26 448
Structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI)

nr. 413
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 oktober 2009

Met deze brief beantwoord ik de vragen die tijdens het Algemeen Overleg op 24 september 2009 gesteld zijn naar aanleiding van het door UWV in juni 2008 stopzetten van het programma Wia. U heeft gevraagd naar de reikwijdte van de opmerking van IWI dat de problemen bij UWV breder van aard zijn dan het aspect ICT of het programma WIA en tot welke acties dit heeft geleid. Verder heeft u gevraagd in hoeverre UWV nog zaken doet met bij het programma Wia betrokken externe partijen. Alvorens deze vragen te beantwoorden, ga ik in op de belangrijkste punten waarover ik u in mijn eerdere brieven heb geïnformeerd (Kamerstukken 26 448, 361, 369, 371, 383, 386, 389 en 393).

UWV moest per begin 2006 de wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia) invoeren. Hiertoe heeft UWV als tijdelijke oplossing een bestaand WAO-systeem aangepast. Tegelijkertijd is UWV gestart met het ontwikkelen van de Definitieve voorziening Wia. Dit nieuwe ICT-systeem was nodig omdat het aangepaste bestaande systeem op termijn onvoldoende mogelijkheden bood voor een flexibele, doelmatige en effectieve wetsuitvoering. Daarnaast waren er onvoldoende mogelijkheden voor uitgebreide sturingsen verantwoordingsinformatie en voor optimale ondersteuning van de keten van werk en inkomen, met name met betrekking tot re-integratie. Verder wilde UWV de Definitieve voorziening Wia op een zodanige manier bouwen dat ook de uitvoering van andere wetten op eenvoudige wijze aan het systeem toegevoegd zou kunnen worden (de multiwetgedachte).

In mijn brief van 11 april 2008 over het rapport «Invoering WIA» van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI), berichtte ik u dat het invoeren van de Definitieve voorziening Wia was vertraagd (kamerstuk 26 448, 361). In mijn brief van 17 juni 2008 berichtte ik u dat de Raad van Bestuur van UWV tot de conclusie was gekomen dat het niet verantwoord zou zijn om door te gaan met de ontwikkeling van de Definitieve voorziening Wia (Kamerstuk 26 448, 369). Doorgaan zou steeds hogere kosten met zich mee brengen zonder dat het resultaat daarmee zeker zou worden gesteld.

In mijn brieven van 17 juni en 26 september 2008 heb ik u bericht dat uitkeringsgerechtigden en werkgevers geen hinder hebben ondervonden van het besluit tot het stopzetten van het programma Wia (kamerstukken 26 448, 369 en 383). Het programma Wia heeft namelijk bij het invoeren van de wet in 2006 volgens plan voorzien in een werkende oplossing. De beslissing van UWV om de bouw van de Definitieve voorziening Wiastop te zetten, had wel financiële consequenties. De kosten van de nieuwbouw Wia zijn geraamd op € 89 miljoen.

Sinds juni 2008 is allereerst onderzoek gedaan naar de feitelijke gebeurtenissen in het programma Wia en de oorzaken van de ontstane situatie. Vervolgens heeft UWV een actieplan opgesteld en in uitvoering genomen om de ICT op een hoger niveau te brengen. Verder doet IWI onderzoek naar de problemen, oorzaken en de maatregelen. Eind oktober 2009 verwacht ik de rapportage van IWI over de uitwerking van de maatregelen.

Uit de analyses van UWV in 2008 bleek nadrukkelijk dat de problemen zich niet beperkten tot het programma WIA of het aspect ICT. Om die reden strekken de verbetermaatregelen zich uit tot een breed terrein en zijn er veel organisatieonderdelen van UWV bij betrokken. Het gaat hierbij onder meer om zaken als planning, sturing, verantwoording en organisatie van de ICT-functie. Verder richten de concrete maatregelen zich op het vergroten van de interne deskundigheid op ICT-gebied en is er een UWV-breed programma Houding en Gedrag (zie bijlage «Implementatieplan Herbezinning ICT» van 12 februari 2009 bij kamerstuk 26 448, 389).

De prestaties van UWV zoals vermeld in het jaarverslag UWV 2008 en de daarbij verstrekte onderzoek- en toezichtinformatie geven echter geen aanleiding om de problematiek te veralgemeniseren tot de gehele organisatie. Verder verwijs ik naar de opmerking van de inspecteur-generaal dat UWV de problemen die geleid hebben tot het stopzetten van het programma Wia, toereikend heeft geanalyseerd en dat de aangekondigde maatregelen aansluiten bij de analyse van UWV (bijlage bij kamerstuk 26 448, 393).

Bij het programma WIA zijn diverse externe bureaus ingeschakeld om een onpartijdig deskundigenoordeel te verkrijgen over de haalbaarheid van het programma en de wenselijkheid om het programma voort te zetten. In het algemeen kan worden gesteld dat deze bureaus UWV adequaat hebben geadviseerd naar de kennis van dat moment. UWV heeft daarnaast contracten met externe partijen, waar het gaat om het systeembeheer en het afnemen van ontwikkeldiensten. Gegeven het feit dat het mislukken van het programma WIA slechts in geringe mate aan de betrokken partijen was toe te rekenen, was er geen reden om de samenwerking met die partijen te beëindigen of van nieuwe contracten met UWV uit te sluiten. Wel was er uiteraard reden voor verbetermaatregelen betreffende het leveranciersmanagement binnen UWV. Dit is door UWV opgepakt.

Ik heb met de Raad van Bestuur van UWV afgesproken om mij periodiek te informeren over de voortgang van de maatregelen. Op 1 oktober 2009 ontving ik van UWV een rapportage met een tussenbalans, die ik u hierbij doe toekomen.1 In november 2009 stuur ik u met de reguliere tussentijdse verslagen SUWI de rapportage van IWI over de uitwerking van de maatregelen en mijn oordeel daarbij.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven