheid zullen bijvoorbeeld gekwantificeerde veiligheidsniveaus aangegeven kunnen worden. Wat wordt verstaan onder de aanduiding «.. het milieu ontziet»? Waarom is hier niet gekozen voor een verdere inkadering?

Artikel 2, lid 2.

Waarom wordt in dit artikel, in tegenstelling tot het eerste lid, niet gesproken over de betrouwbaarheid, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 3

In hoeverre kan door middel van het stellen van eisen aan bepaalde technische voorzieningen de Gasunie partijen de toegang tot haar net bemoeilijken? De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Nma slechts een bescheiden rol krijgt als het gaat om het houden van toezicht op het niet-discriminerend zijn van de technische voorwaarden. De Europese Commissie heeft hier het laatste woord. In hoeverre zal de duur van eventuele procedures over de technische voorwaarden de werking van een vrije gashandel vertragen of dwarsbomen? De Nma heeft al aangeven dat zij van mening is dat zij niet in staat is toezicht te houden op technische voorwaarden. Hoe zal de toetsing door de Europese Commissie in de praktijk werken? Kan de regering iets zeggen over de verwachte duur van eventuele (beroeps)procedures op dit terrein of op andere terreinen (zie art. 9, 35 en 45)?

Heeft dit artikel ook betrekking op kwaliteitseisen (o.a. zwavel-/stikstofgehalte) waaraan het gas moet voldoen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Wat moet in dit verband in lid 2 precies onder «niet discriminerend» en «objectief» worden verstaan?

Artikel 4

Als uitgangspunt voor onderhandeling over de tarieven die tot toegang tot het net moeten leiden, zullen indicatietarieven worden gepubliceerd. Wat is de exacte status van een dergelijk tarief als er toch in de onderhandeling van afgeweken kan worden? De leden van de PvdA-fractie willen graag weten in hoeverre de regering verwacht dat het indicatietarief in de praktijk overeen zal komen met het werkelijk gehanteerde tarief?

Wat is de strekking van de indicatieve tarieven en voorwaarden die door netbeheerders worden vastgesteld. In hoeverre zijn netbeheerders aan deze indicatieve tarieven gebonden? Staat het beginsel van non-discriminatie niet aan afwijking van de indicatieve tarieven en voorwaarden in de weg? Is de directeur-generaal van de NMa verplicht de door hem op grond van artikel 4 lid 3 bedoelde informatie te toetsen aan de mededingingswetgeving, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 5, lid 2

De leden van de CDA-fractie willen graag een toelichting en verduidelijking zien van de rol van het (verwante) bedrijf dat de «noodzakelijke» diensten verricht. Kan de regering bij de beantwoording van deze vraag de volgende vragen betrekken. Wat voor soort bedrijven zijn in dit artikel bedoeld? Wanneer is er sprake van «noodzakelijke diensten»? Wat wordt precies bedoeld met het «aanpassen van de benuttingsgraad»? Kunnen afnemers rechtstreeks, dus buiten de netbeheerder om, onderhandelen met deze verwante bedrijven over diensten? Zijn deze bedrijven betrokken bij het opstellen van indicatieve voorwaarden als bedoeld in artikel 4 van het wetsvoorstel? Welke in de gaswet opgenomen wettelijke verplichtingen rusten op deze bedrijven?

Artikel 5, lid 3

Wat wordt bedoeld met «redelijke voorwaarden»? Hoe wordt respectievelijk moet door de toetsende instantie (directeur-generaal of bevoegde rechter) aan dit criterium nadere invulling worden gegeven? Gelet op het grote belang van het antwoord op deze vraag voor gasbedrijven en afnemers alsmede de toetsende instanties wordt de regering verzocht haar antwoord uitvoerig te motiveren, zo merken de leden van de CDA-fractie op.

Artikel 6

Over de weigeringsgronden van de gasneteigenaar om toegang tot zijn net te verlenen, is in de telecomsector gebleken, aan de hand van uitspraken van de OPTA, dat een capaciteitstekort door de netwerkeigenaar is gebruikt om andere partijen de toegang tot het net te bemoeilijken. In hoeverre is die kans ook bij het gasnet aanwezig? Hoe gaat het toezicht hierop in de praktijk werken, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Wat wordt in dit artikel bedoeld met de zinsnede dat «geen capaciteit beschikbaar is»? Wat moet worden verstaan onder de zinsnede dat «in redelijkheid niet kan worden gevergd dat alle capaciteit beschikbaar wordt gesteld»? Welke criteria moeten bij de beoordeling van de in dit artikel bedoelde (al dan niet redelijkerwijs) beschikbare capaciteit worden gehanteerd? Op welke wijze dient eventuele schaarse capaciteit te worden verdeeld over de afnemers, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Welke uitgangspunten moeten netbeheerders in deze gevallen hanteren? Kan de beschikbare capaciteit door de netbeheerder worden toebedeeld aan de hoogst biedende afnemer?

Artikel 7

Op grond van dit artikel kan een ontheffing worden verleend aan een gasbedrijf, wanneer dit bedrijf in ernstige economische of financiële moeilijkheden raakt of dreigt te raken ten gevolge van de aanwezigheid van in het verleden aangegane gascontracten. Kan de regering nader ingaan op de betekenis van dit artikel? Met andere woorden aan welke situaties moet bij de toepassing van dit artikel worden gedacht? Zijn er bij de regering reeds signalen dat een of meer gasbedrijven op dit artikel een beroep zullen doen? De regering wordt verzocht de in artikel 7 lid 3 bedoelde (in artikel 25 van de Gasrichtlijn opgenomen) criteria per onderdeel nader toe te lichten. Waarom zijn deze criteria overigens niet in het wetsartikel zelf opgenomen? In verband met de kenbaarheid voor derden van een eventueel door de NMa genomen besluit tot verlening van ontheffing, achten de leden van de CDA-fractie het gewenst dat een dergelijke beschikking wordt bekendgemaakt in de Staatscourant. De regering wordt verzocht het wetsvoorstel op dit punt te wijzigen.

Ontheffing van onderhandelingsplicht kan worden verleend als sprake is van ernstige economische en financiële schade. Het is mogelijk om de toegang tot het netwerk te weigeren terwijl de beslissing over de ontheffing nog niet is genomen. De leden van de fractie van D66 vragen hoe de regering denkt over het verlenen van toegang tot het netwerk totdat de beslissing tot ontheffing is genomen door de Nma of de Europese Commissie?

Artikel 8

In artikel 23 van richtlijn 98/30/EG wordt een aantal bijzondere omstandigheden beschreven op grond waarvan de toegang tot upstream netten kan worden geweigerd. De leden van de D66-fractie vragen of deze gronden als uitzondering op het algemeen mededingingsbeleid gezien moeten worden en daarom expliciet in artikel 8 vermeld behoren te worden?

In artikel 8 is de Mededingingswet ook van toepassing verklaard op netten gelegen op het Nederlands continentaal plat. De leden van de D66-fractie vragen of de zogenaamde transitleidingen hierop een uitzondering vormen, daar haar inziens de Mededingingswet slechts van toepassing kan zijn indien de mededinging op de Nederlandse markt merkbaar wordt beïnvloed en in het geval van transitleidingen is daar toch geen sprake van?

Artikel 10

Kan het ontbreken van een vaste procedure voor een behandeling van een geschil bij landsgrensoverschrijdend transport niet leiden tot handelspolitieke twisten, aangezien hiermee de belangen van de betreffende lidstaten gemoeid kunnen zijn? Zo ja, waarom is bij dergelijke geschillen niet gekozen voor een behandeling door een orgaan dat geen directe band heeft met afzonderlijke lidstaten, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Artikel 11, onderdeel b

De bestaande netwerken worden met de Gaswet opengesteld voor marktwerking. De vraag rijst of dit ook geldt voor netwerken, bijvoorbeeld bij grote bedrijven, die voor niet-bedrijfsmatige doorlevering van aardgas dienen. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat dit niet moet geschieden, en verzoeken daarom de Gaswet aan te passen naar analogie van de niet-bedrijfsmatige levering van elektriciteit zoals voorzien is in de Elektriciteitswet 1998.

De leden van de CDA-fractie worden graag nader geïnformeerd over de inhoud van de in dit artikel bedoelde ministeriële regeling. Het belang van de inhoud van die regeling leent zich naar de mening van deze leden niet voor regeling door de minister. De regering wordt daarom verzocht dit onderwerp te regelen bij algemene maatregelen van bestuur. Tevens willen deze leden graag kennis nemen van de inhoud van de regeling voordat deze wordt vastgesteld. Is de regering bereid de vast te stellen regeling aan het parlement voor te leggen?

Artikel 12

Hoe wordt getoetst of de leveringsvoorwaarden van de aanvrager ten aanzien van beschermde afnemers acceptabel zijn, zo vragen de leden van de SP-fractie. Worden hiervoor minimumeisen opgesteld? Zo ja, op welke wijze worden de Kamer en derden (bv. consumentenorganisaties, energiedistributiebedrijven) in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven op de conceptcriteria?

Artikel 13

Is de regering vrij bij het verbinden van voorschriften aan een leveringsvergunning? Zo ja, aan wat voor soort voorschriften wordt hierbij gedacht, zo vragen de leden van de SP-fractie. Waarom worden deze voorschriften niet standaard uitgewerkt in een AMvB of ministeriële regeling?

Artikel 16

Het is de bedoeling, zo merken de leden van de PvdA-fractie op, dat efficiëncywinsten worden doorgegeven aan beschermde afnemers. Kan de regering aangeven waar zij denkt dat die efficiëncywinsten bij de energiebedrijven zullen worden gehaald?

De kleinverbruikers zullen pas in 2007 de vrije markt op kunnen, een beleid dat gekozen is om hen te beschermen tegen te heftige marktbewegingen en ook om tijd te krijgen voor de fysieke maatregelen die moeten worden getroffen. Het grootste deel van de gasprijs voor de kleinverbruikers bestaat uit inkoopkosten en belastingen. De leden van de VVD-fractie merken op dat de inkoopmarkt voor gaslevering aan gebonden klanten gesloten zal blijven, omdat de energiebedrijven voor dat marktsegment aan de Gasunie gebonden blijven. Waarom wordt, gezien de beperkte mate waarin de energiebedrijven de totale gasprijs kunnen beïnvloeden, gekozen voor individuele maximum leveringstarieven om de gebonden klant te beschermen tegen te hoge gasprijzen en niet voor een landelijk maximumtarief?

De voordelen van de liberalisering van de gasmarkt moeten naar de mening van de leden van de CDA-fractie ook ten goede komen aan de gebonden afnemers. Het is deze leden evenwel niet duidelijk of bedoelde voordelen van de geliberaliseerde gasmarkt in de vorm van een lagere gasprijs aan de gebonden afnemers zullen worden doorberekend. In dit verband is door de distributiebedrijven gewezen op de langlopende overeenkomsten tussen de Gasunie en de verschillende distributiebedrijven. Ook de toelichting op dit artikel biedt geen helderheid.

Wat wordt in dit verband precies bedoeld met de in de memorie van toelichting opgenomen passage, luidende: «Dat betekent dat ontwikkelingen in de valutakoersen en de brandstofprijzen exogeen doorwerken, althans voor zover dat contractueel is vastgelegd». Hebben gebonden afnemers wel of geen voordeel van eventuele lagere prijzen, zo vragen de leden van de CDA-fractie? De regering wordt verzocht op de positie van de gebonden afnemer in het licht van de te liberaliseren gasmarkt uitgebreid in te gaan. Tevens vragen zij bij de beantwoording van deze vraag ook in te gaan op de reden waarom niet is gekozen voor overeenkomstige toepassing van het soortgelijke systeem als opgenomen in artikel 41 van de Elektriciteitswet 1998.

Op grond van dit artikel zal de regering voorafgaand aan de vaststelling van de korting als bedoeld in artikel 16 lid 2 overleg moeten plegen met zogeheten «representatieve organisaties». In verband met een breed draagvlak voor het door het bevoegde bestuursorgaan, i.c. de Minister, te nemen besluit dient het begrip «representatieve organisatie», gelijk de uitleg van soortgelijke bepalingen waarbij aan representatieve organisaties in de Elektriciteitswet 1998 een rol wordt toegekend, ruim te worden uitgelegd. Daarbij dient naast de omvang van de achterban en de statuten van een bepaalde organisatie ook (veel) gewicht te worden toegekend aan de feitelijke aktiviteiten van deze organisatie bij het behartigen van het in dit verband relevante belang van haar achterban. De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat schending van een dergelijk belangrijk voorschrift, waarbij representatieve organisaties een mogelijkheid tot inspraak hebben voorafgaand aan een besluit van het bevoegde bestuursorgaan, tot gevolg heeft dat het betrokken besluit slechts in uitzonderlijke en bijzondere omstandigheden in stand kan blijven.

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat in de formule rekening wordt gehouden met de inkoopprijs zoals afgesproken tussen de vergunninghouder en zijn leverancier. Hoe wordt voorkomen dat via opzetjes tussen vergunninghouders en buitenlandse gasleveranciers enerzijds de tarieven voor de gebonden gebruikers opgedreven worden, anderzijds een deel van de in Nederland behaalde winst wordt weggesluisd naar het buitenland?

De leden van de fracties van RPF en GPV nodigen de regering uit in te gaan op de vraag in hoeverre klanten in gelijke mate van efficiëntiewinsten dienen te profiteren. In de memorie van toelichting wordt slechts vermeld dat de voordelen van de prijs op de vrije markt «zoveel mogelijk worden meegenomen in de vaststelling van maximumtarieven van beschermde afnemers». Waarom deze terughoudende opstelling van de regering?

Op grond van dit artikel stelt de regering voor iedere vergunninghouder de tarieven vast die deze ten hoogste mag berekenen voor de levering van gas aan beschermde afnemers. De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering er niet voor heeft gekozen om jaarlijks een landelijk, maximum eindverbruikerstarief te laten vaststellen. In hoeverre is de regering van mening dat als gevolg van de in voorliggend wetsvoorstel gemaakte keuze de vergunninghouder de prikkel tot efficiencyverbetering wordt ontnomen?

Artikel 22

Dit artikel voorziet naar de mening van de leden van de PvdA-fractie in een administratieve scheiding tussen onderdelen van een gasbedrijf. Commercieel gevoelige informatie kan echter ook buiten de strikte boekhouding van het ene onderdeel van een gasbedrijf naar het andere worden verspreid.

De leden van de CDA-fractie delen de zienswijze van de regering dat gasbedrijven over een transparante boekhouding moeten beschikken, teneinde de toezichthoudende instanties, waaronder de NMa, in de gelegenheid te stellen op effectieve wijze toezicht te houden op naleving van de bepalingen in de Mededingingswetgeving en de Gaswet. Deze leden vragen evenwel of de voorgestelde regeling op dit punt niet te summier is uitgewerkt. Met het oog op het voorkomen van misbruik van machtspositie door netbeheerders en andere gasbedrijven achten deze leden het wenselijk te komen tot een verdere uitwerking van de wettelijke eisen ten aanzien van de inrichting van de boekhouding van de gasbedrijven.

Is de regering van oordeel dat de afzonderlijke boekhoudingen volgens (goed koopmansgebruik) moeten voldoen aan de zogeheten «generally accepted accounting principles»? Hoe staat de regering tegenover het wettelijk verankeren van dit uitgangspunt?

Artikel 26

Dit artikel regelt naar de mening van de leden van de PvdA-fractie dat onder andere gastransportbedrijven vertrouwelijk met de informatie moeten omgaan die zij verkrijgen bij de uitvoering van hun taak. Gegevens die verkregen zijn uit onderhandelingen over toegang tot het net kunnen commercieel gevoelig zijn en mogen niet gebruikt worden. Hoe denkt de regering dit tegen te gaan? Is toezicht achteraf voldoende waarborg tot het voorkomen van bovengenoemde praktijk?

Een gastransportbedrijf mag geen misbruik maken van de informatie, die hij bij de uitvoering van zijn taak of in het kader van onderhandelingen over transport heeft verkregen, bij de aankoop of verkoop van gas door hemzelf of door een verwant bedrijf. De leden van de fractie van D66 vragen hoe dit gewaarborgd wordt?

Artikel 28

De leden van de PvdA-fractie herinneren eraan dat het vergelijkbare artikel uit de Elektriciteitswet 1998 bedoeld was om ervoor te zorgen dat in nieuwe woonlocaties zowel de liberale markt als het milieu worden gediend. Opdat lokaal de beste manier zou moeten kunnen worden gevonden om het energiegebruik te optimaliseren zou de regering met een AMvB komen. Er ligt inmiddels eindelijk een concept-AMvB ter tafel, echter over de concrete uitvoerbaarheid bestaat veel kritiek. Wat is de visie van de regering dat door vrijheid van leverantie per 2007 lokale opties niet meer via lokale partijen kunnen worden afgedwongen zodat het beter is het onderhavige artikel 28 te schrappen?

Het principe van de vrije aanleg van leidingen wordt doorbroken doordat bij aan te wijzen gebieden (meestal Vinex-locaties) een afweging moet worden gemaakt met betrekking tot de aanleg van transportnetten voor gas, elektriciteit, en warmte. De leden van de fractie van D66 vragen of dit in de praktijk kan betekenen dat in zo'n gebied geen gasnet wordt aangelegd? Voorts vragen zij hoe dit in verhouding staat tot de keuzevrijheid van de consument? Deze leden vinden dat door middel van een algemene maatregel van Bestuur, waarin de procedureregels voor de afweging worden vastgelegd, zal moeten worden voorkomen dat een bepaald type energie-infrastructuur im- of expliciet wordt uitgesloten.

De aanleg van een optimale infrastructuur in grote nieuwbouwlocaties wordt mogelijk gemaakt. De leden van de fractie van D66 vragen hoe lang een optimale energie-infrastructuur wordt beschermd? Zij vinden dat deze beschermtijd ten minste met de afschrijving van het systeem overeen dient te komen.

In de memorie van toelichting verdedigt de regering de inbreuk op het principe van vrije netaanleg door te stellen dat «het hier een naar tijd en plaats beperkte inbreuk betreft, onder zorgvuldige procedurele waarborgen voor de bevordering van een belangrijk maatschappelijk doel». Echter dit artikel voorziet in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur procedurele regels te stellen voor keuzes die bij publieke besluit-vorming over het aanleggen van nieuwe energie-infrastructuren worden gemaakt. Daar de leden van de fractie van D66 grote waarde hechten aan transparante besluitvorming, zien zij graag dat de procedurele regels tot besluitvorming bij voorbaat geregeld worden.

Artikel 29

Gasleveranciers krijgen als taak zich in te zetten voor een doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde wijze van gasverbruik, en dienen om de twee jaar te rapporteren hoe zij hier uitvoering aan hebben gegeven. De leden van de D66-fractie vragen de regering te verduidelijken wat zij onder «een doelmatig en milieuhygiënisch verantwoorde wijze van gasverbruik» verstaat. Hoe denkt de regering over het idee om voor leveranciers en grote afnemers een besparingsdoelstelling in de wet op te nemen (passend bij een CO2-plafond)?

Artikel 30

Wat is de visie, gelet op die de opmerkingen die de leden van de PvdA-fractie maakten bij artikel 28, het onderhavige zodanig te verruimen dat er ieder jaar een per AMvB te bepalen toenemende milieukwaliteit gerealiseerd moet worden voor alle energie die geleverd wordt aan de Nederlandse kleinverbruikers? Voor die milieukwaliteit zullen dan certificaten kunnen worden verhandeld die zowel lokale duurzame energieprojecten waarderen als lokale projecten met zuinige installaties. Is het niet aantrekkelijk om op die wijze een (groei)markt voor zuinige installaties en duurzame energie te bevorderen? (Zie ook de brief d.d. 30 september 1999 van het Centrum voor energiebesparing en schone technologie).

Artikel 31

Kan nader worden aangegeven, zo vragen de leden van de SP-fractie, wat onder het bevorderen van de veiligheid verstaan wordt? Moeten de energiedistributiebedrijven actieve controles uitvoeren bij eindgebruikers, bijvoorbeeld naar de ventilatie van ruimten waar open verbrandingstoestellen staan opgesteld, CO-emmissies van verbrandingstoestellen, brandveiligheid e.d. Hoe verhoudt de nieuwe situatie zich tot de huidige?

Artikel 32

De leden van de CDA-fractie kunnen geheel instemmen met een regeling die is gericht op het veilig stellen van de voorzieningszekerheid van huishoudens in de fase waarin deze afnemers de status van vrije klant hebben verkregen. Het komt deze leden wenselijk voor dat de naleving van dit artikel ook rechtstreeks door de direct belanghebbenden, zijnde de kleinverbruiker(s) al dan niet vertegenwoordigd door overkoepelende organisaties als de consumentenbond, bij nalatigheid van de leverancier bij de rechter kan worden afgedwongen. Deze leden veronderstellen dat de aard en strekking van dit artikel zich niet tegen een dergelijk beroep van kleinverbruikers verzet.

Artikel 35

Ook in dit wetsvoorstel wordt opnieuw gekozen voor de aanwijzing van het College van beroep voor het bedrijfsleven als eerste en enige bevoegde rechter voor de toetsing van besluiten genomen op grond van deze wet. Bij de behandeling van de Algemene wet bestuursrecht is uitdrukkelijk door de wetgever uitgesproken dat een belanghebbende in beginsel een door hem betwist besluit moet kunnen voorleggen aan twee rechterlijke instanties. Van deze hoofdregel kan slechts om zeer zwaarwichtige redenen worden afgeweken. De leden van de CDA-fractie willen graag nader worden geïnformeerd over de redenen om slechts beroep tegen besluiten genomen op grond van deze wet bij een rechterlijke instantie toe te staan? Indien dergelijke zwaarwichtige redenen ontbreken dient dit artikel alsnog overeenkomstig de hoofdregel van de Algemene wet bestuursrecht te worden aangepast.

Deze leden willen graag een overzicht ontvangen van de besluiten waartegen op grond van het thans voorliggende wetsvoorstel bezwaar en/of beroep bij de administratieve rechter kan worden ingesteld. Door de leden van de CDA-fractie wordt groot belang gehecht aan een effectieve rechtsbescherming. Op basis van dit uitgangspunt, dat ook bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de mijnbouwwet uitdrukkelijk door hen is verwoord, achten deze leden het absoluut noodzakelijk dat het begrip «belanghebbende» (in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht), in relatie tot de Gaswet ruim wordt uitgelegd. Zij veronderstellen dat de regering dit standpunt deelt.

Artikel 36

Hebben gemeenteraad en provinciale staten, zo vragen de leden van de SP-fractie, ook geen bevoegdheden met betrekking tot de aanleg en het beheer van gasleidingen? Zo nee, bemoeilijkt dit niet een adequaat RO-beleid en een efficiënt beheer van de openbare ruimte door lagere overheden?

Artikel 40

Dit artikel bepaalt dat de Gaswet binnen vier jaar na de inwerkingtreding zal worden geëvalueerd. De leden van de fractie van D66 zien graag dat in deze evaluatie ook aandacht wordt besteed aan de administratieve lastendruk voor bedrijven.

Artikel 44

In verband met een effectieve handhaving lijkt het wenselijk dat de in de Gaswet vast te leggen verplichtingen niet alleen strafrechtelijk, maar ook bestuurs- en civielrechtelijk kunnen worden gehandhaafd. Om deze reden willen deze leden van de CDA-fractie graag vernemen welke in dit wetsvoorstel opgenomen plichten zich lenen voor een bestuursrechtelijke handhaving? Welke bestuursrechtelijke instrumenten staan de regering in dit verband ter beschikking? In aanvulling op de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving dient ook een particulier de mogelijkheid te hebben via een civielrechtelijke aktie naleving van voor hem rechtstreeks van belang zijnde door derden na te leven wettelijke verplichtingen te doen handhaven respectievelijk bij schending daarvan schadeloos te worden gesteld. Tot deze verplichtingen dienen in ieder geval de wetsartikelen die op geheimhouding betrekking hebben te worden gerekend. Kan op deze manier ook naleving van de eventueel krachtens artikel 51 lid 2 van de Gaswet gestelde regels worden gehandhaafd?

Artikel 47

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat in het wetsvoorstel op voorstel van de Raad van State alsnog een reciprociteitsregeling is opgenomen. Met dit instrument kan een evenwichtige opening van de gasmarkt worden bevorderd.

Het opnemen van een reciprociteitclausule wordt door de leden van de fractie van D66 als positief ervaren. Zij heeft echter vernomen dat de juridische houdbaarheid van de reciprociteitsclausule sterk in twijfel wordt getrokken. Kan de regering hier op ingaan?

Bij de liberalisering van de elektriciteitsmarkt blijkt dat in de praktijk drempels bestaan die de eerlijke concurrentie belemmeren (bijv. afstandafhankelijk tarief in Duitsland). Verwacht de regering dit soort praktische belemmeringen op de gasmarkt? Welke mogelijkheden ziet de regering hier maatregelen tegen te treffen, als nog geen beroep op de reciprociteitclausule gedaan kan worden (bijvoorbeeld omdat het land de richtlijn nog niet geïmplementeerd heeft)? Verder willen de leden van de fractie van D66 graag een toelichting met betrekking tot de Russische positie. Is het juist dat Rusland weinig aanstalten maakt om de eigen markt open te stellen, terwijl zij wel de Europese markt wil betreden? Welke mogelijkheden ziet de regering om hier iets aan te doen?

Artikel 53

Dit artikel heeft betrekking op wijziging in eigendomsverhoudingen in de gassector. Het wordt onwenselijk geacht dat gasleveringsbedrijven die nu nog in gemeentelijke en provinciale handen zijn overhaast geprivatiseerd worden. Dat zal voor beschermde afnemers tot een situatie kunnen leiden waarin onduidelijkheid gaat bestaan over wie op welke verantwoordelijkheden en verplichtingen kan worden aangesproken. Te snelle privatisering kan tot chaotische concurrentie leiden die sommige bedrijven en daarmee eventueel ook beschermde afnemers kan treffen. Daarnaast moet voorkomen worden dat huidige bestaande publieke monopolies door verandering van eigendomsverhoudingen verworden tot private monopolies. Op grond van het bovenstaande kan de regering wijzigingen in genoemde eigendomsverhoudingen beoordelen en er zijn vereiste instemming aan onthouden. De leden van de PvdA-fractie onderschrijven bovenstaande punten, maar zien graag dat de regering nader aangeeft op grond van welke criteria de wijziging in eigendomsverhoudingen in de gassector wordt beoordeeld.

In dit artikel is geen regeling opgenomen, zo merken de leden van de CDA-fractie op, voor overdracht van eigendom van gasnetten. Zij achten het onwenselijk dat de eigendom van gasnetten kan worden overgedragen aan commercieel opererende bedrijven. Particuliere monopolies van gasnetten moeten worden voorkomen. De regering wordt om deze reden verzocht de overdracht van eigendom van gasnetten door middel van een wettelijke regeling aan ministeriële toestemming te binden. Waarom wordt in dit artikel niet gesproken over rechten op aandelen in een rechtspersoon/gasbedrijf, gelijk de momenteel geldende regeling voor elektriciteitsdistributiebedrijven? Is de regering bereid tot aanpassing van dit artikel? Dit artikel vertoont grote gelijkenis met artikel 72 van de Elektriciteitswet 1998. Is het een juiste veronderstelling dat de op dit artikel gegeven toelichting tijdens de behandeling van de elektriciteitswet 1998 van overeenkomstige toepassing is op artikel 53 van de Gaswet?

De voorzitter van de commissie,

Biesheuvel

De griffier van de commissie,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Rabbae (GL), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), M.B. Vos (GL), Van Zuijlen (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Hofstra (VVD), Van Walsem (D66), Wagenaar (PvdA), Stroeken (CDA), De Boer (PvdA), Van den Akker (CDA), Geluk (VVD), Verburg (CDA), Bos (PvdA), Blok (VVD) en Hindriks (PvdA).

Plv. leden: Verbugt (VVD), Atsma (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Wijn (CDA), Klein Molekamp (VVD), Vendrik (GL), Kamp (VVD), Van den Berg (SGP), Poppe (SP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Van der Steenhoven (GL), Schoenmakers (PvdA), Bakker (D66), Van Baalen (VVD), Schimmel (D66), Herrebrugh (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Smits (PvdA), De Haan (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Koenders (PvdA), Udo (VVD) en Hamer (PvdA).

Naar boven