Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 26431 nr. 94 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 26431 nr. 94 |
Inhoudsopgave | Blz. | |
1. | Aard en kader van de nota | 2 |
1.1 | Aard en werkingssfeer van de pkb | 2 |
1.2 | Planhorizon en planperiode | 2 |
1.3 | Gebiedsbegrenzing | 2 |
1.4 | Internationaal kader | 3 |
2. | Beleidsuitgangspunten | 6 |
2.1 | Doelstellingen voor de Waddenzee | 6 |
2.2 | Ontwikkelingsperspectief voor de Waddenzee | 6 |
3. | Beleidskeuzen | 9 |
3.1 | Ruimte voor natuur en landschap | 9 |
3.2 | Ruimte voor menselijke activiteiten | 10 |
4. | Afwegingskader | 19 |
4.1 | Te beschermen en te behouden waarden en kenmerken | 19 |
4.2 | Afwegingkader | 19 |
5. | Doorwerking en evaluatie van het waddenzeebeleid | 22 |
5.1 | Doorwerking van beleid | 22 |
5.2 | Externe werking | 23 |
5.3 | Kennis, natuurgrenzen, monitoring en evaluatie | 24 |
6. | Bestuurlijke organisatie | 27 |
BIJLAGEN | ||
1. | Nadere omschrijving pkb-grens en coördinaten langs Noordzeekustzone en de waddeneilanden | 28 |
2. | Voorlopige instandhoudingsdoelstelling en kwalificerende habitats en soorten | 30 |
3. | Pkb-kaarten en overige kaarten | 33 |
1.1 Aard en werkingssfeer van de pkb
Deze planologische kernbeslissing (pkb) bevat de hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de Waddenzee. De pkb is gebiedsgericht van karakter en integreert het ruimtelijk en ruimtelijk relevante rijksbeleid voor de Waddenzee. Het rijk baseert zich op deze pkb bij initiatieven tot internationale samenwerking op het terrein van de ruimtelijke ordening, bij besluitvorming over ruimtelijke projecten en bij de voorbereiding van structuurschema’s en sectornota’s die relevant zijn voor de Waddenzee. Daarnaast is de pkb richtinggevend voor het ruimtelijk beleid van provincies en gemeenten.
Sommige uitspraken in de pkb binden andere overheden direct. Dat zijn de concrete beleidsbeslissingen in de zin van artikel 2a, eerste lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Andere overheden moeten deze beslissingen in acht nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. De onderdelen van de pkb met de status van concrete beleidsbeslissing zijn vet, cursief, blauw en onderstreept weergegeven. De overige uitspraken in deze pkb dragen een indicatief karakter. Provincies en gemeenten zullen met deze uitspraken rekening moeten houden bij het opstellen van streek-, structuur- en bestemmingsplannen. Een aantal uitspraken is voor de uitvoering van het rijksbeleid van zodanig gewicht, dat zij de status van «beslissing van wezenlijk belang» hebben gekregen. Dat betekent dat het rijk alleen van deze uitspraken kan afwijken door de pkb te herzien. Deze beslissingen van wezenlijk belang als bedoeld in artikel 3, lid 2 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening zijn vet en blauw weergegeven.
1.2 Planhorizon en planperiode
Voor de ruimtelijke visie voor het waddengebied en het ontwikkelingsperspectief voor de Waddenzee, wordt in deze pkb het jaar 2030 als planhorizon gehanteerd. Het in deze pkb opgenomen beleid voor de Waddenzee geldt voor een periode van 10 jaar vanaf de inwerkingtreding van deze pkb. Deze periode wordt aangeduid als de planperiode. De pkb kan tussentijds worden aangepast, bijvoorbeeld in het geval dat de uitkomsten van de in de pkb aangekondigde onderzoeken daartoe aanleiding geven.
In deze planologische kernbeslissing wordt onder het pkb-gebied verstaan, het gebied dat op pkb-kaart A staat weergegeven.
De grens van het pkb-gebied loopt van het zeegebied van Den Helder tot de rijksgrens met Duitsland in de Dollard en met inbegrip van het tussen Nederland en Duitsland betwiste gebied in het Eemsestuarium. Het pkb-gebied wordt aan de noordkant begrensd door de buitenteen van de hoogwaterkeringen, havendammen en de havenmondingen en veerdammen aan de Waddenzeezijde van de eilanden en bij het ontbreken daarvan omvat het mede de kwelders en platen van de Waddenzeekust van de eilanden, alsmede een deel van de zeegaten tussen de eilanden. Aan de zuidzijde wordt het pkb-gebied begrensd door de buitenteen van de hoogwaterkeringen, havendammen en de havenmondingen en veerdammen van het vasteland van Noord-Holland, Fryslân en Groningen en door de buitenteen van de Afsluitdijk.
Een nadere omschrijving van de pkb-grens langs de Noordzeekustzone en de waddeneilanden en de bijbehorende coördinaten is opgenomen in bijlage 1 bij deze pkb. Daar waarin deze pkb sprake is van de Waddenzee is het pkb-gebied bedoeld.
Onder het waddengebied wordt in deze pkb verstaan de Waddenzee, de waddeneilanden, de zeegaten tussen de eilanden, de Noordzeekustzone tot 3 zeemijl uit de kust, alsmede het grondgebied van de aan de Waddenzee grenzende vastelandsgemeenten. Het waddengebied staat weergegeven op toelichtende kaart 1.
Het in deze pkb geformuleerde beleid heeft ook betrekking op ontwikkelingen buiten het pkb-gebied, voor zo ver deze van directe betekenis zijn voor het pkb-gebied zelf. Deze zogenaamde externe werking is in paragraaf 5.2 nader uitgewerkt.
Het internationale kader van het beleid voor de Waddenzee wordt gevormd door internationale afspraken en Europese richtlijnen. Zij illustreren de internationaal erkende waarden en uniciteit van de Waddenzee, maar stellen ook eisen aan het nationale waddenzeebeleid. Via inzet in internationaal overleg draagt Nederland bij aan dit internationale kader.
De belangrijkste internationale afspraken en Europese richtlijnen zijn de volgende:
Verklaring van Schiermonnikoog
Sinds 1978 wordt door Nederland, Duitsland en Denemarken samengewerkt ten behoeve van de bescherming van de Waddenzee. Op toelichtende kaart 7 staat het trilateraal samenwerkings- en beschermingsgebied weergegeven. De drie landen geven hiermee invulling aan hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de bescherming en duurzame ontwikkeling van de internationale Waddenzee als natuurgebied van brede internationale betekenis, zoals vastgelegd in de Verklaring van Schiermonnikoog (2005).
Het verdrag van Bern «Inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijke leefmilieu in Europa» is ondertekend in 1979 en trad in 1982 in werking.
Het verdrag van Bonn «Inzake bescherming van trekkende wilde diersoorten» is ondertekend in 1979 en trad in 1983 in werking.
Onder het Ramsarverdrag (1971) is de Waddenzee in 1984 als Wetland aangemeld, waarbij de nadruk lag op behoud van de ecologische waarden. De begrenzing van het Wetland is gebaseerd op ecologische criteria. De Ramsar-wetlands in Noord-Nederland staan op toelichtende kaart 8 weergegeven.
De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn
In 1979 respectievelijk 1992 is door de Europese Unie de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn vastgesteld. Het doel van deze richtlijnen is het instandhouden van de biologische diversiteit in Europa. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van alle in het wild levende vogelsoorten. De Habitatrichtlijn heeft betrekking op de instandhouding van natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied. De Waddenzee is sinds 1991 Vogelrichtlijngebied en sinds 2003 aangemeld als Habitatrichtlijngebied. De bescherming van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden is door de Natuurbeschermingswet 1998 verankerd in nationale wetgeving. De Vogelrichtlijngebieden en de Habitatrichtlijngebieden staan respectievelijk weergegeven op de toelichtende kaarten 2 en 3.
In 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht geworden. Deze richtlijn is erop gericht om in 2015 een goede toestand van de Europese wateren, oppervlaktewater en grondwater, te bereiken. Voor oppervlaktewateren betekent dat zowel een goede ecologische toestand als een goede chemische toestand. Dat geldt voor het zoete oppervlaktewater, de overgangswateren en de kustwateren; voor de territoriale zee in haar geheel moet naar een goede chemische toestand worden gestreefd. Uitgangspunt bij de Kaderrichtlijn Water is de stroomgebiedbenadering, waarbij kustwateren worden toegewezen aan het meest dichtbij gelegen of meest geschikte stroomgebied. De Waddenzee valt onder de stroomgebieden van de Rijn en van de Eems. Zie toelichtende kaart 9.
Particularly Sensitive Sea Area
De International Maritime Organization heeft in 2002 de Waddenzee (en delen van het aangrenzende Noordzeegebied) als Particularly Sensitive Sea Area (PSSA) aangewezen. Zie toelichtende kaart 10. Deze aanwijzing van de Waddenzee als PSSA wordt beschouwd als een erkenning van het uitgebreide pakket van bestaande beschermingsmaatregelen voor de Waddenzee en leidt niet tot additionele beperkingen voor de scheepvaart of het gebruik van havens. De PSSA status beoogt vooral meer (internationaal) bewustzijn te creëren voor veilig scheepvaartverkeer.
Integrated Coastal Zone Management
Op basis van een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad over Geïntegreerd beheer van Kustgebieden heeft Nederland in februari 2006 de rapportage ingediend bij de Europese Commissie over de implementatie in Nederland. In deze rapportage is de Waddenzee opgenomen als voorbeeld van internationale samenwerking voor geïntegreerd beheer van kustgebieden.
Het milieuprotocol (1996) bij het Eems-Dollardverdrag (1960) vormt de basis voor de afstemming van beleid en beheer voor het met Duitsland betwiste deel van de Eems-Dollard. De pkb Waddenzee vormt hierbij het Nederlandse uitgangspunt bij het met Duitsland te voeren beleid en beheer van dit gebied. In het samenwerkingsgebied van de Eems-Dollard zijn door Nederland delen van het gebied Hond-Paap als Habitatrichtlijngebied aangemeld.
Nederlandse inzet in het internationale overleg:
Verklaring van Schiermonnikoog
De samenwerking met de regeringen van Duitsland en Denemarken zal worden versterkt en verder ontwikkeld, daarbij wordt voortgebouwd op de Verklaring van Schiermonnikoog (2005) en het Trilaterale Waddenzee Plan (1997). De komende jaren zal de samenwerking zich met name richten op een gecoördineerde en consistente implementatie van EU-richtlijnen, mede ten behoeve van de duidelijkheid naar inwoners en belanghebbenden toe. Het gemeenschappelijke beheerplan zal hiertoe worden geactualiseerd met inachtneming van de vereisten volgens de EU-richtlijnen. Hierbij worden ook de cultuurhistorische en landschappelijke aspecten betrokken.
In navolging van de afspraken op Schiermonnikoog (2005) wordt de mogelijke nominatie van de Waddenzee op de Werelderfgoedlijst in nauwe samenwerking met de bevolking en belangengroepen voorbereid. Een eventuele aanwijzing van de Waddenzee tot Werelderfgoed heeft geen strenger beschermingsregime tot gevolg.
Verdragen en afspraken van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en de Oslo Parijs Conventie (OSPAR).
De relatie die met betrekking tot de waterkwaliteit is gelegd tussen het waddenzeebeleid, het Noordzeebeleid en het Rijnbeleid en het Eemsbeleid zal worden voortgezet en waar mogelijk versterkt. De Europese Kaderrichtlijn Water vormt het middel voor de versterking tussen waddenzeebeleid en Rijnbeleid en Eemsbeleid. De Waddenzee, met uitzondering van de aangrenzende havens en een zone van 500 meter daaromheen, is op basis van de Kaderrichtlijn Water voorlopig aangewezen als «natuurlijk waterlichaam». Uitgezonderd zijn de kwelders en zomerpolders. De havens, inclusief een zone van 500 meter rond de havenmond, hebben voorlopig de status «sterk veranderd waterlichaam» gekregen. De Eems-Dollard is vanaf de monding van de rivier de Eems in de Dollard tot en met de Eemshaven gezamenlijk met Duitsland voorlopig als «sterk veranderd» aangewezen. De Eemshaven en het Zeehavenkanaal zijn onderdeel van dit sterk veranderde waterlichaam. Van belang is dat ook Duitsland en Denemarken de voorlopige status «natuurlijk waterlichaam» aan de Waddenzee hebben toegekend. Dit geldt net als in Nederland niet voor de havens en de grote estuaria zoals de Weser, Elbe en Eems. De KRW-maatregelen voor de zee zullen worden ingebed in de verdragen en afspraken van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en de Oslo Parijs Conventie (OSPAR). Maatregelen voor de zeescheepvaart zijn alleen zinvol als ze op mondiaal niveau worden afgesproken. Voor emissiereductie richten de afspraken zich op bovenstroomse maatregelen.
Internationale samenwerking binnen de kaders van de Europese Unie, de Ramsar Conventie, de Conventies van Bonn en Bern en de World Heritage Convention zal worden voortgezet. Waar mogelijk en wenselijk zal de samenwerking worden geïntensiveerd.
2.1 Doelstellingen voor de Waddenzee
De hoofddoelstelling voor de Waddenzee is de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap.
Om dit te bereiken is het beleid gericht op de duurzame bescherming en/of een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling van:
– de waterbewegingen en de hiermee gepaard gaande geomorfologische en bodemkundige processen;
– de kwaliteit van water, bodem en lucht. De water- en bodemkwaliteit dient zodanig te zijn dat verontreinigingen slechts een verwaarloosbaar effect hebben op flora en fauna;
– de flora en de fauna;
en tevens op behoud van:
– de landschappelijke kwaliteiten, met name rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid inclusief duisternis.
Tevens worden de in de bodem aanwezige archeologische waarden en in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden beschermd.
De veiligheid van de bewoners van het waddengebied wordt gewaarborgd door een goede verdediging tegen de zee. De bereikbaarheid van de havens en de eilanden wordt gewaarborgd.
De aanwezige kernkwaliteiten van de Waddenzee (natuurlijke rijkdommen, horizon en samenhang) bieden kansen voor economische ontwikkeling. Ook de beleving van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten van de Waddenzee door bewoner en bezoeker van het waddengebied wordt als uitgangspunt genomen bij verdere beleidsuitwerking.
Plannen, projecten of handelingen zijn op grond van deze pkb mogelijk, mits zij passen binnen de hoofddoelstelling voor de Waddenzee en de toets van het afwegingskader, zoals vastgelegd in deze pkb, kunnen doorstaan.
2.2 Ontwikkelingsperspectief voor de Waddenzee
Het kabinet streeft naar een offensieve en ontwikkelingsgerichte benadering van de Waddenzee. Het ontwikkelingsperspectief beschrijft de hoofdlijnen die het kabinet voorstaat voor de ontwikkeling van de Waddenzee op lange termijn tot 2030. Het geeft uitdrukking aan het streven naar duurzame ontwikkeling van het gebied, zowel op ecologisch als op sociaal-economisch en toeristisch-recreatief terrein. Het perspectief is daarmee gericht op het voorzien in de behoeften van de huidige generatie, zonder de mogelijkheden in gevaar te brengen voor de behoeftevoorziening van toekomstige generaties. Het overheidsbeleid met betrekking tot de Waddenzee is gericht op de realisering van het ontwikkelingsperspectief voor de Waddenzee op de lange termijn, binnen de randvoorwaarden zoals aangegeven in paragraaf 2.1.
Het ontwikkelingsperspectief ziet er als volgt uit:
– De Waddenzee is primair een natuurgebied en een uniek open landschap. De natuurlijke dynamiek van de fysische processen in de Waddenzee, op de waddeneilanden en in de Noordzeekustzone wordt zo min mogelijk beperkt, zodat zich nieuwe platen, geulen en jonge duin- en kustgebieden kunnen ontwikkelen. De rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid inclusief duisternis, zijn gewaarborgd en worden hoog gewaardeerd.
– De waterkwaliteit is zodanig dat flora en fauna zich optimaal kunnen ontwikkelen.
– De flora en fauna zijn rijk, gevarieerd en in hoeveelheden aanwezig zoals die ook voor de periode van eutrofiëring aanwezig waren.
– Het areaal meer natuurlijke kwelders is vergroot.
– De verstoring van de bodem is zodanig beperkt dat ongestoorde natuurlijke mosselbanken en zeegrasvelden voorkomen. Het areaal aan mosselbanken met een natuurlijke dichtheid en het areaal aan zeegrasvelden is vergroot.
– Zeezoogdieren, vissen en (trek)vogels zijn duurzaam verzekerd van voldoende voedsel en rust- en voortplantingsgebieden.
– De vrije migratie van aquatische organismen tussen de Waddenzee en het zoete binnenwater is gegarandeerd. Op meerdere plaatsen zijn zoet-zoutgradiënten aanwezig. Bij de inrichting van nieuwe gradiënten is in ieder geval aandacht besteed aan landschappelijke en recreatieve aspecten.
– In de meest extensief gebruikte delen van de Waddenzee, met name de oostelijke Waddenzee, is de rust blijvend gewaarborgd.
– De Waddenzee blijft zo veel als mogelijk gevrijwaard van bedreigingen. De gevolgen van (mogelijke) bedreigingen voor de natuurwaarden in de Waddenzee worden geminimaliseerd.
– De cultuurhistorische waarden, ofwel de in de (zee)bodem aanwezige archeologische waarden en de voor het waddengebied karakteristieke cultuurhistorische elementen en structuren, zijn goed bewaard gebleven.
– De veiligheid tegen overstroming is duurzaam gehandhaafd. De primaire waterkering blijft voldoen aan de eisen van de Wet op de waterkering.
– De luchtverbinding tussen eilanden en vasteland ten behoeve van de veiligheid en gezondheid van de inwoners van de waddeneilanden is gegarandeerd. De stilte en rust boven de Waddenzee worden gegarandeerd doordat alleen boven een bepaalde hoogte gevlogen mag worden.
– De bereikbaarheid van de havens in en grenzend aan de Waddenzee is gewaarborgd.
– De economische bedrijvigheid in en rond de Waddenzee biedt de bevolking werk en inkomen en heeft een duurzaam karakter.
– Er is een situatie bereikt van duurzaam toerisme die ecologisch houdbaar, economisch levensvatbaar en sociaal acceptabel is. In het waddengebied is een optimale natuur- en landschapsbeleving mogelijk.
– De Waddenzeehavens hebben zich duurzaam ontwikkeld op een wijze die recht doet aan hun specifieke ligging en mogelijkheden. Hierbij hebben de havens zich op een afgestemde manier gedifferentieerd en gespecialiseerd.
– De Waddenzee wordt benut voor diverse vormen van visserij op een dusdanige wijze dat zich een rijke en gevarieerde visstand heeft ontwikkeld en dat de overige (bodem)fauna en (bodem)flora en de landschappelijke kwaliteiten van de Waddenzee hier niet onder lijden.
– De milieubelasting op de Waddenzee veroorzaakt door militaire activiteiten is verminderd.
– De traditionele belangen van de lokale bevolking in het waddengebied in de vorm van diverse vormen van duurzaam kleinschalig historisch medegebruik van natuurlijke hulpbronnen zijn gewaarborgd. Hiermee is bijgedragen aan de positieve beleving van het gebied.
Het Regionaal College Waddengebied (RCW) zal het ontwikkelingsperspectief van deze pkb concretiseren in het op te stellen integraal Beheer- en Ontwikkelingsplan Waddengebied, door het opstellen van een streefbeeld en een referentiekader voor de Waddenzee.
Ter ondersteuning van het ontwikkelingsperspectief stelt het kabinet voor een periode van 20 jaar een investeringsplan op ten behoeve van additionele investeringen in het waddengebied. Voor de financiering van de investeringen wordt een apart waddenfonds opgericht dat onder beheer staat van de Minister van VROM. Het waddenfonds wordt gevoed door een rijksbijdrage van € 800 miljoen verdeeld over een periode van 20 jaar. Activiteiten die als een reguliere overheidstaak moeten worden beschouwd komen niet in aanmerking voor een bijdrage uit het waddenfonds.
Samen met de regio wordt een uitvoeringsplan opgesteld. In het uitvoeringsplan wordt aangegeven wat de investeringsprioriteiten voor de komende vijf jaar zijn. Aldus wordt richting gegeven aan de fasering van de ontwikkelingsgerichte en offensieve strategie. Na aftrek van de beheerkosten en de nadeelcompensatie voor de kokkelvisserij, richten de additionele investeringen zich op de categorieën natuurherstel en -ontwikkeling, vermindering van bedreigingen, duurzame economische ontwikkeling en verbetering van de kennisinfrastructuur. Aan de doelstelling duurzame economische ontwikkeling voldoen tevens activiteiten die gericht zijn op een substantiële transitie naar een duurzame energiehuishouding in het waddengebied en de aangrenzende gebieden in Friesland, Groningen en de Kop van Noord-Holland.
In dit hoofdstuk zijn de beleidskeuzen weergegeven die het kabinet van belang acht voor het realiseren van de doelstellingen voor de Waddenzee zoals weergegeven in paragraaf 2.1 en gericht op de realisering van het lange termijn ontwikkelingsperspectief zoals weergegeven in paragraaf 2.2. De beleidskeuzen zijn uitgesplitst in maatregelen gericht op de natuur in brede zin (inclusief kwaliteit van water, bodem en lucht) en in maatregelen gericht op menselijke activiteiten. Bij laatstgenoemde maatregelen gaat het zowel om bestaande als om nieuwe menselijke activiteiten in de Waddenzee en daarbuiten, voor zover van invloed op de Waddenzee.
Uitgangspunt bij de gemaakte beleidskeuzen is dat menselijke activiteiten zijn toegestaan voor zover zij verenigbaar zijn met de hoofddoelstelling voor de Waddenzee.
De in dit hoofdstuk opgenomen uitspraken hebben een passende beoordeling ondergaan zoals is vereist in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn en zoals deze sinds oktober 2005 is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998. Deze passende beoordeling is uitgevoerd op basis van de voorlopige instandhoudingsdoelstellingen voor de Waddenzee (zie bijlage 2) en is uitgevoerd vanuit kennis over de huidige beleids- en beheerspraktijk. Tevens is de huidige praktijk uitgangspunt geweest bij de beoordeling van activiteiten. De passende beoordeling heeft geleid tot een aantal aanpassingen in de pkb. Met het verwerken van de resultaten van de passende beoordeling voldoet de pkb aan de voorwaarden van de Habitatrichtlijn en de sinds oktober 2005 in werking getreden gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. Behalve een passende beoordeling hebben tien in dit hoofdstuk opgenomen uitspraken ook een strategische milieubeoordeling ondergaan op basis van de Europese richtlijn 2001/42/EG betreffende «de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s».
Deze beoordelingen laten onverlet dat bij nadere concretisering van plannen, projecten en handelingen opnieuw een passende beoordeling in dat kader noodzakelijk kan zijn. De beleidskeuzen in dit hoofdstuk hebben betrekking op het pkb-gebied, tenzij anders vermeld.
3.1 Ruimte voor natuur en landschap
Het beleid met betrekking tot natuur is gericht op een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling van het ecosysteem. Een beweeglijke kustlijn aan de meeste uiteinden van de waddeneilanden is mogelijk. Als natuurlijke processen de kenmerkende biodiversiteit niet kunnen herstellen op middellange termijn, is selectief ingrijpen mogelijk. De ingreep is dan gericht op het creëren van de juiste voorwaarden om de natuurlijke processen in gang te zetten die leiden tot de kenmerkende biodiversiteit. Dit geldt bijvoorbeeld voor het herstel van zoet-zoutgradiënten, voor ingrijpen ten behoeve van behoud en ontwikkeling van het kwelderareaal door het stimuleren van kweldervorming en door het uitpolderen van zomerpolders.
De Kaderrichtlijn Water en de Vogel- en Habitatrichtlijn zoals nu geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet en in de Natuurbeschermingswet 1998, vormen belangrijke toetsingskaders bij het vormgeven van een natuurlijke ontwikkeling van het ecosysteem. Het kabinet streeft naar herstel van natuurlijke zoet-zoutovergangen, met onder meer het doel om voor zowel het stroomgebied van de Eems als voor het stroomgebied van de Rijn, aanvullend op de bestaande natuurlijke zoet-zoutovergangen, één natuurlijke zoet-zoutovergang in het waddengebied te realiseren. Realisering hiervan kan alleen geschieden indien de plannen ook en voldoende worden gesteund door de regionale land- en tuinbouworganisaties.
Met het oog op klimaatverandering en zeespiegelstijging zal het kabinet in de eerste helft van de planperiode van deze pkb nader onderzoeken op welke wijze vorm gegeven kan worden aan het zoveel mogelijk ruimte geven aan natuurlijke processen. Het kabinet zal hierover in overleg treden met betrokken provincies, gemeenten en waterschappen.
De belasting van de Waddenzee met verontreinigingen en nutriënten zal worden teruggebracht overeenkomstig het landelijk waterkwaliteits- en Noordzeebeleid met speciale aandacht voor diffuse verontreinigingen en het (inter)nationaal beleid voor de lucht, de bodem en het water. Voor de lange termijn is het doel het bereiken van de streefwaarden voor water en bodem uit de Vierde Nota Waterhuishouding en het bereiken van een «goede toestand» op basis van de Kaderrichtlijn Water. In de planperiode van de Vierde Nota Waterhuishouding (tot 2006) wordt er naar gestreefd voor zoveel mogelijk stoffen de minimum kwaliteit (MTR) te realiseren.
In samenspraak met provincies en gemeenten draagt het kabinet zorg voor een actueel en adequaat rampenplan om de kans dat verontreinigende stoffen in de Waddenzee en de daarmee in open verbinding staande havens terechtkomen tot een minimum te beperken en bij calamiteiten effectief op te kunnen treden.
3.2 Ruimte voor menselijke activiteiten
Ter bescherming van flora en fauna zijn delen van de Waddenzee het gehele of een deel van het jaar gesloten voor menselijke activiteiten (zie pkb-kaart B). De gebieden worden jaarlijks geactualiseerd op grond van artikel 20 van de Natuurbeschermingswet 1998. Op dit verbod kunnen uitzonderingen worden gemaakt voor activiteiten die geen schade veroorzaken aan de te beschermen flora en fauna. In het oostelijk deel van de Waddenzee is op grond van trilaterale afspraken een gebied ingesteld waarbinnen geen exploitatie van hulpbronnen plaatsvindt en dat dient als referentiegebied voor wetenschappelijk onderzoek (zie pkb-kaart B).
Er worden geen concessies verleend voor inpolderingen van (delen van) de Waddenzee.
Menselijke ingrepen gericht op de waarborging van de veiligheid voor de bewoners en gebruikers van het waddengebied zijn in beginsel toegestaan.
De waterstaatswerken, waaronder het vaargeulonderhoud ten behoeve van de scheepvaart, zijn beperkt in omvang, volgen de natuurlijke morfologische ontwikkelingen en vinden uitsluitend plaats indien de bereikbaarheid van de havens, de waddeneilanden of de verkeersveiligheid in het geding zijn.
De bereikbaarheid van havens en eilanden wordt gewaarborgd in de vorm van aanlegmogelijkheden voor veerboten en streefdieptes/normering voor de vaargeulen. Voor beide geldt het naar de streefdiepte/normering van 2006 te actualiseren uitgangspunt dat vaartuigen die op dat moment gezien hun diepgang en afmetingen de havens bij gemiddelde zeestand en wind konden aandoen dit ook in de toekomst moeten kunnen. Hierbij wordt rekening gehouden met de economische en technische ontwikkelingen in de scheepvaart. In aansluiting op natuurlijke ontwikkelingen in de vaargeuldiepte zijn incidenteel verdere verdiepingen van de hoofdvaargeulen mogelijk, onder de voorwaarde dat dit past binnen het afwegingskader zoals aangegeven in de pkb. Gezien de economische potenties van de havens van Den Helder, Harlingen en Delfzijl alsmede de Eemshaven, kan voor de vaargeulen vanaf de Noordzee naar deze havens in uitzondering op de vastgestelde streefdieptes/normering tot verdere verdieping worden overgegaan, onder de voorwaarde dat dit past binnen het afwegingskader van deze PKB. Voor de vaargeul Harlingen–Noordzee zal het daarbij gaan om een verdieping tot minimaal 7.50 meter beneden NAP.
Voor alle motorschepen in de Waddenzee geldt een maximum vaarsnelheid van 20 kilometer per uur, uitgezonderd in een aantal betonde vaargeulen en het bestaande snelvaargebied bij Oudeschild en voor daadwerkelijke reddings-, bergings-, opsporings- en patrouilleoperaties, alsmede voor de hiermee verbandhoudende reddingsen militaire oefeningen. Voor delen van de Waddenzee die vanwege hun natuurwetenschappelijke waarden in het bijzonder moeten worden ontzien, kunnen verdere vaarbeperkingen worden ingesteld.
Het rijk draagt zorg voor de betonning en bebakening van de vaarroutes in de Waddenzee. Op pkb-kaart B staan de betonde vaargeulen, de snelvaarroutes en het snelvaargebied bij Oudeschild weergegeven.
Er mogen in de Waddenzee geen luchtkussenvoertuigen worden gebruikt.
Boven de Waddenzee geldt een minimumvlieghoogte voor de burgerluchtvaart van 450 meter. Voor het overige waddengebied, met uitzondering van het landgedeelte van de vastelandgemeenten, zal eveneens een minimum vlieghoogte voor de burgerluchtvaart van 450 meter worden ingesteld. Alleen in expliciet benoemde omstandigheden zijn uitzonderingen mogelijk. Alleen als de wolkenbasis of slecht zicht het vliegen boven 450 meter belet mag in de corridors een minimum vlieghoogte van 300 meter (1000 voet) of zoveel hoger als mogelijk worden aangehouden. Zie toelichtende kaart 14. Er mogen boven de Waddenzee en het overige waddengebied, met uitzondering van het landgedeelte van de vastelandgemeenten, geen reclamesleepvluchten worden uitgevoerd, met uitzondering van vluchten vanaf het luchtvaartterrein Texel rechtstreeks naar het vasteland en vice versa.
Er mogen in de Waddenzee en het overige waddengebied geen nieuwe vliegvelden worden aangelegd. Uitbreiding van bestaande vliegvelden in het waddengebied, met uitzondering van het landgedeelte van de vastelandgemeenten, zal alleen plaatsvinden in verband met de vliegveiligheid en mits passend binnen het afwegingskader zoals aangegeven in deze pkb.
Er mogen in de Waddenzee geen booreilanden en andere offshore-installaties worden geparkeerd. Het kabinet maakt hierop een uitzondering voor de bestaande tijdelijke parkeerfaciliteit in het Gat van de Stier tussen Den Helder en Texel. Op deze locatie mogen, in afwachting van onderhouds- en reparatiewerkzaamheden in de haven van Den Helder, maximaal twee offshore-installaties worden geparkeerd voor maximaal drie maanden per jaar. Alleen in noodgevallen kan tijdelijk sprake zijn van drie offshore-installaties en kan een eenmalige verlenging van de termijn worden toegestaan met ten hoogste drie maanden. Deze tijdelijke faciliteit wordt binnen drie jaar beëindigd, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze pkb. Het kabinet zal zorgdragen voor een alternatief buiten de Waddenzee voor het parkeren van booreilanden en andere offshore-installaties.
De aanleg van kabels en buisleidingen door de Waddenzee dient van geval tot geval te worden beoordeeld, als uitgangspunt geldt hierbij dat in beginsel aangesloten dient te worden bij bestaande leidingzones. De bestaande kabel- en leidingstraten staan weergegeven op toelichtende kaart 15.
h. Havens en bedrijventerreinen
Er mogen geen nieuwe havens en bedrijventerreinen worden aangelegd in of direct grenzend aan de Waddenzee. Bestaande havens en bedrijventerreinen direct grenzend aan de Waddenzee, uitgezonderd Den Helder, mogen niet zeewaarts worden uitgebreid. In Den Helder is zeewaartse uitbreiding in het geval van een verlegging van de TESO-veerhaven mogelijk, op voorwaarde dat er een zorgvuldige planologische afweging plaatsvindt. Tevens wordt een uitzondering gemaakt voor een beperkte uitbreiding van de voor de recreatievaart bestemde havens van de waddeneilanden, indien noodzakelijk vanwege onder meer veiligheid en er geen alternatieve passende oplossing mogelijk is. Het convenant zoals bedoeld onder 3.2o. in deze pkb is hierbij richtinggevend. Voor de uitzonderingen geldt dat dit moet passen binnen het afwegingskader van deze pkb.
Voor eventuele nieuwe uitbreiding van de haven van Harlingen wordt bij voorkeur gekozen voor een binnendijkse uitbreiding. Wanneer echter een concreet plan, dat onderbouwd is met onderzoek, leidt tot het inzicht dat een zeewaartse uitbreiding bij Harlingen mogelijk is binnen het afwegingskader van de PKB, zal het kabinet dit mogelijk maken door middel van een partiële herziening. Op basis van voornoemd onderzoek zal de planologische afweging moeten plaatsvinden waarbij de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden van zowel de Waddenzee als het binnendijks gelegen gebied betrokken worden.
Uitbreiding van havens en bedrijventerreinen, buiten de genoemde uitzonderingen, is alleen landinwaarts toegestaan. Zeewaartse aanleg of aanpassing van havendammen en veerdammen is in beginsel niet toegestaan, tenzij veiligheid of bereikbaarheid dat vereisen en mits passend binnen het afwegingskader zoals aangegeven in deze pkb. Op toelichtende kaart 16 staan de havens en de grotere bedrijventerreinen direct grenzend aan de Waddenzee weergegeven. Op pkb-kaart B staan de jachthavens weergegeven.
Ontwikkelingsmogelijkheden op bedrijventerreinen in de nabijheid van de Waddenzee kunnen worden benut, onder de voorwaarden dat wordt voldaan aan de landelijke milieuhygiënische normen en dat risicodragende bedrijven en/of stoffen worden toegestaan mits aangetoond wordt dat in geval van calamiteiten er geen onherstelbare schade kan worden toegebracht aan de Waddenzee.
Er mag in de Waddenzee geen bebouwing worden opgericht of geplaatst, met uitzondering van:
– tijdelijke bebouwing ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en monitoring,
– bouwwerken noodzakelijk voor de veiligheid van het scheepvaartverkeer in de Waddenzee,
– bouwwerken voor alternatieve mosselzaadbronnen,
– bouwwerken voor een adequate afwatering van het vasteland,
– wadwachtposten, en
– de onder 3.2.h. in deze pkb benoemde uitzonderingen op zeewaartse havenuitbreiding.
Nieuwe bebouwing in de nabijheid van de Waddenzee mag alleen plaatsvinden binnen de randvoorwaarden van het nationaal ruimtelijk beleid, en dient qua hoogte aan te sluiten bij de bestaande bebouwing en daar waar het gaat om bebouwing in het buitengebied, te passen bij de aard van het landschap. Een uitzondering op de hoogtebepaling wordt gemaakt voor de havengerelateerde en stedelijke bebouwing in Den Helder, Harlingen, Delfzijl en de Eemshaven. Ook voor deze uitzonderingen geldt dat nieuwe bebouwing zoveel mogelijk ingepast wordt in de bestaande skyline.
Daarnaast gelden ten aanzien van bouwwerken voor opsporing en winning van gas onder de Waddenzee de voorwaarden die gesteld zijn onder k. Diepe delfstoffen.
Onder bebouwing worden alle gebouwen en bouwwerken verstaan, met uitzondering van windturbines.
Het kabinet zet zich in om verstoring van de nachtelijke duisternis door grootschalige lichthinder van bijvoorbeeld kassencomplexen te voorkomen.
Er mag in de Waddenzee alleen baggerspecie afkomstig uit de Waddenzee en de rechtstreeks daarmee in verbinding staande havens worden verspreid. Deze baggerspecie dient te voldoen aan de geldende kwaliteitsnorm volgens het nationale beleid voor de waterhuishouding.
Voor de verspreiding van baggerspecie in de Waddenzee gelden richtlijnen om de invloed op het ecosysteem en andere gebruiksfuncties te minimaliseren. Het rijk zal zorgdragen voor een uit ecologisch oogpunt optimale situering van de verspreidingslocaties.
Nieuwe opsporing en winning van diepe delfstoffen op locaties in de Waddenzee is niet toegestaan.
Nieuwe opsporing en winning van gas onder de Waddenzee kan onder de volgende randvoorwaarden plaatsvinden:
– nieuwe opsporing en winning van gas is alleen toegestaan vanaf locaties op het land en vanaf bestaande platforms in de Noordzee(kustzone);
– er bestaat wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel dat er geen schadelijke gevolgen zijn voor de in deze pkb beschreven natuurlijke waarden en kenmerken;
– een onafhankelijke instantie adviseert het bevoegd gezag over de opzet, uitvoering en beleidsconsequenties van een adequate monitoring van alle relevante effecten en ontwikkelingen, zodat indien nodig door het bevoegd gezag kan worden ingegrepen volgens het «hand aan de kraan» principe;
– de benodigde op te richten bouwwerken (waaronder het tijdelijk plaatsen van boorinstallaties) worden zo zorgvuldig mogelijk ingepast in het landschap ter bescherming van de unieke openheid daarvan, met behulp van de best beschikbare technische mogelijkheden;
– gelet op deze zorgvuldige inpassing in het landschap wordt tijdelijk gebruik van installaties ten behoeve van exploratie, onderhoud en winning als niet schadelijk beschouwd voor open horizon en duisternis.
De bovenstaande randvoorwaarden worden uitgewerkt in winnings- en meetplannen zoals voorgeschreven in de Mijnbouwwet en in de vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.
Op toelichtende kaart 17 staan de vergunningsgebieden en de bestaande winninglocaties voor gaswinning onder de Waddenzee weergegeven.
Voor nieuwe opsporing en winning van overige diepe delfstoffen onder de Waddenzee, te weten andere diepe delfstoffen dan gas, geldt dat het kabinet daarvoor geen vergunningen verleent, totdat er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel meer bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn voor de natuur- en landschapswaarden van de Waddenzee.
Er mogen in de Waddenzee geen afvalstoffen, waaronder boorspoeling, worden geloosd.
Er mogen in de Waddenzee geen windturbines worden geplaatst. De toelaatbaarheid van plaatsing van windturbines in de nabijheid van het pkb-gebied zal van geval tot geval worden beoordeeld door toepassing van de criteria zoals opgenomen in het nationaal ruimtelijk beleid en het afwegingskader zoals aangegeven in deze pkb.
De zandwinning in de Waddenzee is beperkt tot het bij het regulier onderhoud van vaargeulen en bij incidentele verdere verdiepingen van delen van de hoofdvaargeulen vrijkomende zand en vrijkomend zand bij ontgrondingen ten behoeve van bouwwerken genoemd als uitzondering onder paragraaf 3.2 i.
De schelpenwinning in de Waddenzee wordt gereguleerd door contingentering en zonering. Zie toelichtende kaart 18. Uitgangspunt is dat de jaarlijks gewonnen hoeveelheid schelpen in de Waddenzee en de buitendelta’s van de aangrenzende Noordzeekustzone niet meer bedraagt dan het langjarig gemiddelde van de natuurlijke netto schelpenproductie, waarvan de helft en tot een maximum van 90 000 m3 per jaar in het pkb-gebied. Schelpenwinning wordt alleen toegestaan beneden het niveau van NAP – 5 meter.
Onderzoek naar en berging van archeologisch waardevolle scheepswrakken en verdronken en ondergeslibde nederzettingen in de Waddenzee kan onder voorwaarden worden toegestaan, als deze door toedoen van natuurlijke fysische processen aan de oppervlakte van de zeebodem komen. Onderzoek van archeologische waarden dat de bodem niet beroert en anderszins niet leidt tot aantasting van de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee is onder voorwaarden toegestaan. Menselijke activiteiten in de Waddenzee mogen in beginsel niet leiden tot aantasting van in de bodem aanwezige archeologische waarden. Op toelichtende kaart 19 staan bekende vindplaatsen van scheepswrakken weergegeven.
Het rijksbeleid ten aanzien van de recreatie op de Waddenzee is gericht op het beheersbaar maken en houden van het recreatief medegebruik en het ontwikkelen van duurzame vormen van recreatie, waarbij de natuurlijke draagkracht van het gebied uitgangspunt is. Voor het recreatief medegebruik geldt een zonering waarbij de voor verstoring gevoelige gebieden worden ontzien. Een kaart met een globaal afgewogen recreatieve zonering is bij deze pkb gevoegd (pkb-kaart B).
Er mogen geen nieuwe jachthavens in of direct grenzend aan de Waddenzee worden aangelegd.
Op initiatief van de waddenprovincies wordt een convenant opgesteld tussen rijk, waddenprovincies en waddengemeenten. Hierin wordt een integraal beleid voor het beheersbaar maken en houden van recreatie en toerisme op de Waddenzee uitgewerkt. Indien het convenant op 31 december 2007 nog niet in werking is getreden en het alsnog nodig blijkt een capaciteitsbeleid voor jachthavens te hanteren, zal het kabinet de pkb op dit onderdeel partieel herzien.
Behalve in het bestaande snelvaargebied bij Oudeschild mag de Waddenzee niet worden gebruikt voor waterskiën, jetskiën en vergelijkbare gemotoriseerde activiteiten. Het bestaande snelvaargebied bij Den Helder wordt gesloten.
Aan de waddenprovincies wordt gevraagd om het recreatiebeleid voor de Waddenzee met inachtneming van deze pkb verder inhoud te geven.
De mosselcultuur wordt in staat gesteld om op experimentele schaal en onder begeleiding van onderzoek diverse innovatieve plannen in de praktijk tot uitvoer te brengen die bijdragen aan de winning van mosselzaad vanuit alternatieve bronnen, of winning die plaatsvindt met alternatieve winningmethoden. Dit betreft onder meer plannen met betrekking tot het invangen van mosselzaad aan verankerde netten, touwen en palen. Als na onderzoek blijkt dat deze vorm van zaadwinning ecologische en economische voordelen biedt ten opzichte van de traditionele mosselzaadvisserij, dan is opschaling naar toepassing op een commerciële schaal mogelijk. Daarbij dient rekening te worden gehouden met andere vormen van menselijk medegebruik, zoals scheepvaart, recreatie en andere visserij, en met het behoud van het unieke landschap.
De uitgifte van tijdelijke proefgebieden voor het verzaaien van mosselen, met een maximum van 500 ha, is in het kader van de optimalisatie van de mosselpercelen toegestaan. De totale omvang van de kweekpercelen blijft gehandhaafd en wordt niet verder uitgebreid (zie toelichtende kaart 20).
Mosselzaadvisserij mag alleen in het voor- en najaar plaatsvinden, aan de hand van een visplan dat wordt gemonitord. De mosselzaadvisserij in het sublitoraal richt zich in het najaar alleen nog op de instabiele bestanden. De voorjaarsvisserij in het sublitoraal beperkt zich tot de open gebieden.
De mosselsector dient inzichtelijk te maken dat de activiteiten van de sector leiden tot een mosselbestand dat in omvang minimaal gelijk is aan de mosselvoorraad die in een natuurlijke situatie aanwezig had kunnen zijn.
De mosselsector zal daartoe aantoonbaar moeten maken dat van de totale mosselzaadvangst uit de voorjaarsvisserij, na aftrek van de vangsthoeveelheid in het najaar voorafgaand aan de voorjaarsvisserij, minimaal 85% in de daarop volgende winter in de Waddenzee aanwezig blijft. Indien meer dan 2000 ha meerjarige mosselbanken aanwezig is én wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn voor de in deze pkb beschreven natuurlijke waarden en kenmerken, dan is bevissing van instabiele mosselzaadbanken op de platen onder voorwaarden toegestaan. Voor bevissing van mossel(zaad)banken in het kader van onderzoek naar de hypothese dat uitdunningvisserij de stabiliteit van de mosselbank vergroot, kunnen uitzonderingen op bovenstaande voorwaarden worden gemaakt.
De mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee is met ingang van 2005 niet langer toegestaan.
De handmatige kokkelvisserij blijft toegestaan. Uitbreiding van het aantal vergunningen voor de handmatige kokkelvisserij wordt overwogen. De omvang van de handkokkelvisserij mag maximaal 5% van het jaarlijks in de Waddenzee aanwezige kokkelbestand bedragen.
Het handmatig rapen van schelpdieren voor eigen gebruik is toegestaan tot een maximum van 10 kg per persoon per dag. Met het commercieel rapen van Japanse oesters wordt een kleinschalig experiment gestart. Het commercieel rapen van mosselen is verboden.
Initiatieven om andere schelpdiersoorten dan mosselen te kweken, alsmede innovatieve experimenten, waaronder de binnendijkse kweek van schelpdieren, zullen op hun inpasbaarheid binnen de bestaande kaders worden beoordeeld.
Sluiting van gebieden voor vormen van visserij
Een oppervlakte ter grootte van 26% van het litoraal in de Waddenzee is permanent gesloten voor bodemberoerende visserij (mosselzaadvisserij, kokkelvisserij, visserij met bodemvistuigen met wekkerkettingen). Zie toelichtende kaart 20.
In de voor bodemberoerende visserij gesloten gebieden is de garnalenvisserij niet toegestaan op de wadplaten (het litoraal). De visserij met overige sleepnetten, al dan niet voorzien van wekkerkettingen, is op de wadplaten (het litoraal) in het gehele pkb-gebied niet toegestaan.
Indien door grenscorrecties of uitruil van (delen van) gesloten gebieden met niet gesloten gebieden evidente winst voor de natuur en voor de schelpdiersector kan worden bereikt, kan dit worden overwogen. In het sublitoraal kunnen ten behoeve van meerjarig onderzoek gesloten gebieden ingesteld worden voor de bodemberoerende visserij en de garnalenvisserij.
Zeegrasvelden en een omliggende straal van ten minste 40 meter mogen niet worden bevist. Stabiele litorale mosselbanken en een omliggende straal van 40 meter mogen niet worden bevist. Voor bevissing van mossel(zaad)banken in het kader van onderzoek naar de hypothese dat uitdunningvisserij de stabiliteit van de mosselbank vergroot, kunnen uitzonderingen op dit verbod worden gemaakt. Als uit het onderzoek blijkt dat deze vorm van visserij geen nadelige effecten heeft op de stabiliteit van de mosselbanken en overige waarden van het ecosysteem dan zal nader worden bezien onder welke voorwaarden en waar deze vorm van visserij kan worden toegestaan.
Zolang er geen aanwijzingen zijn dat de sleepnetvisserij met of zonder wekkerkettingen in het sublitoraal significante ecologische effecten op het sublitorale systeem heeft, blijft deze vorm van visserij toegestaan. Het aantal vergunningen wordt echter niet meer uitgebreid. Voor degenen die reeds langer dan één jaar een vergunning gereserveerd hebben, zonder dat zij een voor de sleepnetvisserij geschikt vaartuig bezitten, vervalt de reservering en ook het recht op een vergunning.
De visserij met vaste vistuigen zal worden gereguleerd in de vorm van het instellen van visvakken of via de reguliere vergunningvoorwaarden. De uitgifte van nieuwe visvakken is in de Waddenzee niet aan de orde. De visserij met staand want op de wadplaten wordt afgebouwd om de verdrinking van vogels in deze netten verder terug te dringen, tenzij deze visserij zodanig kan worden uitgevoerd dat verdrinking van vogels en bijvangst van zeezoogdieren in deze netten wordt geminimaliseerd. In de overige delen van de Waddenzee wordt onderzoek verricht naar de ecologische inpasbaarheid.
Het kabinet acht een substantiële vermindering of een verplaatsing van militaire activiteiten uit het waddengebied niet reëel. De bestaande activiteiten worden van dusdanig maatschappelijk belang geacht dat zij in de planperiode op de bestaande locaties worden gehandhaafd en dat een doelmatig functioneren gewaarborgd moet zijn.
Wanneer het kabinet de activiteiten om welke reden dan ook niet meer noodzakelijk oordeelt, zullen zij worden beëindigd.
Om de milieubelasting in de Waddenzee te verminderen heeft het kabinet besloten tot de volgende aanpassingen van bestaande militaire activiteiten:
– het gedeelte van de laagvliegroute voor gevechtsvliegtuigen boven de Waddenzee is opgeheven;
– de minimum vlieghoogte voor militaire vliegtuigen boven de Waddenzee is verhoogd van 300 meter naar 450 meter; vluchten met militaire helikopters en de verschillende naderingswijzen van de schietrange op de Vliehors vormen hierop een uitzondering;
– het aanvliegen van de schietrange op de Vliehors geschiedt zo veel als mogelijk vanaf de Noordzee in plaats van over de Waddenzee;
– het Cavalerieschietkamp Vlieland is buiten gebruik gesteld.
Op toelichtende kaart 21 staan de militaire activiteiten in het waddengebied weergegeven.
Het aantal vergunningen voor het mechanisch winnen van wadpieren mag niet worden uitgebreid. De vergunningen voor deze activiteit worden slechts afgegeven aan de huidige vergunninghouders en zijn niet overdraagbaar. Op toelichtende kaart 22 staan de aangewezen vakken voor mechanische pierenwinning weergegeven.
4.1 Te beschermen en te behouden waarden en kenmerken
De op grond van deze pkb te beschermen en te behouden waarden en kenmerken vloeien direct voort uit de hoofddoelstelling van deze pkb. Deels betreft het waarden en kenmerken die Nederland op grond van de Vogelen Habitatrichtlijn, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet moet beschermen en behouden. Deels betreft het waarden en kenmerken die het kabinet van dermate groot belang acht dat deze eveneens beschermd en behouden dienen te blijven.
Als algemene kwalitatieve instandhoudingsdoelstelling, voortvloeiend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn, is vooruitlopend op definitieve vaststelling daarvan een voorlopige instandhoudingsdoelstelling geformuleerd. Deze is opgenomen in bijlage 2. Deze in algemene termen en in kwalitatieve bewoordingen geformuleerde instandhoudingsdoelstelling heeft, meer specifiek, betrekking op het in gunstige staat houden van de ecologische vereisten van de eveneens in bijlage 2 genoemde kwalificerende soorten en habitats.
Bij besluitvorming over concrete projecten en activiteiten na totstandkoming of aanvulling van de aanwijzingsbesluiten richtlijngebieden ingevolge artikel 10a van de Natuur-beschermingswet 1998, moet bij de beoordeling van die projecten en activiteiten uitgegaan worden van de definitieve instandhoudingsdoelstellingen.
Onder te beschermen en te behouden waarden en kenmerken worden in deze pkb verstaan:
– waterbewegingen en de daarmee gepaard gaande geomorfologische en bodemkundige processen;
– natuurlijk bodemreliëf;
– kwaliteit van water, bodem en lucht;
– biologische processen, waaronder de migratiemogelijkheden van dieren;
– gebiedsspecifieke planten- en diersoorten;
– fourageer-, broed- en rustgebieden van vogels, de werp-, rust- en zooggebieden van zeezoogdieren en de kinderkamerfunctie van vis;
– Landschappelijke kwaliteiten, met name rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid inclusief duisternis;
– in de bodem aanwezige archeologische waarden en in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
Plannen, projecten en handelingen zijn mogelijk mits zij passen binnen de gestelde beleidskaders en doelstellingen voor de Waddenzee, zoals vastgesteld in deze pkb.
Voor zover wettelijke regelingen zich er niet tegen verzetten moet met alle onder 4.1 genoemde waarden en kenmerken in de afweging van plannen, en projecten en handelingen door het bevoegd gezag rekening gehouden worden.
Dit afwegingskader laat onverlet dat ook aan eventueel andere wettelijke eisen moet worden voldaan.
Plannen, projecten en handelingen dienen de afwegingskaders van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn te doorlopen. Deze zijn nationaal geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet.
Voor de bescherming van de natuurlijke waarden en kenmerken van de Waddenzee is het afwegingskader van toepassing zoals vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin staat de zogenaamde habitattoets centraal. De habitattoets houdt in dat voor plannen, projecten of handelingen een passende beoordeling moet worden uitgevoerd, indien op grond van objectieve gegevens niet kan worden uitgesloten dat deze afzonderlijk of in combinatie met andere activiteiten significante gevolgen hebben voor de Waddenzee. De passende beoordeling beschrijft de effecten van de voorgenomen plannen, projecten en handelingen op de instandhoudingsdoelstellingen van de beschermde habitats en soorten binnen het Natura 2000 gebied Waddenzee. Indien er op basis van de resultaten van de passende beoordeling wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee, zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998, niet worden aangetast, kan toestemming voor de activiteit worden verleend. Wanneer dit niet het geval is, kan slechts toestemming worden verleend bij het ontbreken van alternatieve oplossingen, op grond van argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten. Andere dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociaal en economische aard kunnen ook worden aangevoerd, maar dan is eerst advies van de Europese Commissie vereist. Wanneer na afweging van het natuurbelang met dwingende redenen van groot openbaar belang een plan, project of handeling in beginsel wordt toegestaan, moeten alle nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 gewaarborgd blijft.
Voor de bescherming van de soorten is bovendien het afwegingskader van de Flora- en faunawet van toepassing. In deze wet is het soortenbeschermingsdeel van de Vogel- en Habitatrichtlijn geïmplementeerd. De wet beschermt via de in de artikelen 8 tot en met 18 opgenomen verbodsbepalingen onder meer de aangewezen beschermde planten- en diersoorten, de groeiplaats van beschermde planten, de nesten en andere voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde dieren. Op plannen of projecten is, voor zover deze bedreigde planten- of diersoorten raken, in het bijzonder artikel 75 van de Flora- en faunawet van belang. Onder omstandigheden kan van de algemene verbodsbepalingen van de wet vrijstelling of ontheffing worden verleend, indien de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soorten niet in het geding is.
Voor zover wettelijke regelingen zich er niet tegen verzetten, zal door het bevoegd gezag een zelfde afweging als bij de natuurwaarden moeten worden gemaakt ten aanzien van de onder paragraaf 4.1 genoemde landschappelijke kwaliteiten.
Voor wat betreft de in de bodem aanwezige archeologische waarden is het beschermingregime van de Monumentenwet van toepassing.
Tevens geldt het toetsingskader van de Kaderrichtlijn Water ten aanzien van de waterkwaliteit. De Kaderrichtlijn Water heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Waterbeheer dat wordt gecoördineerd op het niveau van stroomgebieden is daarbij het uitgangspunt. Een belangrijk instrument vormt het stroomgebiedbeheersplan. Het Nederlandse deel van de Waddenzee maakt deel uit van de stroomgebieden Eems en Rijn.
De Kaderrichtlijn Water is er op gericht om in 2015 een goede ecologische en een goede chemische toestand in de Waddenzee te bereiken. Het begrip «goede toestand» zal nader ingevuld worden met concrete doelen voor verschillende aspecten.
De beoordeling van de toelaatbaarheid van plannen, projecten of handelingen dient door de verschillende bevoegde gezagsorganen op een zelfde wijze te gebeuren. Provincies en gemeenten in het waddengebied dienen daarom de afweging op dezelfde wijze te verrichten als in deze paragraaf is aangegeven en dit tevens te laten doorwerken in hun streek- en bestemmingsplannen voor zover van belang voor de Waddenzee. Indien er meer overheden als bevoegd gezag bij de besluitvorming zijn betrokken, dan acht het kabinet coördinatie van de besluitvorming en harmonisatie van procedures wenselijk.
5. DOORWERKING EN EVALUATIE VAN HET WADDENZEEBELEID
Het kabinet zal er op toezien dat de in deze pkb vastgelegde beleidsuitspraken worden nageleefd. Provincies en de gemeenten dienen met deze beleidsuitspraken bij het opstellen of herzien van hun ruimtelijke plannen rekening te houden. Beleidsuitspraken die zijn aangemerkt als concrete beleidsbeslissing moeten hierbij direct doorwerken.
Voor de uitvoering van het pkb-beleid, alsmede voor de onderlinge afstemming en samenhang, wordt een integraal Beheer- en Ontwikkelingsplan Waddengebied (B&O-plan) opgesteld. Het rijk is voornemens om de beheerplannen die worden opgesteld op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Kaderrichtlijn Water, wat betreft de Waddenzee, zo mogelijk te integreren in dit B&O-plan. Het B&O-plan wordt minstens éénmaal in de zes jaar herzien.
Op basis van het B&O-plan wordt periodiek een Maatregelenprogramma Waddenzee opgesteld, waarin de overheden hun maatregelen en acties voor de komende zes jaar beschrijven. Voorts wordt periodiek een Rapportage Maatregelenprogramma Waddenzee uitgebracht, waarin verslag wordt gedaan van de uitvoering van het maatregelenprogramma. Tenslotte wordt periodiek een Handhavingprogramma Waddenzee opgesteld, waarin de wijze van handhaving van het beleid wordt vastgelegd. Deze plannen worden door de in het Regionaal College Waddengebied (RCW) vertegenwoordigde partijen vastgesteld.
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het B&O-plan, het maatregelenprogramma en het handhavingprogramma ligt bij de overheid die voor het betreffende onderwerp bevoegd is. Het kabinet acht een goede handhaving door de bevoegde gezagsorganen van het in deze pkb verwoorde beleid een essentiële voorwaarde voor het welslagen van het waddenzeebeleid. Het RCW zal zorgdragen voor een gecoördineerde handhaving.
Bewoners en belangengroepen worden nadrukkelijk betrokken bij de uitvoering van het beleid.
De mitigerende maatregelen zoals meegewogen in de passende beoordeling en strategische milieubeoordeling van deze pkb moeten bij de vergunningverlening betrokken worden. Bovendien moeten de resultaten van de passende beoordeling en de strategische milieubeoordeling mede bepalend zijn voor het maatregelenprogramma van het bovengenoemde B&O-plan.
Het kabinet acht voorlichting en educatie een belangrijke voorwaarde voor realisering van het waddenzeebeleid. De overheidsvoorlichting in het waddengebied is primair gericht op verbreding van het maatschappelijk draagvlak voor het vastgestelde beleid en op verduidelijking ervan. Ten aanzien van educatie is de rol van het rijk voorwaardenscheppend. De overheid benut bij de beleidscommunicatie en overheidsvoorlichting de natuur- en milieuorganisaties en bezoekerscentra zo goed mogelijk. Het rijk draagt echter niet structureel bij in de exploitatie van natuur- en milieuorganisaties of bezoekerscentra.
Het rijk zal in de eerste helft van de planperiode van deze pkb, in overleg met de waddenoverheden, de mogelijkheid bezien om te komen tot één loket voor toestemming-/ vergunningverlening.
De instandhoudingsdoelstellingen van het Vogelrichtlijngebied Waddenzee zijn op grond van artikel 15a van de Natuurbeschermingswet 1998, naast de Vogelrichtlijnwaarden, mede gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke betekenis en het natuurschoon van de Waddenzee, zoals dit tot nu toe is vastgelegd in het aanwijzingsbesluit van de Waddenzee als staatsnatuurmonument. In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is de Waddenzee aangewezen als Vogelrichtlijngebied en aangemeld als Habitatrichtlijngebied.
Het realiseren van de doelstellingen voor de Waddenzee is, met name gezien de ecologische relaties, mede afhankelijk van de ontwikkelingsmogelijkheden die aan de natuur en andere functies geboden (kunnen) worden buiten het pkb-gebied. Het kabinet zal hiervoor een actief beleid voeren en nodigt ook de andere overheden hiertoe uit.
Plannen, projecten of handelingen buiten het pkb-gebied, waarvan op grond van objectieve gegevens niet kan worden uitgesloten dat zij afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, projecten of handelingen significante gevolgen hebben voor de, op grond van deze pkb, te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee, dienen aan de hoofddoelstelling van deze pkb te worden getoetst.
De wijze van toetsing vindt plaats door toepassing van het afwegingskader zoals aangegeven in hoofdstuk 4.
Bij beleidsvorming voor de met de Waddenzee in verbinding staande watersystemen, zoals bijvoorbeeld de Noordzee, het Rijn- en Eemsstroomgebied, vormt deze pkb een belangrijk gegeven.
Deze externe werking zal vooral relevant zijn voor nieuwe en voor uitbreiding of wijziging van bestaande plannen, projecten of handelingen in het buiten het pkb-gebied gelegen deel van het waddengebied.
Het kan hierbij onder meer gaan om de volgende plannen, projecten of handelingen:
– in de Waddenzee geluidhinder opleverende activiteiten door voorgenomen bedrijfsvestiging, defensieactiviteiten, jacht of andere activiteiten;
– aanleg van kabels en buisleidingen in de nabijheid van het pkb-gebied;
– baggerstort in de nabijheid van het pkb-gebied;
– voorgenomen bedrijfsvestiging in de nabijheid van het pkb-gebied die een aantasting van de waterkwaliteit van de Waddenzee betekent;
– aantasting van de kenmerkende open horizon door voorgenomen vestiging van windturbines en hoge permanente bouwwerken in de nabijheid van de Waddenzee;
– aanleg van (jacht)havens in de nabijheid van het pkb-gebied;
– visserijactiviteiten in de wateren direct grenzend aan het pkb-gebied;
– winning van ondiepe en diepe delfstoffen in de nabijheid van de Waddenzee;
– bouwwerken in de Noordzee met invloed op de Waddenzee;
– in de Waddenzee lichthinder veroorzakende activiteiten, zoals bijvoorbeeld grootschalige kassencomplexen in de nabijheid van de Waddenzee.
Gezien de mogelijke effecten op de Waddenzee zijn in hoofdstuk 3 van deze pkb ook beleidsuitspraken gedaan die de grens van het pkb-gebied overschrijden, vanwege hun belang voor de realisering van de hoofddoelstelling voor de Waddenzee. Hiermee is de externe werking voor een aantal plannen, projecten of handelingen reeds geoperationaliseerd.
5.3 Kennis, natuurgrenzen, monitoring en evaluatie
Het rijksbeleid ten aanzien van kennis over de Waddenzee en het waddengebied is gericht op een goede kennishuishouding van zowel natuur, (cultuur)landschap als de sociaal-economische ontwikkeling in de Waddenzee en het waddengebied.
Het kabinet is van mening dat er behoefte bestaat aan onderzoek op meerdere kennisvelden en dat integrale programmering en prioritering van groot belang zijn. Optimalisatie van de samenwerking tussen de betrokken onderzoeksinstellingen is noodzakelijk. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de verschillende onderzoeksinstituten.
Het kabinet ziet evenwel een stimulerende en coördinerende taak weggelegd voor een onafhankelijke waddenacademie die tot verbetering moet leiden van:
– de (kennis)vraagarticulatie;
– de (afstemming van) onderzoeksprogrammering;
– de communicatie over kennis en onderzoek.
Het kabinet denkt bij een waddenacademie aan een kleine, efficiënte organisatie die bij de uitvoering van haar coördinerende werkzaamheden zoveel mogelijk gebruik maakt van bestaande infrastructuur en verbindingen met kennisinstellingen en van reeds functionerende communicatiemogelijkheden. De bestaande (financiële) verantwoordelijkheden in het kader van de kennishuishouding blijven onveranderd: financiering van onderzoek blijft via de bestaande kanalen lopen voor zover dat het rijk betreft en de uitvoering blijft bij de onderzoeksinstellingen. De opzet van een waddenacademie wordt opgepakt in het kader van het waddenfonds.
Het kabinet constateert na consultatie van deskundigen dat een systeem voor het vooraf stellen van strikte natuurgrenzen voor alle economische ontwikkelingen op korte termijn niet operationeel is te maken en, in navolging daarvan, ook niet van landschapsgrenzen. Hoewel het kabinet interesse houdt in de methode, is een mogelijke toepassing ervan gedurende de planperiode niet te verwachten. De nu van kracht zijnde systematiek, waarbij algemene grenzen aan menselijk medegebruik van de Waddenzee, en daarbuiten op grond van de externe werking, gesteld worden in de pkb Waddenzee, aangevuld met een «van geval tot geval» beoordeling bij vergunningverleningen zal gedurende de planperiode worden gecontinueerd. Noodzakelijk hierbij is:
– te zorgen voor een goede monitoring van de Vogel- & Habitatrichtlijnparameters en de menselijke activiteiten,
– «hand aan de kraan-principes» in te voeren met tijdige terugkoppelingsmechanismen, om zo nodig een activiteit te kunnen beëindigen of beperken,
– en ten slotte ook te zorgen voor het opvullen van leemten in kennis.
Er zal een nadere verkenning worden uitgevoerd voor het benodigde aanvullende onderzoek en over de juridische haalbaarheid van het gebruik van natuur- en landschapsgrenzen; zo kan halverwege de planperiode een definitieve uitspraak over de haalbaarheid van deze nieuwe systematiek worden gedaan.
Het door het RIKZ en het Expertisecentrum LNV in 2004 uitgevoerde project «Verbetering kennishuishouding Waddenzee» brengt de voornaamste kennislacunes in beeld. Deze zijn hieronder samengevat:
– De ontwikkeling van de Waddenzee op lange tijdschalen, mede in het licht van de verwachte klimaatontwikkelingen.
– Een aantal morfologische en ecologische processen wordt nog onvoldoende begrepen, evenals de interactie tussen morfologie en ecologie.
– Relatie tussen (teruglopende) eutrofiëring en de draagkracht van het systeem.
– Onvoldoende kennis van dosis-effect-relaties.
– Op sociaal-economisch en sociaal-cultureel gebied bestaat onvoldoende kennis om een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) te kunnen maken.
Bij monitoring is het van belang onderscheid te maken in algemene monitoring om de algehele toestand van de Waddenzee in kaart te hebben en specifieke monitoring die gericht is op het detecteren van de effecten van specifieke activiteiten.
In alle gevallen moet monitoring plaatsvinden volgens vooraf vastgestelde en controleerbare procedures. Hierbij moeten de meetgegevens helder en eenduidig zijn en moeten de meetgegevens goed ontsloten worden.
Met betrekking tot de algemene monitoring is het kabinet van mening dat de organisatie geen wijziging behoeft, maar dat verbeteringen nodig zijn op het gebied van (internationale) samenhang tussen de monitoringprogramma’s voor de verschillende gebruiksdoelen.
In de planperiode zullen de doelstellingen verder worden geoperationaliseerd in meetbare en toetsbare indicatoren. Plannen, projecten of handelingen voor wetenschappelijk onderzoek en monitoring ten dienste van een goed beheer van het waddenecosysteem zijn in beginsel toegestaan. Het trilateraal monitoring- en beoordelingsprogramma zal worden uitgevoerd. Op basis van de bestaande trilaterale monitoring wordt één keer in de vier jaar een Quality Status Report (QSR) opgesteld. De onderliggende gegevens zijn samen met de overige nationale monitoringgegevens beschikbaar voor signalering van trends. In trilateraal verband is afgesproken om het «Trilateral Monitoring and Assesment Program» te optimaliseren naar aanleiding van een evaluatie in 2004. Onderdeel van de optimalisatie is een betere aansluiting bij de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water.
Met betrekking tot specifieke monitoring is het kabinet van mening dat bij omvangrijke en maatschappelijk gevoelige activiteiten, zoals gaswinning, een aparte en onafhankelijke monitoringcommissie wenselijk is, zolang er geen systeem van vooraf vastgestelde natuur- en landschapsgrenzen voor handen is. Het kabinet besluit per geval of specifieke monitoring noodzakelijk is. Deze onafhankelijk commissie treedt niet in de verantwoordelijkheden van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het opstellen van specifieke eisen aan monitoring, houdt toezicht op de monitoring én bepaalt op basis van de resultaten van de monitoring of en in hoeverre de betreffende activiteit kan worden voortgezet. De onafhankelijke commissie heeft als functie om op cruciale momenten in het proces audits uit te voeren en het bevoegd gezag te adviseren, namelijk: bij het formuleren van de monitoringeisen en bij de resultaten van de monitoring.
Bij specifieke monitoring moet bijzondere aandacht worden besteed aan continuïteit, cumulatieve effecten en ontwikkelingen in aangrenzende gebieden.
Ondanks het feit dat in de passende beoordeling op deze pkb is geconcludeerd dat er geen significante effecten door de pkb zijn te verwachten, is wel op basis van de opgestelde effectenmatrices gebleken dat de soorten vogels en zeehonden aan diverse vormen van beïnvloeding bloot staan. Het gaat daarbij om zowel lokale als bovenlokale beïnvloeding. Dit betreft veelal tijdelijke of periodieke beïnvloeding. Doorlopende beïnvloeding komt weinig voor. Na de soorten zeehonden en vogels worden de habitattypen «permanent overstroomde zandbanken»,«droogvallende slikwadden en zandplaten» en «estuaria» op de meeste manieren beïnvloed. Ook hierbij gaat het veelal om lokale en bovenlokale beïnvloeding met een tijdelijke of periodiek karakter. De gevoeligheden van deze soorten en habitats zullen bij de monitoring van de Waddenzee betrokken moeten worden.
Uit de strategische milieubeoordeling is naar voren gekomen dat er, gezien de uitspraken van de pkb op het gebied van rust en duisternis een systeem ontbreekt voor de monitoring van geluid en licht. Bij de verdere invulling van de monitoring van de Waddenzee zullen deze aspecten dan ook betrokken moeten worden.
Vóór het aflopen van de planperiode zal het kabinet aangeven of de pkb al dan niet wordt herzien, wordt gehandhaafd, dan wel wordt ingetrokken. Bij gehele of gedeeltelijke herziening zal het kabinet aangeven welke onderdelen van het geformuleerde beleid bijstelling behoeven en in welke richting. Daaraan voorafgaand zal een evaluatie van het gevoerde beleid plaatsvinden. Bij die evaluatie zullen onder meer de resultaten worden betrokken van de in deze pkb aangekondigde onderzoeken.
Het kabinet acht een goede afstemming tussen beleid en uitvoering essentieel voor het welslagen van het waddenzeebeleid.
De afstemming op strategische hoofdlijnen van het waddenzeebeleid vindt plaats in het Coördinatiecollege Waddengebied (CCW). De uitwerking van de strategische hoofdlijnen vindt plaats in het Regionaal College Waddengebied (RCW). In beide organen zijn rijk, waddenprovincies, waddenkustgemeenten, waddeneilanden en waterschappen vertegenwoordigd. Deze organisatiestructuur laat de verantwoordelijkheden van de afzonderlijke partijen onverlet.
De uitwerking van rol en positie van beide organen en de werkwijze leggen de betrokken overheden vast in een protocol, c.q. een nieuwe instellingsbeschikking.
Voorzitter van het CCW is de programmaminister voor het waddenzeebeleid, de minister van VROM. Het CCW zal één à twee keer per jaar bijeenkomen. Het CCW is het bestuurlijk overlegplatform voor:
– herziening van de pkb Waddenzee;
– de slotfase van de voorbereiding van internationale en trilaterale onderwerpen;
– zaken die binnen het RCW niet worden opgelost;
– opdrachtverlening en vaststelling van het Beheer- en Ontwikkelingsplan Waddengebied (B&O-plan), inclusief bespreking van het Maatregelenprogramma Waddengebied.
Voorzitter van het RCW is een Commissaris der Koningin van één van de waddenprovincies. Het RCW vervult als spil in de uitvoering van het waddenzeebeleid verschillende taken:
– opstelling en uitvoering van het B&O-plan;
– een coördinerende taak, bijvoorbeeld inzake handhaving;
– een platform voor alle zaken die samenhangen met de Waddenzee.
Organisatorisch heeft het waddenzeebeleid in het RCW met de «regisseurs» een gezicht gekregen. Problemen worden bij regisseurs, al naar gelang hun thema, neergelegd. Het RCW dient als een college gezamenlijk te zorgen voor de oplossingen. Een klein en kwalitatief hoogwaardig secretariaat ondersteunt het RCW.
Natuurbeheer krijgt als voornaamste activiteit op de Waddenzee binnen het RCW een specifieke plaats in een op te richten Beheerraad Waddenzee. Hierin hebben terreinbeherende organisaties zitting, inclusief rijksbeheerders zoals Verkeer & Waterstaat/Rijkswaterstaat. De Beheerraad heeft als taken de afstemming tussen en efficiency van het beheer door alle beheerders te vergroten. Het doel van de Beheerraad is te komen tot een Waddenzeedekkend beheer.
Als uitwerking van de pkb speelt het B&O-plan een cruciale rol in het waddenzeebeleid. Het CCW geeft het RCW opdracht voor het opstellen van het B&O-plan en stelt het ook vast. Hiermee krijgt de binding van het kabinet aan het B&O-plan vorm. Een modulaire opzet van het B&O-plan maakt het mogelijk flexibel te blijven en te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en beslissingen.
Nadere omschrijving pkb-grens en coördinaten langs Noordzeekustzone en waddeneilanden
Tot het pkb-gebied behoren de kwelders en platen van de Waddenzeekust van de waddeneilanden. Ter bepaling van het exacte beloop van de grens in deze gebieden is de grenspeillijn aangehouden, tenzij anders beschreven. Dit is het peil dat gemiddeld éénmaal per twee jaar wordt overschreden, en waarvoor als gemiddelde het NAP + 2,50 meter wordt gehanteerd.
Grensbeloop op en tussen de waddeneilanden:
– over het Marsdiep de denkbeeldige lijn volgend tussen hoofdpaal 0 bij Huisduinen en paspuntpaal 64 (gemerkt 8.40.00) op de Hors van Texel naar de duinvoet van de zeewerende duinen, loopt vervolgens in zuidoostelijke richting, volgt de grenspeillijn aan de zuidzijde van de stuifdijk bij De Mok, rond de punt en langs de zuidoever van De Mok naar de buitenteen van de primaire)waterkering;
– bij het Eijerlandse Gat loopt de grens vanaf de buitenteen van de primaire waterkering rond het Bolwerk van de vuurtoren langs de denkbeeldige lijn vanuit de noordelijke kerktoren in Cocksdorp over de centrumpuntpaal 31 in de Eijerlandse Duinen in noordwestelijke richting en kruist hier de lijn getrokken over centrumpaal 35 en hoofdpaal 37 op de Vliehors tot aan de zuidwestelijke duinen bij de Kroonspolders op Vlieland, hier zuidelijk omheen gaat de grenspeillijn naar de duinen bij het Posthuis en aansluitend op de buitenteen van de primaire waterkering (Camping «De Robbenjager» op Texel wordt buiten het pkb-gebied gelaten);
– over de Vliestroom gaat de grens vanaf de buitenteen van de haven van Vlieland, rond de duinen en langs de denkbeeldige lijn tussen hoofdpaal 51 op Vlieland en hoofdpaal 1 op Terschelling en het verlengde daarvan tot aan de duinvoet van de eerste duintjes op de Noordvaarder en volgt daar langs de zuidwestkant de duinvoet van de duintjes naar het Groene Strand bij West-Terschelling om via de dam om het Oostelijk Ras, aan te sluiten op de buitenteen van de primaire waterkering;
– vanaf de buitenteen van de primaire waterkering op Terschelling bij de Wierschuur loopt de grens rond de duinvoet van het oostelijk duinmassief over hoofdpaal 20a naar de Derk Hoekstrastuifdijk en volgt deze langs de Boschplaat tot het baken Noordkaap;
– vanaf de Noordkaap volgt de grens de lijn over het Borndiep naar hoofdpaal 3 op Ameland en loopt van daar uit in zuidelijke richting over de grenspeillijn langs de duinen bij Hollum naar de buitenteen van de primaire waterkering. De grens volgt deze tot aan de veerdam, loopt om de veerdam tot aan de primaire waterkering;
– vanuit het oostelijke eind van de primaire waterkering op Ameland loopt de grens langs de grenspeillijn rond de Kooiduinen naar de weg onderlangs de stuifdijk, en volgt daarna de Kooi-oerdstuifdijk langs de Zoute Weide naar de Oerdduinen, loopt hier zuidelijk omheen tot de denkbeeldige rechte lijn tussen hoofdpaal 24 en hoofdpaal 5 op Schiermonnikoog, en volgt vervolgens de grenspeillijn bij de duinen langs het Westerstrand tot aan de buitenteen van de primaire waterkering. De grens loopt om de jachthaven, verder langs de primaire waterkering, om de veerdam en waar langs de primaire waterkering;
– de grens volgt deze tot de Kooiduinen op Schiermonnikoog, en loopt daarna weer langs de lijn van het grenspeil, rond de Kooi- en Kobbeduinen naar de denkbeeldige rechte lijn tussen paal 8 en hoofdpaal 16;
– vanuit hoofdpaal 16 volgt de grens van het pkb-gebied de lijn die loopt over de noordwestelijke en oostelijke punt van Rottumerplaat om via hoofdpaal 11 op Rottumeroog in de richting van de vuurtoren op Borkum te gaan tot aan de oostelijke begrenzing van het tussen Nederland en Duitsland betwiste gebied;
– Het tussen Nederland en Duitsland betwiste gebied – voor zover relevant voor deze pkb – als bedoeld in paragraaf 1.4 wordt begrensd door: de laagwaterlijn (gemiddeld springtij-laagwater glws) vanaf Rottumeroog langs de Oude Westereems, de Nederlandse kust tot de Punt van Reide, vandaar naar de kruising van de rijksgrens in de Dollard met de zuidelijke oever van het Emder vaarwater. De oostelijke begrenzing van het betwiste gebied wordt gevormd door de dallijn (de lijn der diepste punten) in het Emder vaarwater, het Oost Friese Gaatje en het Ranselgat. Het tussen Nederland en Duitsland betwiste gebied is op pkb-kaart 1 gearceerd aangegeven.
Coördinatenstelsel volgens rijksdriehoeksmeting
X | Y | |
---|---|---|
Noord-Holland | ||
hoofdpaal 0 | 110 197,80 | 552 010,20 |
Texel | ||
paspuntpaal 64, gemerkt 8.40.00 | 109 913,65 | 557 618,43 |
centrumpuntpaal 31 | 119 437,51 | 577 187,10 |
prot. Kerk Cocksdorp | 120 749,10 | 574 687,60 |
Vlieland | ||
centrumpaal 35 | 120 402,18 | 581 678,96 |
hoofdpaal 37 | 122 099,81 | 582 734,34 |
hoofdpaal 51 | 133 097,66 | 591 152,81 |
Terschelling | ||
hoofdpaal 1 | 140 123,92 | 597 346,27 |
hoofdpaal 20a | 157 144,27 | 604 609,72 |
Noordkaap | 165 492,89 | 606 413,28 |
Ameland | ||
hoofdpaal 3 | 170 725,77 | 607 811,55 |
hoofdpaal 24 | 191 632,26 | 608 834,10 |
Schiermonnikoog | ||
hoofdpaal 5 | 206 587,31 | 612 640,43 |
paal 8 | 209 584,00 | 612 838,90 |
hoofdpaal 16 | 217 545,87 | 613 425,89 |
Rottumerplaat | ||
punt Noord | 225 000,00 | 619 000,00 |
punt Oost | 229 000,00 | 618 000,00 |
Rottumeroog | ||
hoofdpaal 11 | 233 915,20 | 618 540,30 |
Kruising van lijn vuurtoren Borkum met de oostelijke begrenzing van het betwiste gebied | 238 000,00 | 622 050,00 |
Voorlopige instandhoudingsdoelstelling en kwalificerende habitats en soorten
Als algemene kwalitatieve instandhoudingsdoelstelling, voortvloeiend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn, is vooruitlopend op definitieve vaststelling de volgende voorlopige instandhoudingsdoelstelling geformuleerd: «Het beleid en beheer ten aanzien van de voorlopige instandhoudingsdoelstellingen voor de Waddenzee zijn gericht op een duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied, waarbij de menselijke invloed hierop zo gering mogelijk dient te zijn, en voor de structuren, soorten, planten en dieren die op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn voor de Waddenzee kwalificeren een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen. Het beleid en beheer zijn daarbij gericht op een duurzame bescherming en een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling van onder meer waterbewegingen en de hiermee gepaard gaande geomorfologische, bodemkundige en hydrologische processen, van de kwaliteit van water, bodem en lucht, alsmede van de (bodem)flora en de (bodem)fauna, onder meer omvattende de foerageer-, broed- en rustgebieden van vogels.»
Deze in algemene termen en in kwalitatieve bewoordingen geformuleerde instandhoudingsdoelstelling heeft, meer specifiek, betrekking op het in gunstige staat houden van de ecologische vereisten van de onderstaande genoemde kwalificerende soorten en habitats.
Beschermde soorten en habitats op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn binnen het pkb-gebied Waddenzee.
Aanmeldingen voor de interpretatie van habitattypes vindt men in de «Interpretation Manual of European Union Habitats, version EUR15» zoals goedgekeurd door het Comité opgericht volgens artikel 20 (Habitat Comité) en gepubliceerd door de Europese Commissie. De code komt overeen met de code van Natura 2000.
1. Kusthabitats en halofytenvegetaties
1110
Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken
1130
Estuaria
1140
Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten
1310
Eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia spp. en andere zoutminnende soorten
1320
Schorren met slijkgrasvegetatie (Spartinion maritimae)
1330
Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia)
2110 Embryonale wandelende duinen
2120 Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria («witte duinen»)
2130 *Vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie («grijze duinen»)
Voor de onderstaande habitattypen binnen de kust- en landduinen geldt dat deze alleen voorkomen binnen één of meer van de aangemelde gebieden Duinen van Texel, Duinen van Vlieland en Duinen van Terschelling.
2140 *Vastgelegde ontkalkte duinen met Kraaihei
2160 Duinen met Hyppophaë rhamnoides
2170 Duinen met Salix repens ssp. Argentea (Salicon arenariae)
2190 Vochtige duinvalleien
7210 Kalkhoudende moerassen met Galigaan (Cladium mariscus) en soorten van het knopbiesverbond (Carricion davallianae)
1095 Zeeprik
1099 Rivierprik
1103 Fint
1365 Zeehond
1364 Grijze zeehond
Voor de onderstaande soorten binnen de kust- en landduinen geldt dat ze alleen voorkomen binnen één of meer van de aangemelde gebieden Duinen van Texel, Duinen van Vlieland en Duinen van Terschelling.
1340 *Noordse woelmuis
1903 Groenknolorchis
* Habitattype en soort die in de bijlage van de Habitatrichtlijn als prioritair zijn aangemerkt
Soorten waarvoor het pkb-gebied Waddenzee kwalificeert dan wel aan de begrenzingscriteria voldoet zoals vastgesteld bij de SBZ-aanwijzingen van 2000:
Aalscholver (broedend en niet-broedend)
Bergeend
Blauwe kiekendief* (alleen broedend)
Bontbekplevier (broedend en niet-broedend)
Bonte strandloper
Brandgans*
Brilduiker
Bruine kiekendief* (alleen broedend)
Drieteenstrandloper
Dwergstern* (alleen broedend)
Eider (broedend en niet-broedend)
Fuut
Goudplevier*
Grauwe gans
Groenpootruiter
Grote stern* (alleen broedend)
Grote zaagbek
Grutto
Kanoetstrandloper
Kievit
Kleine mantelmeeuw (alleen broedend)
Kleine zwaan*
Kluut* (broedend en niet-broedend)
Kolgans
Krakeend
Krombekstrandloper
Lepelaar* (broedend en niet-broedend)
Meerkoet
Middelste zaagbek
Nonnetje
Noordse stern* (alleen broedend)
Pijlstaart
Rosse grutto*
Rotgans
Scholekster
Slechtvalk*
Slobeend
Smient
Steenloper
Strandplevier* (alleen broedend)
Toendrarietgans
Toppereend
Tureluur
Velduil* (alleen broedend)
Visdief* (alleen broedend)
Wilde eend
Wintertaling
Wulp
Zilverplevier
Zwarte ruiter
Zwarte stern* (alleen slaapplaats)
* Opgenomen in bijlage I Vogelrichtlijn; dit betreft steeds het voorkomen als niet-broedvogel, tenzij anders vermeld.
Pkb-kaarten en overige kaarten
Pkb-kaart A: Pkb-gebied Derde Nota Waddenzee
Pkb-kaart B: Recreatieve zonering in het pkb-gebied
Kaart 1 Waddengebied
Kaart 2 Vogelrichtlijngebieden Noord-Nederland
Kaart 3 Habitatrichtlijngebieden Noord-Nederland
Kaart 4 Begrensde Ecologische Hoofdstructuur (EHS) Noord-Nederland
Kaart 5 Milieubeschermingsgebieden Waddenzee en Noordzeekustzone
Kaart 6 Nationale parken waddengebied
Kaart 7 Trilateraal samenwerkings- en beschermingsgebied
Kaart 8 Ramsar wetlands in Noord-Nederland
Kaart 9 Herstel zoet-zout overgangen Waddenzeekust
Kaart 10Particularly Sensitive Sea Area (PSSA)
Kaart 11Gesloten gebieden
Kaart 12Primaire waterkeringen en duingebieden Waddenzee en Noordzeekustzone
Kaart 13Scheepvaartroutes Waddenzee en Noordzee
Kaart 14Burgerluchtvaart waddengebied
Kaart 15Kabels en buisleidingen Waddenzee en Noordzee
Kaart 16Havens en bedrijventerreinen Waddenzeekust
Kaart 17Diepe delfstoffenwinning waddengebied
Kaart 18Schelpenwinning Waddenzee en Noordzeekustzone
Kaart 19Cultuurhistorie Waddenzee en Noordzee
Kaart 20Bodemberoerende visserij Waddenzee
Kaart 21Militaire activiteiten waddengebied
Kaart 22Mechanische pierenwinning Waddenzee
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26431-94.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.