26 456
Nieuwe regels omtrent het openbaar vervoer en besloten busvervoer (Wet personenvervoer 2000)

nr. 8
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 1 november 1999

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid worden de woorden «het bestuursorgaan dat de vergunning heeft verleend» vervangen door: Onze Minister.

2. In het derde tot en met het vijfde lid wordt «het bestuursorgaan» telkens vervangen door: Onze Minister.

B

In artikel 14, derde lid, wordt na «in het eerste lid» ingevoegd: , de gevallen waarin Onze Minister een exploitant aanwijst,.

C

In de artikelen 20, eerste lid, en 21 wordt «artikel 2» vervangen door: artikel 1.

D

Artikel 24, tweede lid, komt te luiden:

2. Een concessie kan tevens betrekking hebben op het verrichten van openbaar vervoer van en naar het gebied, bedoeld in het eerste lid, indien dit is overeengekomen met de concessieverleners die het betreft.

E

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst van artikel 25 wordt het cijfer «1» geplaatst.

2. Aan het artikel wordt een tweede lid toegevoegd luidende:

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een concessie als bedoeld in artikel 24, tweede lid.

F

In artikel 28, derde lid, wordt «kunnen regels worden gesteld» vervangen door: worden regels gesteld.

G

In artikel 31 wordt na «concessiehouder» ingevoegd: redelijkerwijs., en wordt «voorzover dit redelijkerwijs» vervangen door: voorzover dit.

H

Artikel 48, derde lid, komt te luiden:

3. Met een concessie die is verleend na een procedure van aanbesteding als bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, wordt gelijkgesteld een concessie waarvan een kennisgeving tot de opdracht van aanbesteding van een concessie is gepubliceerd mits de in de kennisgeving vermelde ingangsdatum van de concessie is gelegen binnen een redelijke termijn na de datum van die kennisgeving.

I

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «aan de hand van de omzet, behaald» vervangen door: aan de hand van de omzet die is behaald of is te verwachten.

2. De aanhef van het vierde lid komt als volgt te luiden:

4. Voor de berekening van de omzet, bedoeld in het tweede lid, worden de omzetten, voor zover deze zijn behaald of zijn te verwachten met het verrichten van openbaar vervoer op basis van concessies, opgeteld van:.

J

Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «van toepassing op» ingevoegd: concessies die zijn verleend aan.

2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Onder gemeentelijk vervoerbedrijf wordt tevens verstaan de rechtsopvolger van de in het tweede lid bedoelde vervoerder voorzover het betreft een concessie verleend aan deze rechtsopvolger voor het verrichten van openbaar vervoer dat op 1 januari 1999 door die vervoerder werd verricht.

K

Artikel 75, onderdeel a, komt te luiden:

a. het gebruik van openbaar vervoer in het jaar waarop de bijdrage betrekking heeft, is gewijzigd;.

L

In artikel 84 vervalt de zinsnede «met betrekking tot het vervoer van personen».

M

Na artikel 97 wordt een nieuw artikel 97a ingevoegd, luidende:

Artikel 97a

De voordracht voor een eerste vaststelling van een algemene maatregel van bestuur op grond van deze wet wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp daarvoor aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

N

Aan artikel 98 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

3. De concessieverleners en de concessiehouders verstrekken ten behoeve van de verslagen, bedoeld in het eerste en tweede lid, desgevraagd de informatie die Onze Minister nodig acht.

O

Na artikel 98 wordt een nieuw artikel 98a ingevoegd, luidende:

Artikel 98a

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat artikel 48, tweede lid, buiten toepassing blijft. Na het tot stand komen van die regeling wordt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen acht weken een voorstel van wet tot goedkeuring van de ministeriële regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de ministeriële regeling onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de ministeriële regeling ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.

P

Artikel 113 wordt als volgt gewijzigd:

Onderdeel A komt als volgt te luiden:

A. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de onderdelen b, d, f, h en i.

2. Het eerste lid, onderdeel j. komt te luiden:

j. vervoerder: degene die taxivervoer verricht, niet in de hoedanigheid van bestuurder van een auto.

3. Het tweede lid vervalt.

Q

Artikel 125 komt te luiden:

Artikel 125

In onderdeel b, post 9, van tabel I, behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt «het vervoer van personen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen e, f en g van de Wet personenvervoer» vervangen door: het vervoer van personen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet personenvervoer en artikel 1, onderdelen h en i, van de Wet personenvervoer 2000.

R

Na artikel 125 wordt een nieuw artikel 125a ingevoegd, luidende:

Artikel 125a

Artikel 16, tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 vindt geen toepassing met betrekking tot het na de totstandkoming van deze wet krachtens het eerste lid van dat artikel te nemen koninklijk besluit, dat ertoe strekt de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 vermelde verwijzing inzake besloten busvervoer naar de Wet personenvervoer, aan te passen in verband met de wijzigingen in deze wet.

Toelichting

Deze nota van wijziging bevat naast de in de nota naar aanleiding van het verslag aangekondigde wijzigingen van het wetsvoorstel ook enkele overwegend wetstechnische aanvullingen en verbeteringen.

onderdeel A

De vergunning voor het verrichten van openbaar en besloten busvervoer wordt uitsluitend verleend door Onze Minister. Met deze wijziging wordt dit in de wettekst explicieter aangegeven.

onderdeel B

Door de voorgestelde wijziging wordt in het derde lid uitdrukkelijk tot uiting gebracht dat dit lid de grondslag biedt voor het regelen van de gevallen waarin de aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, toepassing vindt.

onderdeel C

Omwille van de uniformiteit is de verwijzing naar de kaderwetgebieden in overeenstemming gebracht met die welke in artikel 16 van de Planwet verkeer en vervoer is toegepast.

onderdelen D en E

De grensoverschrijdende concessie hoeft niet beperkt te zijn tot het aangrenzende concessiegebied, maar kan meerdere aan elkaar grenzende concessiegebieden doorkruisen welke gebieden strikt genomen niet direct te grenzen aan het concessiegebied van waaruit en waarheen vervoer wordt verricht. Uiteraard zal voor het verlenen van zo'n concessie door alle betrokken concessieverleners instemming moeten worden verleend. Evenzo zal door de verlener van de grensoverschrijdende concessie met de andere betrokken concessieverleners moeten worden overlegd in de situatie bedoeld in artikel 25. De voorgestelde wijziging ziet hierop.

onderdeel F

Deze wijziging vloeit voort uit het gestelde in het kabinetsstandpunt inzake de consumentenbescherming in het openbaar vervoer (kamerstukken II 1998/99, 18 986, nr. 46).

onderdeel G

Door deze wijziging wordt zichtbaarder in de tekst dat de term «redelijkerwijs» betrekking heeft op de mate van gedogen. Zo zal een wegbeheerder steeds in voorkomende situaties een afweging dienen te maken tussen de als wegbeheerder te beschermen belangen en het moeten gedogen van het gebruik van de infrastructuur ten behoeve van het vervoer krachtens de concessie.

onderdelen H, K, P en Q

De wijzigingen zijn van louter redactionele aard.

onderdeel I

Zoals ook reeds in de memorie van toelichting is aangegeven maakt de wet het mogelijk om bij het berekenen van het marktaandeel van de vervoerder uit te gaan van de reeds door de vervoerder behaalde omzet van concessies, de zogenaamde statische berekening, dan wel tevens de met de concessie te verwachten omzet daaronder te begrijpen, de zogenaamde dynamische berekening. Dit laatste betekent dat niet alleen de met huidige concessies door de vervoerder behaalde omzet rekening kan worden gehouden maar dat tevens de met de aanbestede concessie te verwachte omzet in aanmerking kan worden genomen. De wijziging strekt ertoe dit in het tweede en vierde lid deze mogelijkheid uitdrukkelijker in de tekst tot uiting te laten komen.

onderdeel J

Niet uit te sluiten is dat een volledig geprivatiseerd en verzelfstandigd gemeentelijk vervoerbedrijf is opgegaan in een andere vervoerder. De tekst van het nieuwe derde lid ondervangt deze situatie door ook de rechtsopvolger van zo'n gemeentelijk vervoerbedrijf als zodanig aan te merken. Evenwel geldt de uitzonderingssituatie ten aanzien van de implementatie van de aanbestedingsplicht slechts voor de aanbesteding van in de tijd gemarkeerd openbaar vervoer om oneigenlijk gebruik van dit artikel te voorkomen.

onderdeel L

Het is wenselijk om de bevoegdheid van de minister tot het toepassen van bestuursdwang niet te beperken tot de voorschriften die rechtstreeks betrekking hebben op het vervoer van personen maar tevens uit te breiden ten aanzien van verplichtingen van de vervoerders als het instellen van een geschillencommissie, het bekendmaken van een klachtenregeling en het financieel bijdragen aan de instandhouding van een landelijk reisinformatiesysteem. Bestuursrechtelijke handhaving werkt hier snel en effectief.

onderdeel M

Artikel 97a behelst een voorhangprocedure voor de eerste vaststelling van de algemene maatregel van bestuur, het Besluit personenvervoer 2000 zoals deze in de nota naar aanleiding van het verslag reeds is aangekondigd. Gezien de majeure beleidswijzigingen in het regionaal openbaar vervoer, die voor een deel hun beslag krijgen in het Besluit personenvervoer 2000, kan ik mij de betrokkenheid van het parlement voorstellen. Eenzelfde reden lag een aantal maanden ten grondslag aan een amendement van Zuijlen c.s. (kamerstukken II 1998/99, 25 910 nr. 15) terzake van een voorhangbepaling in het wetsvoorstel inzake deregulering taxivervoer, welke nu in artikel XI van dat voorstel is neergelegd (kamerstukken I 1998/99, 25 910 nr. 284). Het ligt daarom in de rede om In artikel 97a voor eenzelfde voorhangprocedure te kiezen.

onderdeel N

Voor de evaluaties is de medewerking vereist van de decentrale overheden en vervoerders. Ingevolge de aanwijzingen voor de regelgeving wordt hiertoe in artikel 98, derde lid, een wettelijke voorziening getroffen.

onderdeel O

Bij de behandeling van de nota «Marktwerking in het regionaal openbaar vervoer» is in een motie van 't Riet (kamerstukken II 1996/97, 25 088, nr. 17) de omkeerbaarheid van het aanbestedingsproces neergelegd. Artikel 126 voorziet daar voor het overgrote deel in doordat bepaalde artikelen later, na 2003, in werking kunnen treden. Voor artikel 48, tweede lid, die samenhangt met de implementatie van de aanbestedingsplicht welke bepaling reeds vanaf de inwerkingtreding van de wet zal gelden, is deze voorziening echter niet toereikend. Indien de evaluatie aanleiding geeft tot het schrappen van de aanbestedingsplicht is vanaf dat moment geen reden tot onderscheid in aanbestedingsregime tussen gemeentelijke vervoerbedrijven en overige vervoerders en kan artikel 48, tweede lid, alsdan vervallen. Om in dat geval een snelle voorziening te kunnen treffen, is in artikel 98a gekozen voor een delegatie onder goedkeuring van wet. De voorziening is facultatief. In plaats van deze mogelijkheid staat uiteraard ook de gewone wetsprocedure open.

onderdeel R

Het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (BUA) kent in artikel 1, derde lid, onderdeel b, een verwijzing naar het besloten busvervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer. Deze verwijzing zal moeten worden aangepast. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 moet een wijziging van het BUA bij wet achteraf worden goedgekeurd. Artikel 125a strekt ertoe deze goedkeuring reeds nu te verkrijgen.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Naar boven