26 438
Overeenkomst inzake economisch partnerschap, politieke coördinatie en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten enerzijds en de Verenigde Mexicaanse Staten anderzijds; Brussel, 8 december 1997

nr. 210a
A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 24 december 1998 en het nader rapport d.d. 23 februari 1999, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 4 november 1998, no.98.005191, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de Overeenkomst inzake economisch partnerschap, politieke coördinatie en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten enerzijds en de Verenigde Mexicaanse Staten anderzijds: Brussel, 8 december 1997 (Trb.1998, 107 en 220), met toelichtende nota.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 4 november 1998, nr. 98.005191, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 24 december 1998, nr. W02.98.0491, bied ik U hierbij aan.

1. In de toelichtende nota (laatste tekstblok van de inleiding) wordt gesteld dat de Overeenkomst inzake economisch partnerschap, politieke coördinatie en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de Verenigde Mexicaanse Staten anderzijds; Brussel, 8 december 1997 (Trb.1998, 107 en 220) (verder te noemen: het verdrag), een verdrag is met een gemengd karakter. Voor het communautaire gedeelte is het verdrag gebaseerd op artikel 238 van het EG-Verdrag. De in het verdrag geregelde materie reikt evenwel verder dan de bevoegdheden van de Gemeenschap. Met name zou dit volgens de toelichtende nota gelden voor artikel 1 en het daarmee samenhangende artikel 58. Daarom dienen de lidstaten partij te worden bij het verdrag en behoeft het verdrag voor Nederland de goedkeuring van de Staten-Generaal. Aangezien de (nationale) parlementaire goedkeuring van het verdrag betrekking heeft op die onderdelen die niet tot de (exclusieve) bevoegdheid van de Gemeenschap behoren, verdient het naar de mening van de Raad van State aanbeveling in de toelichtende nota aan te geven in hoeverre het verdrag – buiten de artikelen 1 en 58 – de exclusieve bevoegdheden van de Gemeenschap raakt dan wel het mede raakt aan bevoegdheden die nog aan de lidstaten toekomen.

1. De gevraagde parlementaire goedkeuring heeft betrekking op het hele verdrag en niet op onderdelen van het verdrag. De competentieverdeling tussen gemeenschap en lidstaten is niet statisch, reden waarom het moeilijk is aan te geven hoe per artikel de bevoegdheidsverdeling uit zal vallen. Bovendien zal de specifieke toepassing van een artikel in het ene geval betekenen dat sprake is van exclusieve bevoegdheid van de gemeenschap, terwijl in een ander geval het juist kan gaan om de bevoegdheid van een lidstaat. Daarom is in geen enkele toelichting op de verdragen tussen de EG en haar lidstaten en derde landen een bevoegdheidsverdeling opgenomen. Het lijkt niet zinvol om bij het onderhavige verdrag van deze lijn af te wijken.

2. In artikel 20, tweede lid, onder h, van het verdrag, wordt geregeld dat nadere bepalingen overeengekomen zullen worden inzake de wederzijdse toegang tot gegevensbanken. De toelichtende nota maakt wederom niet duidelijk of het hier om bevoegdheden gaat die tot de (exclusieve) bevoegdheid van de Gemeenschap behoren dan wel om bevoegdheden van de lidstaten. Indien het bevoegdheden van de lidstaten betreft, zou – daarop gelet dat uitvoeringsverdragen zich aan parlementaire goedkeuring onttrekken, tenzij uitdrukkelijk is aangegeven dat het uitvoeringsverdrag aan de Staten-Generaal ter goedkeuring zal worden onderworpen – dit naar de mening van de Raad in de toelichtende nota aangegeven moeten worden en zou uiteengezet moeten worden of bij deze nadere overeenkomst sprake is van een uitvoeringsverdrag of van een verdrag dat de parlementaire goedkeuringsprocedure dient te doorlopen.

2. Uit de nadere bepalingen die overeengekomen kunnen worden ingevolge artikel 20, tweede lid, onder h, van het verdrag vloeit niet automatisch voort dat deze nadere bepalingen een verdrag zouden inhouden. Houdt de in de bepaling genoemde nadere regeling een verdrag in, waarbij het Koninkrijk partij zou moeten worden, dan is het niet goed mogelijk om nu al aan te geven dat sprake zal zijn van een uitvoeringsverdrag in de zin van artikel 7, onder b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen. Mocht echter sprake zijn van een uitvoeringsverdrag, dan heeft het parlement op grond van artikel 8 van genoemde Rijkswet de mogelijkheid om te bepalen of zij het verdrag aan de (uitdrukkelijke) goedkeuringsprocedure wil onderwerpen.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoelde Overeenkomst wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. J. Boukema

Ik moge U mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Naar boven