26 429
Topsportbeleid

nr. 8
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 september 1999

Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg op 2 juni jl. met uw Kamer over de nota «Kansen voor Topsport» geef ik door middel van deze brief nadere informatie over het beleid tegen het gebruik van doping in de sport. Tevens geef ik in deze brief, mede namens de bewindspersonen van Justitie en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij het regeringsstandpunt op het rapport «Opsporing overtredingen Wet op de geneesmiddelenvoorziening (WOG)» dat op 16 juni jl. werd uitgebracht. Dat rapport is u bij brief van 29 juni jl. (S/BOA-991340) toegezonden.

Dopinggebruik: twee groepen gebruikers

Het probleem van het dopinggebruik in de sport manifesteert zich globaal bij twee groepen. In de eerste plaats gaat het om het gebruik van prestatiebevorderende middelen in de georganiseerde sport, met name in de top en subtop; in de tweede plaats gaat het om het gebruik van vooral spierversterkende middelen onder bezoekers van sportscholen en fitnesscentra. De omvang van het dopinggebruik is niet nauwkeurig bekend. Dit heeft onder meer te maken met de taboesfeer rondom het gebruik, waardoor bij enquêtes geen of onvoldoende betrouwbare antwoorden gegeven worden. Het Nederlands Centrum voor Dopingvraagstukken (NeCeDo) schat op basis van diverse onderzoeken dat ten minste 35 000 sportschoolbezoekers min of meer regelmatig een «kuur» met spierversterkende middelen of andere dopingmiddelen gebruiken. Hiermee vormt het gebruik binnen deze groep vermoedelijk het grootste directe gevaar voor de volksgezondheid, terwijl het gebruik in de georganiseerde wedstrijdsport bovendien een gevaar vormt voor de sport wegens de negatieve voorbeeldwerking ervan. Indirect kan van deze negatieve voorbeeldwerking uiteraard ook een extra nadelig effect uitgaan wanneer een verminderde sportbeoefening leidt tot minder lichaamsbeweging. Het overheidsbeleid tegen het gebruik van doping is tot dusverre gericht op beide bovengenoemde groepen van – potentiële – gebruikers.

Er is onvoldoende bekend over de mate waarin doping gebruikt wordt op het niveau van de georganiseerde breedtesport. Daarom wordt in overleg met het NeCeDo bezien op welke wijze dergelijke informatie beschikbaar kan komen.

Dopinggebruik in de georganiseerde (top)sport

Het tegengaan van het gebruik van doping in de georganiseerde sport is in eerste instantie een zaak van de sportorganisaties zelf. Het gebruik van doping is immers een overtreding van de regels in de sport. Bovendien zou een opsporings- en vervolgingsbeleid van overheidswege, gericht op de gebruiker, op gespannen voet staan met het Nederlandse drugbeleid.

De sportorganisaties zijn de afgelopen jaren meer en meer aangespoord om maatregelen te treffen binnen eigen gelederen. Het hebben van een geldend reglement is daarbij een voorwaarde om te kunnen optreden tegen doping-gebruikers. Daarom is dit jaar gekort op de subsidie van sportbonden die geen geldend reglement hebben. Dit vooralsnog met uitzondering van sportorganisaties die geen wedstrijden organiseren (zoals de Nederlandse Toerfietsunie). Ook de denksporten zijn voorlopig uitgezonderd van bedoelde verplichting. De reden van deze ontheffing is onduidelijkheid over de mogelijkheden van farmacologische prestatiebevordering bij denksport. Daarom heb ik het NeCeDo gevraagd een oriënterend onderzoek te doen naar de huidige wetenschappelijke kennis over de (mogelijke) werkzaamheid van farmacologisch stoffen bij het bevorderen van denksportprestaties en nog dit jaar een beperkte werkbijeenkomst te beleggen met relevante organisaties. Op basis van die uitkomsten zal bezien worden of en in hoeverre de organisaties voor denksporten een antidopingbeleid dienen te ontwikkelen.

Inmiddels blijkt dat nagenoeg alle bonden hun reglementering op dit aspect in orde hebben. Vervolgens dienen met name die bonden die te maken hebben met daadwerkelijk dopinggebruik, een actief dopingcontrolebeleid te voeren. Daartoe wordt thans het aantal jaarlijkse controles vastgesteld door NOC*NSF na advies van het NeCeDo. Daarbij wordt rekening gehouden met verschillen in «doping-gevoeligheid» tussen takken van sport. De controles worden binnenkort voor alle sportbonden georganiseerd door de stichting Doping Controle Nederland (DoCoNed), die op 22 juni jl. werd opgericht door NOC*NSF en NeCeDo. De sanctionering van positieve gevallen blijft een verantwoordelijkheid van de betreffende landelijke sportorganisaties.

Van de sportbonden wordt verder verwacht dat zij zorgdragen voor een goede informatievoorziening aan hun (top)sporters en toegespitste gedragsgerichte voorlichting aan subgroepen van sporters waarbinnen het gebruik van of de belangstelling voor doping aanwezig is.

De rol van de overheid is behalve een voorwaardenstellende ook een voorwaardenscheppende. Door subsidiëring van het NeCeDo wordt steun verleend met betrekking tot het opstellen van reglementen, onderzoek, voorlichting en advisering.

Door gezamenlijke financiering van NOC*NSF en het ministerie van VWS in de kosten van DoCoNed kunnen dopingcontroles voor een betaalbare prijs aan sportbonden worden aangeboden.

Dopinggebruik door bezoekers van sportscholen en fitnesscentra

Het tegengaan van dopinggebruik in de sfeer van sportscholen en fitnesscentra vergt een andere aanpak. Omdat het merendeel van deze groep niet aan wedstrijden doet, gaat het niet om competitievervalsing. De (potentiële) gebruikers kunnen niet bereikt worden via een landelijke sportorganisatie. Door een aantal bepalingen omtrent het tegengaan van dopinggebruik heeft de branche via de onafhankelijke stichting Landelijke Erkennings Regeling Fitness (LERF) een zelfreguleringsinstrument. Verder rekent het NeCeDo de bezoekers van sportscholen en fitnesscentra tot haar doelgroep. De afgelopen jaren heeft het NeCeDo getracht via samenwerking met de GGD's voorlichtingsprojecten aan deze groep op te zetten. Omdat de afgelopen jaren slechts weinig GGD's belangstelling voor dit project toonden, ontwikkelt het NeCeDo met de organisaties voor preventieve verslavings-zorg een voorlichtingstraject voor deze doelgroep. Bovendien subsidieert VWS het NeCeDo voor uit te voeren landelijke voorlichtingsactiviteiten.

De beschikbaarheid van dopingmiddelen

Het tegengaan van de beschikbaarheid van dopingmiddelen is in belangrijke mate een overheidstaak en kan niet aan de sportorganisaties, noch aan de fitnessbranche worden overgelaten. Met name het tegengaan van de illegale productie en handel in dopingmiddelen is een overheidstaak. In mijn brief van 23 december 1998 (S/BOA-982976) aan uw Kamer, waarin ik u op de hoogte bracht van mijn standpunt op het NeCeDo-rapport «Handel in Doping», heb ik reeds aangeven dat het aanpakken van de illegale handel meer prioriteit verdient. Daartoe was inmiddels een werkgroep van deskundigen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), het Openbaar Ministerie (OM), de Economische Controle Dienst (ECD), de Algemene Inspectie Dienst (AID) en de douane ingesteld.

Standpunt op werkgroeprapport

Op 16 juni jl. heeft de bedoelde werkgroep, die onder leiding stond van de waarnemend Hoofdinspecteur IGZ, het rapport «Opsporing overtredingen Wet op de Geneesmiddelenvoorziening» afgerond. Aanleiding tot het instellen van de werkgroep was behalve het verschijnen van het rapport «Handel in Doping» een aantal vondsten van illegale productie en handel in (namaak)geneesmiddelen onder meer gericht op dopingdoeleinden.

Het werkgroeprapport, dat wordt gesteund door het College van Procureurs-Generaal, geeft helder aan dat de huidige wetgeving onvoldoende mogelijkheden biedt voor de gewenste opsporing en vervolging van illegale productie en handel. De werkgroep geeft aan langs welke wegen een aangepaste wetgeving kan leiden tot meer mogelijkheden voor de opsporing en vervolging van overtredingen van de WOG.

Ik hecht veel waarde aan het werkgroeprapport. Een effectieve aanpak van de illegale productie, handel en distributie van geneesmiddelen is een belangrijke schakel in het tegengaan van dopinggebruik. Ook bieden de aanbevelingen aanknopingspunten voor het tegengaan van andere riskante vormen van oneigenlijk gebruik van geneesmiddelen en voor het verhinderen van de verspreiding van vervalste geneesmiddelen.

Ik deel daarom de conclusies en aanbevelingen van het rapport. Op grond daarvan ben ik voornemens om nog dit jaar een voorstel voor wetswijzing uit te brengen op basis van de thans voorliggende adviezen. Waar mogelijk zal in deze wetswijziging ook de Diergeneesmiddelenwet worden betrokken.

Een dergelijk wetsvoorstel zal een belangrijke bijdrage leveren aan de effectiviteit van het totale antidopingbeleid. Bovendien wordt daarmee aangesloten bij het internationale antidopingbeleid waaraan Nederland bijdraagt via de Overeenkomst ter bestrijding van doping van de Raad van Europa alsmede via de samenwerking met de lidstaten van de EU en het International Antidoping Arrangement (IADA).

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. M. Vliegenthart

Naar boven