Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 maart 2016
In het Algemeen Overleg van 9 maart jl. over de Wet werk en zekerheid (WWZ) heb ik
uw Kamer toegezegd om te reageren op de praktijkgevallen uit het kritiekboek «Repareer
het WW-lek» van de FNV. Ik stel deze bijdrage van de FNV zeer op prijs, want dit geeft
mij de mogelijkheid om het beleid te toetsen aan de praktijk.
In het kritiekboek van de FNV zijn acht praktijkgevallen beschreven. Deze zijn onder
te verdelen in twee categorieën. De eerste categorie betreft seizoenswerknemers en
uitzendkrachten die periodes van werken afwisselen met periodes van werkloosheid.
De tweede categorie betreft werknemers die op basis van een jaarcontract hebben gewerkt.
Beide categorieën werknemers zijn geraakt door de wijziging van het Dagloonbesluit
werknemersverzekeringen per 1 juli 2015 (hierna: Dagloonbesluit 2015). In deze brief
licht ik toe dat het dagloon voor deze categorieën wordt gerepareerd door de door
mij voorgestelde wijziging van het Dagloonbesluit (hierna: het nieuwe Dagloonbesluit).
In aanvulling daarop wordt in de bijlage1 aan de hand van meerdere rekenvoorbeelden duidelijk gemaakt in welke situaties het
nieuwe Dagloonbesluit tot hetzelfde of een ander dagloon leidt dan de door de Stichting
van de Arbeid voorgestelde optie (hierna: Star-optie).
Vanaf 1 juli 2015 wordt het WW-dagloon berekend door het totale loon dat een werknemer
in de referteperiode heeft verdiend te delen door 261. Dit heeft tot gevolg dat wanneer
een werknemer in één of meer kalendermaanden binnen de referteperiode niet heeft gewerkt,
het dagloon lager is dan voor 1 juli 2015. Dit heeft zich voorgedaan in de acht praktijkgevallen
die door de FNV zijn beschreven. Met het nieuwe Dagloonbesluit wordt dit dagloonverlagende
effect gerepareerd. Daarin wordt namelijk geregeld dat kalendermaanden waarin geen
loon is genoten buiten beschouwing worden gelaten bij de berekening van het dagloon.
Dit heeft de volgende gevolgen voor het dagloon van de twee categorieën werknemers
die hiervoor zijn onderscheiden.
Bij de eerste categorie, seizoenswerknemers en uitzendkrachten die periodes van werken
afwisselen met periodes van niet-werken, wordt het dagloon bepaald door het totale
loon in de referteperiode te delen door het aantal kalendermaanden waarin is gewerkt.
Als een werknemer bijvoorbeeld in negen kalendermaanden heeft gewerkt, wordt het in
die periode verdiende loon gedeeld door negen. Het nieuwe Dagloonbesluit leidt zodoende
tot hetzelfde resultaat als het Dagloonbesluit voor 1 juli 2015.
Het nieuwe Dagloonbesluit biedt tevens een oplossing voor de tweede categorie werknemers,
te weten werknemers die op basis van een jaarcontract werken. In die situatie wordt
het totale loon in de referteperiode gedeeld door elf in plaats van, zoals nu, door
twaalf. Het nieuwe Dagloonbesluit leidt ook in deze situatie zodoende tot hetzelfde
resultaat als het Dagloonbesluit voor 1 juli 2015.
De praktijkgevallen uit het Kritiekboek van de FNV tonen in mijn ogen dus aan dat
reparatie van het oude Dagloonbesluit wenselijk is. De praktijkgevallen laten tevens
zien dat het nieuwe Dagloonbesluit, zoals ik dat vorige week aan uw Kamer stuurde,
het dagloon voor de betreffende categorieën werknemers afdoende repareert. Aan de
hand van verschillende rekenvoorbeelden licht ik dat uitgebreid toe in de bijlage
bij deze brief.
In deze bijlage ga ik ook in op een drietal (op zich correcte) rekenvoorbeelden die
de FNV heeft geschetst in een brief aan uw Kamer van 7 maart jl. Voor deze rekenvoorbeelden
zie ik geen ruimte noch aanleiding om de dagloonberekening te herzien. In de bijlage
bij deze brief licht ik dat eveneens nader toe.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher