26 463
Regels omtrent het transport en de levering van gas (Gaswet)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende regels omtrent het transport en de levering van gas (Gaswet).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

Tavarnelle

30 maart 1999

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, mede ter uitvoering van richtlijn 98/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (PbEG 1998, L 204), de mogelijkheden voor levering en in- en uitvoer van gas en voor het gebruik van infrastructuur voor gastransport te verruimen en daarvoor met inachtneming van het belang van het betrouwbaar, duurzaam, milieuhygiënisch verantwoord en doelmatig functioneren van de gasvoorziening een regeling tot stand te brengen met betrekking tot het transport en de levering van gas;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Paragraaf 1.1. Begripsbepalingen

Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

b. gas: stof die bij een temperatuur van 15° Celsius en bij een druk van 1,01 325 bar in gasvormige toestand verkeert en in hoofdzaak bestaat uit methaan of een andere stof die vanwege haar eigenschappen aan methaan gelijkwaardig is;

c. gasproductienet: een of meer pijpleidingen die onderdeel uitmaken van een olie- of gaswinningsproject of die worden gebruikt voor het transport van gas rechtstreeks van een gaswinningsproject naar een verwerkingsinstallatie, een opslagplaats of een aanlandingsplaats;

d. gastransportnet: niet tot een gasproductienet behorende, met elkaar verbonden leidingen bestemd of gebruikt voor het transport van gas, met inbegrip van landsgrensoverschrijdende leidingen en van installaties waarmee noodzakelijkerwijs met dat transport verbonden diensten worden verricht;

e. gastransportbedrijf: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die uit hoofde van eigendom of ten behoeve van een of meer andere natuurlijke personen of rechtspersonen die een of meer leidingen of installaties in eigendom hebben, een gastransportnet beheert;

f. gasopslaginstallatie: een installatie voor de opslag van gas met uitsluiting van het gedeelte dat wordt gebruikt voor productieactiviteiten;

g. gasopslagbedrijf: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die uit hoofde van eigendom of ten behoeve van een of meer andere natuurlijke personen of rechtspersonen die een dergelijke installatie in eigendom hebben, een gasopslaginstallatie beheert;

h. LNG-installatie: installatie voor het vloeibaar maken van gas of voor de verlading, de opslag of de hervergassing van vloeibaar gas;

i. LNG-bedrijf: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die uit hoofde van eigendom of ten behoeve van een of meer andere natuurlijke personen of rechtspersonen die een dergelijke installatie in eigendom hebben, een LNG-installatie beheert;

j. gasbedrijf: een gastransportbedrijf, een gasopslagbedrijf, een LNG-bedrijf of een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die de productie, de aankoop of de levering van gas verricht, maar geen eindafnemer van dit gas is;

k. verwant bedrijf: verbonden onderneming in de zin van artikel 41 van de zevende richtlijn nr. 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, derde lid, sub g, van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening of een geassocieerde onderneming in de zin van artikel 33, eerste lid, daarvan of een onderneming die aan dezelfde aandeelhouders toebehoort;

l. netgebruiker: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon voor wie met behulp van een gastransportnet het transport van gas en daarmee noodzakelijkerwijs verbonden diensten worden verricht;

m. aansluiting: een verbinding tussen een gastransportnet en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met d, van de Wet waardering onroerende zaken;

n. beschermde afnemer: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon gedurende de periode waarin hij, naar een op het verbruik in voorgaande jaren gegronde verwachting, jaarlijks per aansluiting

1. tot 1 januari 2002 minder dan 10 000 000 m3 gas verbruikt,

2. tot 1 januari 2007 minder dan 170 000 m3 gas verbruikt, met dien verstande dat wanneer gas ten behoeve van een gemeenschappelijke voorziening wordt afgenomen, in plaats van die voorziening de gebruikers daarvan worden aangemerkt als afnemer;

o. vergunninghouder: een houder van een leveringsvergunning als bedoeld in artikel 12;

p. richtlijn: richtlijn nr. 98/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998, betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (PbEG L 204);

q. directeur-generaal: de directeur-generaal van Nederlandse mededingingsautoriteit, bedoeld in artikel 2 van de Mededingingswet;

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan de termijn worden gewijzigd waarbinnen een afnemer als bedoeld in het eerste lid, onderdeel n, onder 2°, wordt beschouwd als beschermde afnemer of kan de daarin aangegeven grenswaarde met betrekking tot het gasverbruik worden gewijzigd.

3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de wijze van vaststelling van het jaarlijks verbruik van beschermde afnemers als bedoeld in het eerste lid, onderdeel n.

Paragraaf 1.2. Beheerstaken op het gebied van gastransport, gasopslag en LNG

Artikel 2

1. Een gastransportbedrijf, een gasopslagbedrijf of een LNG-bedrijf heeft tot taak zijn gastransportnet, onderscheidenlijk zijn gasopslaginstallatie of zijn LNG-installatie op economische voorwaarden in werking te hebben, te onderhouden en te ontwikkelen op een wijze die de veiligheid, doelmatigheid en betrouwbaarheid van dat gastransportnet of die installatie en van het transport van gas waarborgt en het milieu ontziet.

2. Een gasbedrijf als bedoeld in het eerste lid verstrekt andere gastransportbedrijven, gasopslagbedrijven en LNG-bedrijven voldoende informatie om te waarborgen dat het transport en de opslag van gas met behulp van zijn gastransportnet, onderscheidenlijk zijn gasopslaginstallatie of zijn LNG-installatie en de daarmee verbonden gastransportnetten op een veilige en doelmatige wijze kan plaatsvinden.

3. Bij de toepassing van het eerste en tweede lid onthouden gasbedrijven als bedoeld in het eerste lid zich van iedere vorm van discriminatie tussen netgebruikers.

HOOFDSTUK 2. TRANSPORT VAN GAS

Paragraaf 2.1. Technische eisen voor aansluiting op een gastransportnet

Artikel 3

1. Een gastransportbedrijf stelt in ontwerp voorwaarden op waarin is vastgelegd aan welke vereisten het technisch ontwerp en de exploitatie van leidingen en installaties ten minste moeten voldoen met het oog op aansluiting van die leidingen en installaties op zijn gastransportnet.

2. De voorwaarden zijn objectief en niet-discriminerend en op basis daarvan moet het samenhangend functioneren van de gastransportnetten gewaarborgd zijn.

3. Het gastransportbedrijf zendt de voorwaarden in ontwerp aan de directeur-generaal.

4. De directeur-generaal deelt de voorwaarden in ontwerp aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen mee en vergewist zich van het tijdstip van het verstrijken van de van toepassing zijnde termijnen, bedoeld in artikel 9 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998, betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204).

5. De directeur-generaal kan één of meer gastransportbedrijven opdragen de voorwaarden aan te passen indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk is met het oog op de naleving van het tweede lid of als gevolg van de procedure bedoeld in het vierde lid. Indien de eerste volzin geen toepassing vindt, maakt de directeur-generaal dit onverwijld na het verstrijken van de termijnen, bedoeld in het vierde lid, aan het gastransportbedrijf bekend.

6. Het gastransportbedrijf stelt de voorwaarden vast met inachtneming van het vijfde lid en legt de voorwaarden voor een ieder ter inzage op zijn kantoor.

Paragraaf 2.2. Bekendmaking indicatieve tarieven en voorwaarden voor transport

Artikel 4

1. Een gastransportbedrijf is verplicht jaarlijks voor 1 oktober een indicatie bekend te maken van de tarieven en de voorwaarden die het bedrijf in het volgende kalenderjaar voornemens is te hanteren voor het verrichten van transport van gas en van de daarmee noodzakelijkerwijs verbonden diensten.

2. Onder de in het eerste lid bedoelde diensten wordt in ieder geval verstaan het aanpassen van de benuttingsgraad.

3. Het gastransportbedrijf zendt de in het eerste lid bedoelde informatie aan de directeur-generaal.

Paragraaf 2.3. Verrichten van transport van gas

Artikel 5

1. Een gastransportbedrijf is verplicht, in voorkomend geval tezamen met een verwant bedrijf, met degene die daarom verzoekt te onderhandelen over het verrichten van het transport van gas met behulp van zijn gastransportnet en van één of meer installaties van het verwante bedrijf, voor zover het gebruik van die installaties noodzakelijk is voor het transport.

2. Op de grondslag van hetgeen als gevolg van het eerste lid is overeengekomen, wordt het transport van gas en de daarmee noodzakelijkerwijs verbonden diensten verricht.

3. Toepassing van het eerste en het tweede lid geschiedt op voorwaarden die redelijk, transparant en niet discriminerend zijn.

Artikel 6

1. Een gastransportbedrijf, of in voorkomend geval een verwant bedrijf, kan weigeren het transport van gas of de daarmee noodzakelijkerwijs verbonden diensten te verrichten indien:

a. binnen zijn gastransportnet, onderscheidenlijk de in artikel 5, eerste lid, bedoelde installaties van het verwante bedrijf, geen capaciteit beschikbaar is voor het transport van de desbetreffende hoeveelheid gas dan wel in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij alle capaciteit beschikbaar stelt;

b. het verrichten van het beoogde transport of van de daarmee noodzakelijkerwijs verbonden diensten hem zou verhinderen zijn in artikel 2 bedoelde taak te vervullen of

c. het gastransportbedrijf beschikt over een daartoe strekkende ontheffing als bedoeld in artikel 7, eerste lid, of het bedrijf een aanvraag daartoe heeft ingediend en daarop nog niet is beslist.

2. Een weigering als bedoeld in het eerste lid is met redenen omkleed.

Artikel 7

1. De directeur-generaal kan op aanvraag een gastransportbedrijf tijdelijk ontheffing verlenen van de in artikel 5, eerste lid, bedoelde verplichting indien een verzoek om transport is gericht tot het gastransportbedrijf en het bedrijf ernstige economische en financiële moeilijkheden ondervindt of dreigt te ondervinden in verband met één of meer reeds aangegane overeenkomsten die voor hem een verplichting bevatten tot afname van een bepaalde hoeveelheid gas of, bij gebreke daarvan, tot het betalen van een vergoeding ter waarde van die hoeveelheid gas of van een deel daarvan.

2. In een verzoek om ontheffing worden de aard en de omvang van de verwachte moeilijkheden aangegeven, alsmede de inspanningen die het gastransportbedrijf heeft geleverd om die moeilijkheden op te lossen.

3. Bij het beoordelen van de aanvraag houdt de directeur-generaal rekening met artikel 25, eerste lid, tweede alinea, en derde lid, van de richtlijn.

4. De directeur-generaal beslist zo spoedig mogelijk op de aanvraag, doch uiterlijk binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag.

5. Indien de directeur-generaal een ontheffing als bedoeld in het eerste lid heeft verleend, stelt hij de Commissie van de Europese Gemeenschappen daarvan onverwijld in kennis, onder overlegging van de daarvoor van belang zijnde gegevens.

6. Indien een definitief besluit van de Commissie als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de richtlijn strekt tot wijziging of intrekking van de ontheffing is de directeur-generaal verplicht daaraan onverwijld gevolg te geven.

Artikel 8

1. De Mededingingswet is mede van toepassing ten aanzien van het verrichten van transport van gas met behulp van een gasproductienet op het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, waarop het Koninkrijk mede overeenkomstig het op 10 december 1982 te Montego-Bay gesloten Verdrag inzake het recht van de zee (Trb. 1983, 83) soevereine rechten heeft en hetwelk is gelegen aan de zeezijde van de in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee bedoelde lijn.

2. Ten aanzien van het transport van gas, bedoeld in het eerste lid, wordt onder gasproductienet niet verstaan de pijpleidingen die ter plaatse binnen een olie- of gaswinningsproject worden gebruikt.

Paragraaf 2.4. Geschillenbeslechting

Artikel 9

Geschillen met betrekking tot de toepassing van de artikelen 5 en 6 worden, met inachtneming van deze wet, op de grondslag van de Mededingingswet beslecht door de directeur-generaal.

Artikel 10

1. Ingeval een geschil betrekking heeft op een landsgrensoverschrijdend transport, is de directeur-generaal onbevoegd het geschil te behandelen, indien degene die weigert het transport te verrichten of tarieven en voorwaarden voor dat transport vaststelt, waarmee de verzoeker zich niet kan verenigen, een gastransportnet of een gasproductienet beheert dat geheel ressorteert onder een andere lidstaat van Europese Unie.

2. Ingeval een geschil als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op een transport met behulp van een gastransportnet of een gasproductienet dat tevens ressorteert onder een andere lidstaat, overlegt de directeur-generaal met de in die andere lidstaat bevoegde instantie over de behandeling van dat geschil.

HOOFDSTUK 3. LEVERING VAN GAS AAN BESCHERMDE AFNEMERS

Paragraaf 3.1. Leveringsvergunning

Artikel 11

1. Het is verboden zonder vergunning gas te leveren aan beschermde afnemers.

2. Het verbod geldt niet ten aanzien van het leveren van gas:

a. door een buiten Nederland gevestigde leverancier van gas aan ten hoogste 500 beschermde afnemers, bedoeld in artikel 1, onderdeel n, onder 2°, die wonen in gebieden aan de Nederlandse landsgrens of

b. indien het gas anders dan bedrijfsmatig wordt geleverd overeenkomstig bij ministeriële regeling te stellen regels.

Artikel 12

1. Onze Minister verleent op aanvraag een leveringsvergunning indien de aanvrager genoegzaam aantoont dat voldoende voorzieningen zijn getroffen om te kunnen voldoen aan de verplichting tot levering van gas aan beschermde afnemers, bedoeld in artikel 15.

2. Onder voorzieningen worden mede begrepen de voorwaarden die de aanvrager stelt voor de levering van gas aan beschermde afnemers en de behandeling van klachten ten aanzien van die levering.

Artikel 13

1. Een leveringsvergunning is geldig tot en met 31 december 2006, dan wel tot het tijdstip waarop de gewijzigde termijn, bedoeld in artikel 1, tweede lid, afloopt.

2. In de leveringsvergunning wordt het gebied aangewezen waarin de vergunninghouder gas levert aan beschermde afnemers.

3. Een leveringsvergunning kan worden gewijzigd indien de uitvoering van een procedure als bedoeld in artikel 28, tweede lid, aanleiding geeft tot het verlenen van een nieuwe leveringsvergunning.

4. Ter waarborging van de belangen die worden gediend door deze wet en in het bijzonder het belang van beschermde afnemers om tegen redelijke voorwaarden verzekerd te zijn van levering van gas, kan Onze Minister aan een leveringsvergunning voorschriften verbinden en deze voorschriften wijzigen.

Artikel 14

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van:

a. de inhoud van een aanvraag om een leveringsvergunning en de daarbij te overleggen gegevens;

b. de wijze waarop een aanvraag om een leveringsvergunning wordt ingediend en behandeld.

Paragraaf 3.2. Leveringsplicht en tarieven

Artikel 15

1. De vergunninghouder is verplicht in het gebied waarvoor de leveringsvergunning is verleend, gas te leveren ten behoeve van elke beschermde afnemer die in dat gebied gevestigd is en die daartoe een verzoek doet, tegen een tarief dat in overeenstemming is met het bepaalde bij of krachtens artikel 16.

2. Het eerste lid geldt niet indien in redelijkheid niet van de vergunninghouder kan worden gevergd dat hij gas levert aan de desbetreffende beschermde afnemer.

Artikel 16

1. Onze Minister stelt voor iedere vergunninghouder de tarieven vast die deze ten hoogste mag berekenen voor de levering van gas aan beschermde afnemers aan wie deze vergunninghouder op grond van artikel 15, eerste lid, verplicht is gas te leveren. De tarieven kunnen verschillen voor de verschillende vergunninghouders.

2. De tarieven, bedoeld in het eerste lid, worden door Onze Minister vastgesteld met inachtneming van:

a. het belang van het betrouwbaar, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de gasvoorziening waaronder begrepen het belang van beschermde afnemers om tegen redelijke voorwaarden verzekerd te zijn van levering van gas en

b. de formule

pt = 1 + cpi – xt100 *(Pt–1–ct-1)+ct waarbij:

pt = de tarieven die zullen gelden in periode t;

pt-1 = de tarieven die golden in de periode voorafgaande aan periode t;

cpi = de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex (alle huishoudens), berekend uit het quotiënt van deze prijsindex in de vierde maand voorafgaande aan periode t en van deze prijsindex in de zestiende maand voorafgaande aan periode t, zoals deze maandelijks wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek;

xt = de korting ter bevordering van een doelmatige bedrijfsvoering door vergunninghouders waaronder begrepen hun diensten met betrekking tot de levering van gas;

ct = de inkoopprijs op grond van een overeenkomst tussen de vergunninghouder en het gasbedrijf dat gas aan hem levert;

ct-1 = de inkoopprijs in de periode voorafgaand aan t.

3. De korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering wordt door Onze Minister vastgesteld voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar.

4. Alvorens Onze Minister de korting vaststelt, voert hij overleg met de vergunninghouders en met representatieve organisaties van beschermde afnemers. Onze Minister geeft in het besluit tot vaststelling van de korting aan welke gevolgtrekkingen hij heeft verbonden aan de uitkomsten van dat overleg.

Artikel 17

1. Iedere vergunninghouder zendt jaarlijks voor 1 oktober aan Onze Minister een voorstel met betrekking tot de tarieven die deze vergunninghouder ten hoogste mag berekenen.

2. Indien het voorstel niet tijdig aan Onze Minister is gezonden, stelt deze de tarieven uit eigen beweging vast.

3. De tarieven treden in werking op een door Onze Minister te bepalen datum en gelden tot 1 januari van het jaar volgend op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de tarieven.

4. Indien op de datum, bedoeld in het derde lid, de tarieven voor het volgende jaar nog niet zijn vastgesteld, gelden de tarieven tot de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de tarieven voor het volgende jaar.

5. Iedere vergunninghouder legt een exemplaar van de voor hem geldende tarieven, bedoeld in artikel 16, voor een ieder ter inzage in al zijn vestigingen.

Artikel 18

1. Het is de vergunninghouder verboden aan de beschermde afnemers jegens wie hij op grond van artikel 15 een leveringsplicht heeft, gas te leveren tegen hogere tarieven dan de tarieven, vastgesteld op grond van artikel 16, in voorkomend geval vermeerderd met het bedrag ter dekking van de kosten verbonden aan de productie van gas uit biomassa of uit andere niet-fossiele bronnen, bedoeld in artikel 10, zesde lid, van de Wet energiedistributie.

2. Het is de vergunninghouder verboden in een gebied waarvoor aan een andere leverancier een vergunning is verleend, gas te leveren ten behoeve van een beschermde afnemer die in dat gebied gevestigd is.

Paragraaf 3.3. Overige verplichtingen

Artikel 19

1. Een vergunninghouder zendt Onze Minister desgevraagd een overzicht waarin ten aanzien van een door Onze Minister te bepalen periode ramingen zijn opgenomen van de totale behoefte aan gas van de beschermde afnemers aan wie de vergunninghouder op grond van artikel 15, eerste lid, verplicht is gas te leveren.

2. In het in het eerste lid bedoelde overzicht worden de vooronderstellingen die ten grondslag liggen aan de ramingen en de daarbij van belang zijnde onderscheidingen weergegeven.

3. In het overzicht wordt tevens op basis van de ramingen aangegeven op welke wijze de vergunninghouder in de in het eerste lid bedoelde periode zorg zal dragen voor de levering van gas aan de beschermde afnemers aan wie hij op grond van artikel 15, eerste lid, verplicht is gas te leveren.

4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de te verstrekken gegevens.

Artikel 20

1. Onze Minister kan, indien hem uit een overzicht als bedoeld in artikel 19 of anderszins blijkt dat een vergunninghouder in onvoldoende mate of op ondoelmatige wijze kan of zal kunnen voorzien in de levering van gas aan beschermde afnemers, de vergunninghouder opdragen voorzieningen te treffen teneinde zeker te stellen dat de levering van gas aan de beschermde afnemers aan wie de vergunninghouder op grond van artikel 15, eerste lid, verplicht is gas te leveren, in voldoende mate en op doelmatige wijze plaatsvindt.

2. De voorzieningen kunnen mede inhouden dat aan beschermde afnemers bij voorrang gas wordt geleverd.

3. De staat is niet aansprakelijk voor de kosten of de schade verbonden aan de uitvoering van de opdracht tot het treffen van voorzieningen.

Paragraaf 3.4. Intrekking van de leveringsvergunning

Artikel 21

Onze Minister kan een leveringsvergunning intrekken, indien:

a. de vergunninghouder dit verzoekt;

b. de vergunninghouder in onvoldoende mate voldoet aan de verplichting tot levering van gas aan de beschermde afnemers, bedoeld in artikel 15, eerste lid;

c. de vergunninghouder de in de leveringsvergunning gestelde voorschriften niet nakomt;

d. de vergunninghouder tarieven stelt voor de levering van gas aan beschermde afnemers die hoger zijn dan de tarieven, vastgesteld op grond van artikel 16;

e. de vergunninghouder de opgedragen voorzieningen, bedoeld in artikel 20, eerste lid, niet treft;

f. de vergunninghouder bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid of

g. de vergunninghouder anderszins niet langer in staat moet worden geacht de vergunde activiteit of de in de leveringsvergunning gestelde voorschriften na te kunnen komen.

HOOFDSTUK 4. BOEKHOUDING, INFORMATIEVERSTREKKING EN GEHEIMHOUDING

Paragraaf 4.1. Boekhouding

Artikel 22

1. Een gasbedrijf is verplicht een afzonderlijke boekhouding te voeren voor onderscheidenlijk

a. het transport van gas met behulp van de hogedrukleidingen en -installaties van het door hem beheerde gastransportnet,

b. het transport van gas met behulp van een door hem beheerd gastransportnet, voor zover niet vallend onder a, en

c. de opslag van gas.

2. Indien het gasbedrijf andere activiteiten verricht dan die welke verband houden met de productie van olie of gas, het transport, de levering of de opslag van gas, wordt daarvoor eveneens, al dan niet op geconsolideerde basis, een afzonderlijke boekhouding gevoerd.

3. De afzonderlijke boekhouding bevat:

a. een balans en een winst- en verliesrekening;

b. een specificatie van de toerekening van de activa en de passiva en de lasten en baten aan activiteiten als bedoeld in het eerste en tweede lid en

c. een toelichting op de gebruikte regels voor de afschrijving.

4. Het gasbedrijf geeft in de boekhouding aan welke methoden en criteria bij het opstellen daarvan zijn gehanteerd.

5. Het toerekenen van kosten aan activiteiten als bedoeld in het eerste en tweede lid geschiedt in overeenstemming met het gebruik van financiële of andere middelen voor die activiteiten.

6. Wijzigingen in de in het derde lid bedoelde regels voor de afschrijving worden met redenen omkleed in de boekhouding vermeld.

7. In de toelichting op de jaarrekening wordt elk verwant bedrijf waarmee een gasbedrijf een overeenkomst heeft gesloten waarvan de opbrengst of de kosten een bedrag van f 10 000 000 te boven gaat, vermeld. Daarbij wordt tevens per bedrijf het aantal van die overeenkomsten vermeld.

8. Het eerste tot en met het zevende lid zijn niet van toepassing op gasbedrijven die uitsluitend

a. gas winnen uit biomassa of uit andere niet-fossiele bronnen en de hoeveelheid gewonnen gas per jaar niet meer bedraagt dan 10 000 000 m3 of

b. anders dan bedrijfsmatig gas leveren.

9. Indien een gasbedrijf niet reeds uit hoofde van een wettelijke verplichting zijn jaarrekening of een daarmee overeenkomend financieel overzicht openbaar maakt, legt het zijn jaarrekening of dat overzicht voor een ieder ter inzage op het kantoor van zijn hoofdvestiging.

Artikel 23

1. Een vergunninghouder voert een afzonderlijke boekhouding met betrekking tot de levering van gas aan beschermde afnemers.

2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop aan de in het eerste lid bedoelde verplichting wordt voldaan.

Paragraaf 4.2. Informatieverstrekking en geheimhouding

Artikel 24

1. Onze Minister kan van een gasbedrijf of een netgebruiker de gegevens en inlichtingen verlangen die hij nodig heeft voor de uitvoering van deze wet en voor het opstellen van het in artikel 33 bedoelde energierapport.

2. Degene aan wie een verzoek is gedaan om gegevens en inlichtingen te verstrekken, is verplicht binnen de door Onze Minister te stellen redelijke termijn alle medewerking te verlenen die hij redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

3. Onze Minister gebruikt gegevens of inlichtingen welke hij heeft verkregen in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van een van zijn taken op grond van deze wet uitsluitend voor de uitoefening van die taak.

Artikel 25

Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing op de directeur-generaal, voor zover hij inlichtingen en gegevens nodig heeft voor de uitvoering van zijn taken op grond van deze wet, met dien verstande dat hij de door hem verkregen inlichtingen en gegevens ook kan gebruiken in verband met de toepassing van de Mededingingswet.

Artikel 26

1. Een gastransportbedrijf, een gasopslagbedrijf of een LNG-bedrijf dat bij de uitvoering van zijn taak de beschikking krijgt over gegevens waarvan het het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover de artikelen van deze wet hem tot mededeling verplichten of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

2. Een gastransportbedrijf maakt bij de aankoop of de verkoop van gas door het gastransportbedrijf zelf of door een verwant bedrijf geen misbruik van commercieel gevoelige gegevens van anderen die het heeft verkregen bij onderhandelingen over transport of bij het verrichten van transport.

Artikel 27

1. Artikel 26, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op een vergunninghouder ten aanzien van door hem verkregen gegevens van beschermde afnemers.

2. Een vergunninghouder gebruikt aan hem verstrekte gegevens over beschermde afnemers uitsluitend voor het uitvoeren van de in deze wet aan hem opgedragen taken, met dien verstande dat deze gegevens mede kunnen worden gebruikt voor het innen ten behoeve van hemzelf of een gastransportbedrijf, van de vergoeding voor de aansluiting op een gastransportnet of voor het transport van gas.

HOOFDSTUK 5. OVERIGE BEPALINGEN

Paragraaf 5.1. Aanleg infrastructuur in grote nieuwe bouwlocaties

Artikel 28

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot daarbij aan te wijzen gebieden regels worden gesteld over de wijze waarop, gelet op het belang van een betrouwbaar, duurzaam en doelmatig functionerende energiehuishouding, een afweging wordt gemaakt met betrekking tot de aanleg van een gastransportnet en de aanleg van leidingen voor het transport van elektriciteit of warmte.

2. De in het eerste lid bedoelde maatregel kan inhouden dat een gastransportnet slechts wordt aangelegd en een vergunning als bedoeld in artikel 12 slechts wordt verleend als resultaat van een openbare procedure waarin gegadigden op een te plaatsen opdracht kunnen inschrijven met een aanbieding voor de aanleg voor een gastransportnet of van leidingen voor het transport van elektriciteit of warmte.

Paragraaf 5.2. Energiebesparing en bevordering van duurzame energie en van veiligheid

Artikel 29

1. Een gasbedrijf dat gas levert aan eindafnemers heeft tot taak, mede gelet op het belang van bescherming van het milieu, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de richtlijn, te bevorderen dat gas door hemzelf en door afnemers op een doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt gebruikt.

2. Ieder gasbedrijf dat per jaar meer dan 10 000 000 m3 gas aan eindafnemers levert, meldt eenmaal in elke twee jaar vóór 1 maart aan Onze Minister op welke wijze hij in de twee jaar voorafgaande aan het jaar, waarin de melding wordt verricht, uitvoering heeft gegeven aan zijn taak, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 30

Ter stimulering van de productie van duurzame energie zijn de artikelen 53 tot en met 57 van de Elektriciteitswet 1998 van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de productie van gas, met dien verstande dat:

a. de totale hoeveelheid gas die in een jaar wordt geleverd aan eindafnemers mede als grondslag wordt genomen voor de vaststelling van de hoeveelheid certificaten die een afnemer dient te overleggen;

b. aan de verplichting certificaten over te leggen mede moet worden voldaan door afnemers van gas, in welk geval onder certificaat mede wordt begrepen een overdraagbaar document dat aantoont dat een producent in een daarin aangegeven jaar een daarin aangegeven hoeveelheid gas heeft gewonnen of zal winnen uit biomassa of andere niet-fossiele bronnen en dit gas is getransporteerd of zal worden getransporteerd naar een in Nederland gevestigd gasbedrijf dat zich bezighoudt met de levering van gas of naar een in Nederland gevestigde afnemer en

c. een toeslag op de vergoeding voor de levering van gas vastgesteld wordt en dat de in artikel 57, onderdeel f, van de Elektriciteitswet 1998 bedoelde afdracht geschiedt door een gasbedrijf dat zich bezighoudt met de levering van gas aan eindafnemers.

Artikel 31

Een gastransportbedrijf dat de aansluiting verzorgt bij eindafnemers heeft in het kader van het transport van gas naar die eindafnemers tot taak het bevorderen van de veiligheid bij het gebruik van toestellen en installaties die gas verbruiken.

Paragraaf 5.3. Leveringszekerheid en energierapport

Artikel 32

1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 3, heeft een gasbedrijf dat de levering van gas aan eindafnemers verzorgt die jaarlijks per aansluiting minder dan 170 000 m3 gas verbruiken, tot taak ervoor zorg te dragen dat het in voldoende mate en op doelmatige wijze in die levering kan voorzien.

2. Onze Minister kan, indien hem blijkt dat het gasbedrijf zijn taak als bedoeld in het eerste lid niet of in onvoldoende mate vervult, het gasbedrijf opdragen voorzieningen te treffen teneinde zeker te stellen dat de levering van gas in voldoende mate en op doelmatige wijze plaatsvindt.

3. De staat is niet aansprakelijk voor de kosten of de schade verbonden aan de uitvoering van de opdracht tot het treffen van voorzieningen.

Artikel 33

Het in artikel 2 van de Elektriciteitswet 1998 bedoelde energierapport geeft mede richting aan van rijkswege te nemen beslissingen in de periode, bedoeld in dat artikel, voor zover daarbij het belang van het betrouwbaar, duurzaam en doelmatig functioneren van de gasvoorziening in beschouwing moet of kan worden genomen.

Paragraaf 5.4. Toezicht

Artikel 34

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met uitzondering van hoofdstuk 3 en van de artikelen 32, 46, 47 en 50 tot en met 53, zijn belast de bij besluit van de directeur-generaal aangewezen ambtenaren van de Nederlandse mededingingsautoriteit.

2. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 3 en van de artikelen 32, 46, 47 en 50 tot en met 53 zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

Paragraaf 5.5. Beroep

Artikel 35

1. Tegen een op grond van deze wet genomen besluit, met uitzondering van een besluit als bedoeld in de artikelen 3, vijfde lid, en 7, kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

2. Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 3, vijfde lid, en 7 is, in afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht, de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

Paragraaf 5.6. Uitzondering verordeningsbevoegdheid

Artikel 36

Provinciale staten en de gemeenteraad zijn niet bevoegd het transporteren en het leveren van gas in het belang van de energievoorziening aan regels te binden.

Paragraaf 5.7. Nadere regelgeving ter uitvoering van EG-besluiten

Artikel 37

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van een besluit op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap regels worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden die door een gasbedrijf in het belang van de veiligheid en de doelmatigheid worden gesteld voor het leveren van gas of voor het aansluiten van toestellen of installaties die gas verbruiken, en de toepassing van zodanige voorwaarden.

Paragraaf 5.8. Bijdragen

Artikel 38

1. Overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels is een door Onze Minister vast te stellen vergoeding verschuldigd voor het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 7 en van een vergunning als bedoeld in artikel 12, welke vergoeding verschuldigd is voor ten hoogste de kosten van de bemoeiingen met betrekking tot de ontheffing onderscheidenlijk de vergunning.

2. Overeenkomstig de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen aan gastransportbedrijven en vergunninghouders tevens de kosten in rekening worden gebracht die gemaakt worden voor de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 3, 17 en 20.

3. Indien een ingevolge het eerste of tweede lid verschuldigd bedrag niet is betaald binnen de daarvoor gestelde termijn, wordt het desbetreffende bedrag vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop die termijn is verstreken.

4. Indien niet is betaald binnen de termijn bedoeld in het derde lid, wordt degene die het bedrag is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag, verhoogd met de wettelijke rente en de kosten van de aanmaning, te betalen.

Artikel 39

1. Bij gebreke van betaling binnen de termijn van twee weken, bedoeld in artikel 38, derde lid, kan de directeur-generaal voor een ontheffing als bedoeld in artikel 7 of voor de uitvoering van de taak of de uitoefening van de bevoegdheid in artikel 3, onderscheidenlijk Onze Minister voor een vergunning als bedoeld in artikel 12 of voor de uitvoering van de taken of de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 17 en 20, het verschuldigde bedrag, verhoogd met de wettelijke rente en de op de aanmaning betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.

2. Het dwangbevel wordt op kosten van degenen die het bedrag is verschuldigd bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de staat.

4. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de staat kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

Paragraaf 5.9. Evaluatie

Artikel 40

1. Onze Minister zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

2. In het verslag wordt in ieder geval aandacht besteed aan de wijze waarop, gelet op de Mededingingswet, de uitvoering en het toezicht op de naleving van deze wet is georganiseerd.

HOOFDSTUK 6. WIJZIGING ANDERE WETTEN

Artikel 41

De Wet energiedistributie wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. De omschrijving van «distributie van gas» wordt vervangen door: het leveren van gas aan beschermde afnemers, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van de Gaswet, met uitzondering van de leveringen van gas bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder b, van die wet.

2. In de omschrijving van distributiebedrijf wordt de zinsnede «in het kader van de distributie leveren van elektriciteit of met de distributie van gas of warmte» vervangen door: in het kader van de distributie leveren van elektriciteit of gas of met de distributie van warmte.

B

In artikel 2, onderdeel b, vervalt: gas of.

C

Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9a

De rechtspersoon, aan wie een distributiebedrijf toebehoort, zendt jaarlijks voor 1 april een verslag aan Onze Minister waarin inzicht wordt gegeven in de omvang en aard van de adviezen die de verbruikersraad in het daaraan voorafgaande jaar heeft uitgebracht en in de wijze waarop de rechtspersoon die adviezen heeft betrokken bij de vaststelling van zijn beleid.

D

Artikel 10, zesde lid, komt te luiden:

6. Indien een distributiebedrijf en een verbruiker van elektriciteit of gas overeenkomen dat aan de verbruiker te leveren elektriciteit of gas geheel of gedeeltelijk op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt opgewekt, onderscheidenlijk geproduceerd, kan het distributiebedrijf bedingen dat aan de vergoeding die het in rekening brengt voor het in het kader van de distributie leveren van elektriciteit of van gas aan die verbruiker, een bedrag wordt toegevoegd ter dekking van de kosten verbonden aan de opwekking van elektriciteit door middel van een van de wijzen, bedoeld in artikel 36c, zevende lid, onder a, van de Wet belastingen op milieugrondslag, onderscheidenlijk verbonden aan de productie van gas uit biomassa of andere niet-fossiele bronnen, voor zover deze kosten de kosten verbonden aan andere wijzen van opwekking van elektriciteit, onderscheidenlijk van de inkoop van gas, te boven gaan.

E

Artikel 13 vervalt.

Artikel 42

De Wet aardgasprijzen wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2, tweede lid, komt te luiden:

2. Een krachtens het eerste lid gesteld verbod kan uitsluitend gelden voor het door een winner leveren of doen leveren van al dan niet door hemzelf gewonnen gas.

B

Artikel 5 vervalt.

C

In artikel 6 vervallen het tweede en vierde lid en wordt het derde lid vernummerd tot tweede lid.

D

De artikelen 8 en 9 vervallen.

Artikel 43

De Elektriciteitswet 1998 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 42, eerste lid, wordt «het bedrag, bedoeld in artikel 10, zesde lid, van de Wet energiedistributie» vervangen door: het in artikel 10, zesde lid, van de Wet energiedistributie bedoelde bedrag ter dekking van de kosten verbonden aan de opwekking van elektriciteit door middel van een van de wijzen bedoeld in artikel 36c, zevende lid, onder a, van de Wet belastingen op milieugrondslag.

B

In artikel 50 vervallen het derde tot en met het zevende lid.

C

In artikel 61, eerste en tweede lid, vervalt telkens: 50,.

Artikel 44

Artikel 1 van de Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 1° wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Gaswet, de artikelen 3, eerste lid, 4, eerste en derde lid, 11, eerste lid, 15, eerste lid, 18, 19, 20, eerste lid, 22, 23, 24, tweede lid, 25, 26, 27, 32, tweede lid, 46, eerste lid, 47, vierde lid, en 52, tweede lid.

2. In onderdeel 4° vervalt: de Wet aardgasprijzen, artikel 5, eerste en derde lid;.

Artikel 45

Aan de bijlage, bedoeld in artikel 20 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 4 door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

5. De artikelen 3, vijfde lid, en 7 van de Gaswet.

HOOFDSTUK 7. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 46

1. Een gastransportbedrijf meldt jaarlijks voor 1 februari aan Onze Minister alle in het voorgaande kalenderjaar gesloten overeenkomsten tot transport van gas die strekken tot landsgrensoverschrijdende leveringen van gas.

2. Bij de in het eerste lid bedoelde melding worden in ieder geval vermeld het land of de landen waar naartoe of van waaruit het gas werd of zal worden getransporteerd, de hoeveelheid gas die onderwerp was of zal zijn van elk transport en de termijn waarvoor de overeenkomst is gesloten.

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de melding.

Artikel 47

1. Met inachtneming van artikel 19, eerste lid, van de richtlijn, kunnen bij ministeriële regeling afnemers, handelaren, leveranciers, overeenkomsten en landen worden aangewezen ten aanzien waarvan toestemming van Onze Minister vereist is voor het transport van gas vanuit een ander land naar Nederland.

2. De in het eerste lid bedoelde aanwijzing vindt slechts plaats indien uit de in artikel 46 bedoelde meldingen blijkt dat een verstoring van het evenwicht bij het openstellen van de gasmarkten optreedt of dreigt op te treden.

3. Bij de toepassing van het bepaalde bij of krachtens dit artikel houdt Onze Minister rekening met de vraag of een aanwijzing of een weigering tot het geven van toestemming noodzakelijk en proportioneel is in het licht van het doel ervan, alsmede met de vraag of de aanwijzing of de weigering de ontwikkeling van het handelsverkeer zou beïnvloeden in een mate die strijdig is met de belangen van de Gemeenschap, bedoeld in artikel 3, derde lid, van de richtlijn.

4. Het is verboden zonder toestemming van Onze Minister het transport van gas te verrichten in het kader van een overeenkomst tot transport van gas die strekt tot de invoer van gas indien de overeenkomst, het daarbij betrokken land, de betrokken afnemer of leverancier in de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling is aangewezen.

Artikel 48

Een gastransportbedrijf zendt voor de eerste maal binnen zes weken na de inwerkingtreding van artikel 3 de in dat artikel bedoelde technische voorwaarden aan de directeur-generaal.

Artikel 49

Een gastransportbedrijf maakt binnen zes weken na de inwerkingtreding van artikel 4 de in dat artikel bedoelde indicatie van de tarieven en voorwaarden bekend voor het resterende deel van het kalenderjaar waarin het tijdstip van inwerkingtreding ligt en zendt deze tevens aan de directeur-generaal.

Artikel 50

1. Leveringsvergunningen als bedoeld in artikel 12 worden de eerste maal na de inwerkingtreding van dat artikel verleend aan de distributiebedrijven of hun rechtsopvolgers die op 1 juli 1996 in het kader van de openbare voorziening gas leverden aan verbruikers.

2. Het voorrangsrecht, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien een distributiebedrijf of zijn rechtsopvolger niet binnen zestien weken na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 12 een aanvraag voor een leveringsvergunning heeft ingediend.

3. Het verbod, bedoeld in artikel 11, is niet van toepassing op de levering van gas aan beschermde afnemers, voor zover daarvoor nog geen vergunning in werking is getreden.

Artikel 51

1. Bij een aanvraag voor een voor de eerste maal na de inwerkingtreding van artikel 12 te verlenen vergunning, legt de aanvrager tevens een voorstel met betrekking tot de in artikel 16, eerste lid, bedoelde tarieven aan Onze Minister voor.

2. Onze Minister stelt de in artikel 16, eerste lid, bedoelde tarieven voor de eerste maal na de inwerkingtreding van dat artikel vast bij het verlenen van de vergunning. Hij kan daarbij een van artikel 17, derde lid, afwijkende termijn vaststellen gedurende welke de tarieven zullen gelden.

Artikel 52

1. Het verbod, bedoeld in artikel 11, is niet van toepassing op de levering van gas door andere gasbedrijven dan bedoeld in artikel 50, eerste lid, die op 1 juli 1996 gas leverden aan afnemers die op grond van deze wet aan te merken zijn als beschermde afnemers, voor zover het betreft de levering van gas aan die afnemers of hun rechtsopvolgers.

2. Onze minister kan regels stellen met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde leveringen.

Artikel 53

1. Indien zich in de periode tussen 1 juli 1996 en de datum van indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 12, een wijziging heeft voorgedaan met betrekking tot de eigendom van de aandelen in het gasbedrijf dat de vergunning aanvraagt, is voor de verlening van de vergunning vereist dat Onze Minister geen bedenkingen heeft tegen die wijziging.

2. Tot en met 31 december 2002 behoeft iedere wijziging met betrekking tot de eigendom van de aandelen in een vergunninghouder de voorafgaande instemming van Onze Minister.

3. Onze Minister kan zijn instemming onthouden, indien wijziging met betrekking tot de eigendom van de aandelen in de vergunninghouder ertoe zou leiden dat een natuurlijk persoon of een rechtspersoon buiten de kring van hen aan wie aandelen in een vergunninghouder toebehoren rechten op aandelen in een vergunninghouder zou krijgen.

4. Indien Onze Minister zijn instemming onthoudt en de voorgenomen wijziging met betrekking tot de eigendom van aandelen voortgang vindt, kan Onze Minister de vergunning intrekken.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kan de termijn, bedoeld in het tweede lid, worden verlengd tot uiterlijk 31 december 2006.

6. De artikelen 10:29 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op het verlenen van instemming met de wijziging.

Artikel 54

De in artikel 29, tweede lid, bedoelde melding wordt voor de eerste maal na de inwerkingtreding van dat artikel voor 1 maart 2002 verricht.

Artikel 55

1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

2. De artikelen 46 en 47 vervallen met ingang van 10 augustus 2008 dan wel op een bij koninklijk besluit te bepalen eerder tijdstip.

Artikel 56

Deze wet wordt aangehaald als: Gaswet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken,

Naar boven