Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26419 nr. 1 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26419 nr. 1 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 19 februari 1999
Uw Kamer heeft op 18 oktober 1998 de motie Voûte-Droste c.s. (TK 26 200 XIII nr. 21) aangenomen, waarin de regering werd gevraagd om een stimulerend en samenhangend beleid op toeristisch-recreatief gebied te ontwikkelen en de mogelijkheden te onderzoeken voor een «revolving fund» ten behoeve van substantiële projecten en evenementen op toeristisch-recreatief gebied evenals tentoonstellingen van musea.
De bovengenoemde motie werd ingediend in het kader van de behandeling van de begroting 1999 van EZ, onderdeel toerisme, en heeft mede betrekking op de werkterreinen van LNV (recreatie) en OCW (cultuur). Als meest betrokken bewindslieden geven wij in deze brief onze gezamenlijke visie op de in de motie aangedragen punten, waar relevant in overeenstemming met OCW.
Daartoe gaan wij eerst kort in op de sociaal-economische betekenis van en een aantal actuele ontwikkelingen in toerisme en recreatie. Die zijn medebepalend voor de visie en de beleidsaccenten voor de komende kabinetsperiode die wij daarna schetsen. Tot slot komt het revolving fund voor evenementen aan bod.
Toerisme en recreatie nemen in onze samenleving een belangrijke plaats in. Van de vrije uren die buitenshuis worden doorgebracht wordt ongeveer 70% aan toeristisch-recreatieve activiteiten besteed: wandelen, fietsen, varen, sportieve recreatie, kamperen, toeristische bezoeken. Vakanties worden voor 44% in eigen land doorgebracht. Recreatie van korte duur speelt zich vooral af in de woonomgeving. Voor langere dagtochten, weekends en vakanties komen de kust, natuurgebieden en attractieparken in beeld.
De toeristisch-recreatieve sector genereert een directe omzet van ca 42 miljard gulden en biedt aan zo'n 300 000 mensen werk.
Tabel 1 Toerisme in cijfers 1997
bestedingen | werkgelegenheid | |
---|---|---|
(in nlg mld) | (in 1000 mensjaren) | |
Totaal | 42.0 | 172 |
w.v. dagtochten | 15.0 | 79 |
binnenlandse vakanties | 4.0 | 21 |
inkomend toerisme | 9.8 | 39 |
reisbemiddeling uitgaand toerisme | 10.9 | 27 |
toeristisch recreatieve goederen | 2.3 | 6 |
Indirecte werkgelegenheid | 55 | |
Totale werkgelegenheid (in 1000 mensjaren) | 227 | |
idem (in 1000 werkzame personen) | 298 |
Bron: NBT, CVO
Wereldwijd is toerisme en recreatie één van de sterkste groeisectoren, ook in Nederland. De groei in werkgelegenheid bedroeg in de periode 1992–1997 gemiddeld 2,9% per jaar.
Omgeving en product veranderen
De grote groei van toerisme en recreatie in de afgelopen decennia houdt niet in dat de sector achterover kan gaan leunen. Er zijn veranderingen opgetreden die voor de sector nieuwe uitdagingen betekenen om ook in de toekomst een voortgaande groei te kunnen realiseren.
In het actieplan Zee van Cultuur (1997), opgesteld door het Nationaal Bureau voor Toerisme (NBT) en Toerisme en Recreatie AVN (AVN), is een uitgebreide analyse opgenomen van de ontwikkelingen in de sector. Kort samengevat komt dit er op neer dat de consument kritischer is geworden, meer aandacht heeft voor de prijs-kwaliteitverhouding, meer verschillende activiteiten wil ondernemen en zijn tijd efficiënter wil benutten. Daarnaast is de concurrentie nationaal maar vooral ook internationaal sterk toegenomen. De voortgaande Europese eenwording en de introductie van de euro zullen de concurrentie verder aanwakkeren.
Ook de aard van het toeristisch-recreatieve product is aan verandering onderhevig. Het toeristisch-recreatieve aanbod wordt meer en meer een keten bestaande uit zowel private als publieke elementen. Door de verandering van de vraag uit de markt vervaagt ook het onderscheid tussen toeristische en recreatieve producten. Zo is de (verblijfs)toerist niet langer uitsluitend geïnteresseerd in de kwaliteit en service van zijn hotel of camping, maar ook de kwaliteit van de omgeving daarvan wordt een steeds belangrijker keuzefactor. Voorbeelden van dergelijke kwaliteitsaspecten zijn natuur- en landschapswaarden en een goede openbare recreatieve infrastructuur om daarvan te kunnen genieten, zoals wandel- en fietspaden en andere (bijvoorbeeld culturele) voorzieningen. Ook voor de recreant is het in toenemende mate van belang dat er meer is dan alleen natuur: aanvullende voorzieningen verhogen de aantrekkingskracht.
De omgevingskwaliteit zal derhalve meer aandacht moeten krijgen, niet in de laatste plaats ook vanuit de toeristisch-recreatieve sector zelf in het belang van haar eigen toekomst. Op sommige punten dreigt de balans tussen toerisme en recreatie en die omgeving te worden verstoord. Dit geldt zeker voor een dichtbevolkt land als Nederland. Toenemende druk op de omgeving van zowel private als publieke kant kan er toe leiden dat omgevingsfactoren, die als productiefactoren juist een groter gewicht in het geïntegreerde ketenproduct zouden moeten krijgen, aan kracht verliezen.
Enerzijds vergroot de groei van recreatie en toerisme de druk op de omgeving: op natuur, milieu en bereikbaarheid. Anderzijds kan overheidsbeleid de ruimte voor de sector beperken: door aanwijzing van gebieden in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur, door stedelijke ontwikkeling en de aanleg van infrastructuur.
– Internationale concurrentie en een kritische consument vragen om een professionele aanpak met gedifferentieerde, op de wensen van de klant toegesneden producten.
– Van essentieel belang voor het voortbestaan van de ondernemingen in de toeristisch-recreatieve sector is het bieden van een geïntegreerd product, dat rekening houdt met de capaciteit en kwaliteit van de omgeving en in samenwerking tussen toeristische en recreatieve ondernemingen en aanverwante sectoren (natuur, cultuur, vervoer, etc) tot stand komt.
– Om op deze veranderingen een afdoende antwoord te kunnen geven is veel expertise nodig van markten en ontwikkelingen, expertise die uit de sector zelf moet komen. Dat vraagt ook om een herziening van de relatie tussen de sector toerisme en recreatie en de overheid.
Een veranderende rol voor de overheid
Een herziening van de relatie tussen sector en overheid sluit aan bij de ten algemene gewijzigde opvattingen over de rol van de overheid: concentratie op de publieke taken. De toeristisch-recreatieve sector (bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties) is bovendien volwassen genoeg geworden om niet meer door de overheid als mede-product-ontwikkelaar bij de hand genomen te hoeven worden. Dat betekent dat de sector zelf zijn verantwoordelijkheid zal moeten nemen. De overheid beperkt zich tot haar eigenlijke publieke taak: meer op afstand van de sector de randvoorwaarden scheppen waaronder die sector zich verder op eigen kracht kan ontplooien. Een beleidsrichting die door het vorige kabinet al in gang gezet is.
1. Voor de overheid is en blijft een taak weggelegd om vanuit haar publieke verantwoordelijkheid letterlijk en figuurlijk ruimte te scheppen voor de sector. EZ en LNV zijn en blijven aanspreekpunt binnen de Rijksoverheid voor de beleidsterreinen toerisme en recreatie.
De verwevenheid van toerisme en recreatie in het operationele vlak vraagt daarbij om nauwere coördinatie en afstemming van het beleid van de beide betrokken ministeries. De kwaliteit, omvang en bereikbaarheid van de openbare ruimte (groen en blauw) blijven in dat verband bijzondere aandacht vragen.
De voorwaardenscheppende rol strekt zich niet alleen uit tot de Rijksoverheid, maar raakt in toenemende mate ook de lokale en provinciale overheden. De lokale overheid als eerst aangesprokene voor de randvoorwaarden voor de plannen van lokale ondernemers en voor het garanderen van de kwaliteit van de openbare recreatiemogelijkheden op gemeentelijk niveau. De provincie als verantwoordelijke voor provinciale randvoorwaarden en als regisseur die over gemeentegrenzen heen kan kijken.
Concreet komt dit er op neer dat het accent in het rijksbeleid komt te liggen op interventie en integratie. Interventie, door via het beïnvloeden en zo nodig bijstellen van voor toerisme en recreatie relevante ontwikkelingen in beleid en regelgeving de sector de ruimte te geven zich te ontplooien. Voorbeeld is het verkrijgen van meer flexibiliteit in de regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening. Integratie, door toerisme en recreatie te integreren in het eigen reguliere beleid en instrumentarium. Zoals t.a.v. de regionale ontwikkeling, de elektronische snelweg, de plattelandsvernieuwing en een sterkere gerichtheid op de belangen van toerisme en recreatie in het LNV-instrumentarium voor de inrichting en het beheer van het landelijk gebied. Maar ook integratie in het beleid en instrumentarium waarvoor anderen primair verantwoordelijk zijn, zoals het beleid voor de grote steden, het waterbeleid en het verkeers- en vervoersbeleid.
2. De directe betrokkenheid van de overheid bij de sector richt zich op het kritisch beheer en de medefinanciering van de publieke component in de activiteiten van de spitsorganisaties. Te denken valt hier aan algemene Holland promotie door het NBT of kennis- en productontwikkeling door AVN, NBT en het kennis- en innovatiecentrum Stichting Recreatie (KIC) die de sector als geheel ten goede komt.
3. Alleen incidenteel en op basis van een samenhangend programma kunnen projecten of activiteiten die uit een oogpunt van rijksbeleid relevant zijn eventueel voor stimulering in aanmerking komen. Voorbeelden hiervan zijn de medefinanciering door EZ voor een bedrag van NLG 7 miljoen van projecten in het kader van de twee tranches van het actieplan Zee van Cultuur en de Regeling Versterking Recreatie van LNV. Laatstgenoemde regeling kent in 1999 voor projecten die bijdragen aan het positioneren van recreatie in de samenleving een bedrag toe van NLG 2,2 miljoen en voor projecten uit de beleidsagenda voor milieu, toerisme en recreatie een bedrag van NLG 2 miljoen.
1. De Rijksoverheid heeft lang de rol van directe stimulator en mede-productontwikkelaar van de toeristisch-recreatieve sector vervuld. Die rol zal door de spitsorganisaties verder moeten worden uitgebouwd.
In dit kader zijn en worden reeds diverse stappen ondernomen om de spitsorganisaties op deze taak voor te bereiden, zoals het tot stand komen van één Toeristisch Huis, het programma Recreatie Op Eigen Benen (ROEB), het project versterking belangenbehartiging recreatie en de verzelfstandiging van KIC/Stichting Recreatie.
2. Het overdragen van de rol van directe stimulator van de sector betekent ook dat wordt afgestapt van het op initiatief van de Rijksoverheid opzetten van allerlei (pilot)projecten die op de versterking van die sector zelf zijn gericht. Dat geldt met name voor losstaande, niet programmatisch ingepaste projecten.
– De overheid (Rijk, provincies en gemeenten) heeft een stimulerende rol om met haar publieke taken de voorwaarden te scheppen voor recreatie en toerisme. Via interventie en integratie schept zij de randvoorwaarden die de sector toerisme en recreatie in staat stelt zich op eigen kracht verder te ontwikkelen. Dat vergt op rijksniveau nauwe coördinatie en afstemming tussen EZ en LNV.
– De kwaliteit van de openbare ruimte (groen en blauw) blijft in dat verband bijzondere aandacht vragen. Het LNV-instrumentarium voor de inrichting en het beheer van het landelijk gebied zal sterker worden gericht op de belangen van recreatie en toerisme.
– De spitsorganisaties dienen de rol van directe stimulator en kennis- en productontwikkelaar verder uit te bouwen.
– De Rijksoverheid richt zich daarbij op het kritisch beheer van de spitsorganisaties en de medefinanciering van de publieke component in hun activiteiten.
Interventie en integratie om de randvoorwaarden en de ruimte te creëren voor toerisme en recreatie om zich verder te kunnen ontwikkelen strekken zich uit over een breed speelveld, binnen maar ook buiten de publieke sector. Wij willen in deze kabinetsperiode de aandacht concentreren op de volgende thema's. Ten eerste op een prominentere rol voor de spitsorganisaties. Ten tweede op de integratie van toerisme en recreatie in het generieke beleid, met name in het beleid t.a.v de steden en de regionale ontwikkeling.
Een prominentere rol voor de spitsorganisaties
In het voorgaande is al aangegeven dat de relatie tussen de spitsorganisaties (NBT, AVN en KIC-Stichting Recreatie) en overheid aan een herziening toe is. De rol van stimulator van de sector zal door deze organisaties moeten worden uitgebouwd. Verdere professionalisering en kennisontwikkeling zal er toe moeten leiden dat de spitsorganisaties die centrale rol kunnen vervullen, vooral door als hèt kennis- en expertisecentrum voor de sector te fungeren.
Daarnaast kan geconcentreerde expertise naar de overheid toe de benodigde bouwstenen leveren in de vorm van gegevens en argumenten voor een verdere totstandkoming van integrale beleidsontwikkeling.
Een sterke, op expertise gebaseerde inbreng van de spitsorganisaties kan voor de interventie- en integratietaak van EZ en LNV een belangrijke ondersteuning zijn.
Zo is mobiliteit een voorbeeld waar de expertise van de toeristische spitsorganisaties en van KIC-Stichting Recreatie van wezenlijk belang is om tot een integrale en samenhangende aanpak te komen. Een aanpak, waarbij het toeristisch-recreatieve vervoer wordt geplaatst in het kader van het algehele verkeers- en vervoersbeleid en tevens het vervoer ingebed wordt in het totale toeristisch-recreatieve product.
In de toeristische wereld wordt momenteel op diverse niveaus gewerkt aan versterking van de bestaande organisaties door bundeling van krachten. De wijzigingen in product en markt waren de aanleiding dat in het actieprogramma Zee van Cultuur door NBT en AVN zelf al op de noodzaak van wijziging van de organisatiestructuur werd gewezen. Door een krachtenbundeling van de beide spitsorganisaties kan een sterkere rol als nationaal kennis- en expertisecentrum worden vervuld en kan de sector een steviger profiel worden gegeven. Om vergelijkbare redenen is ook op regionaal en lokaal niveau inmiddels een proces van samenwerking en fusie op gang gekomen.
– De nationale spitsorganisaties NBT en Toerisme en Recreatie AVN hebben een principebesluit genomen tot integratie in één nationale toeristische spitsorganisatie, het «Toeristisch Huis». Gelet op de reeds lange voorbereidingstijd en onverlet de primaire verantwoordelijkheid van de betrokken organisaties zelf, hecht EZ sterk aan een spoedig besluit over de definitieve vormgeving en implementatie.
– De drie noordelijke Provinciale VVV's van Friesland, Groningen en Drenthe zijn, gestimuleerd door EZ, gefuseerd tot één Noordelijk Bureau voor Toerisme. De Provinciale VVV's van Gelderland en Overijssel zijn eveneens samengegaan. Ook voor andere regio's lijkt grotere samenwerking dan wel fusie tussen de Provinciale VVV's een logische en gewenste ontwikkeling.
– Het door de ANVV in gang gezette en door EZ ondersteunde beleid om op lokaal niveau tot grotere samenwerking tussen VVV's en daarmee schaalvergroting te komen, sluit hierbij aan.
– Dit proces van schaalvergroting zal moeten leiden tot een intensieve en efficiënte samenwerking tussen één nationale spitsorganisatie, een beperkt(er) aantal regionale spitsorganisaties en een eveneens afgenomen aantal lokale VVV's van een behoorlijke omvang.
– Op het gebied van de recreatie is het KIC-Stichting Recreatie op initiatief van LNV omgevormd van een landelijke organisatie voor de recreatieve belangenbehartiging tot een kennis- en innovatiecentrum. Het KIC-Stichting Recreatie werkt in toenemende mate samen met de IKC's Landbouw en Natuurbeheer, waardoor een verbrede kennis-inbreng voor de kwaliteit van de groene ruimte voor recreatie en toerisme tot stand komt.
– De integratie van toeristische en recreatieve elementen in de producten van de vrijetijdssector vraagt om een organisatorische vertaling in een hechte functionele samenwerking tussen Toeristisch Huis en KIC-Stichting Recreatie.
De in de vorige paragraaf geschetste beleidsaanpak vindt zijn vertaling in het beleid voor de grote steden en het landelijk gebied. Integratie van de relevante toeristisch-recreatieve aspecten, scheppen van randvoorwaarden voor bottom-up processen, integrale aanpak van relevante omgevingsaspecten (regels, groen, cultuur, etc).
In het Grotestedenbeleid (GSB) worden de steden gestimuleerd en gefaciliteerd om te komen tot een integrale aanpak van hun economische, sociale en ruimtelijke problematiek. Najaar 1999 sluit het Rijk daartoe convenanten af met 25 grote gemeenten, die in het komende halfjaar een integrale, samenhangende stadsvisie moeten ontwikkelen. Twee pijlers in die stadsvisies zijn in dit verband relevant: de economische structuurversterking en de fysieke inrichting.
De steden, met hun hoge bevolkingsconcentraties en brede toeristisch aanbod, zijn plaatsen waar toerisme en recreatie zich voor een groot deel afspelen. Vooral vanwege de groeipotentie van de sector vormt het ontwikkelen van de toeristische potenties een van de speerpunten binnen de integrale aanpak van de economische structuurversterking. Deels gaat het daarbij om projecten in de fysieke sfeer, deels om versterking van de toeristische promotionele organisatie. Projecten kunnen gefinancierd worden uit het stadseconomie budget dat bestaat uit de bundeling van de EZ-middelen voor stadseconomie en de economische module van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing.
Daaraan complementair is de kwaliteit van de openbare ruimte, m.n. de groene aankleding van de stad, een belangrijk aandachtspunt. Groene dooradering van de stad, met korte ontsluitingen naar landelijke groengebieden, draagt bij aan de kwaliteit van de openbare ruimte. Het biedt tevens mogelijkheden voor recreatie dicht bij huis en geeft aanknopingspunten voor combinaties met het toeristische bedrijfsleven en met cultuurmonumenten, musea en evenementen.
Het is aan de steden om, in samenwerking met het bedrijfsleven, plannen te ontwikkelen en een investeringsprogramma vast te stellen. Er lopen reeds diverse projecten van de spitsorganisaties en EZ en LNV die handreikingen geven aan de steden ter ondersteuning van de integrale benadering die van hen wordt gevraagd.
– Door AVN is in samenwerking met de VNG een project gestart dat gemeenten de economische onderbouwing van het belang van toerisme en recreatie moet bieden voor een actief integraal beleid op dat terrein.
– LNV werkt met de VNG aan het project «Samen op pad», dat ten doel heeft recreatie, toerisme en groen steviger in het gemeentebeleid te verankeren. Recent is in dat verband de brochure «Recreatie en groen» verschenen, waarin de kansen van een integrale aanpak worden belicht. De brochure is aan alle gemeenteraadsleden gezonden.
– Het in opdracht van EZ opgestelde KPMG/BEA-rapport «Toeristische sector en gemeenten samen in zee; ideeën voor aanpak van knelpunten in wet- en regelgeving» (december 1998) sluit daarbij aan. Dit rapport geeft praktische handreikingen voor het starten en/of intensiveren van de samenwerking tussen gemeenten en toeristisch-recreatief bedrijfsleven.
– Een van de sterke punten van ons land is het culturele erfgoed, dat in onze steden nog in ruime mate voor handen is. Voor het beter benutten van de toeristische mogelijkheden die hierin verscholen liggen kan worden voortgebouwd op de aangrijpingspunten van het actieprogramma Zee van Cultuur. Het project de Toeristische Stad van het NBT, dat door middel van voorbeeldaanpakken een uitwerking geeft aan de uitgangspunten van het actieprogramma Zee van Cultuur, kan een hulpmiddel zijn bij het uitwerken van de gemeentelijke plannen.
– LNV en VROM ontwikkelen op dit moment samen een interdepartementaal programma «Groen in en om de stad» (GIOS). Speerpunten zijn het terugbrengen van groen, verbetering van de groen/blauwe structuur en kwaliteitsverbetering van het bestaande groen in en om de stad.
Vanuit toerisme en recreatie is een tweede concentratiepunt het platteland. Het platteland vormt een groot maatschappelijk kapitaal met een eigen identiteit en eigen waarden. Zes miljoen Nederlanders leven er en verdienen er hun brood. Daarnaast zoeken miljoenen Nederlanders er regelmatig de rust, de ruimte en de stilte op.
Met het verminderen van de betekenis van de landbouw in werkgelegenheid en inkomensvorming op het platteland, moet er ruimte komen voor nieuwe economische activiteiten en actoren.
Wij vinden het van groot belang dat er voldoende ruimte voor ondernemen op het platteland wordt geboden. De mogelijkheden om de economische potenties van het platteland te benutten worden sterk beïnvloed door de regelgeving op het terrein van ruimtelijke ordening. Dat geldt ook voor de ontwikkelingsmogelijkheden van recreatie en toerisme. De toeristisch-recreatieve potenties van het landelijk gebied zijn juist het grootst in haar parels, de natuurgebieden en uit landschappelijk en cultureel oogpunt waardevolle gebieden en de watergebieden. Het bieden van ruimte voor het benutten van die potenties kan naast een economische impuls voor het platteland bovendien een meerwaarde opleveren voor creatie, ontwikkeling en behoud van die gebieden: door meer begrip voor de waarde van natuur en cultuur, maar ook in financiële zin door bijdragen van de gebruiker.
Daarbij zal ook de vraag aan de orde moeten komen naar nieuwe financieringsvormen voor de instandhouding en ontwikkeling van de recreatieve infrastructuur, die aansluiten bij het toenemende ketenkarakter van het toeristisch-recreatieve product.
– In het op initiatief van LNV gestarte project «Concurrentiekracht recreatie en toerisme» wordt geanalyseerd hoe de natuur- en recreatiekwaliteit in de omgeving van toeristisch-recreatieve bedrijven (campings, jachthavens, horeca, maneges, etc) kan bijdragen aan de verhoging van de concurrentiekracht van die bedrijven en wordt mede geanalyseerd wat daarin de rollen zijn van overheid en bedrijfsleven. Dit project vormt een aanvulling op het actieprogramma Zee van Cultuur, dat zich met name richtte op de concurrentiekracht van de marktsegmenten kust, cultuur en steden. EZ en het toeristisch bedrijfsleven zijn nauw betrokken bij dit project. De resultaten ervan komen in het voorjaar beschikbaar
– In de Beleidsagenda 1999–2002 die LNV in maart a.s. naar het parlement zal sturen neemt een vitaal platteland een vooraanstaande plaats in. Een vitaal platteland is een platteland waar veel verschillende activiteiten een plaats kunnen vinden, zowel agrarische als niet-agrarische economische bedrijvigheid, w.o. ook toeristisch-recreatieve. Belangrijke elementen met het oog op recreatie en toerisme zijn:
– het vergroten van de toegankelijkheid en openstelling van het landschappelijk waardevolle cultuurlandschap;
– het verder ontwikkelen en vergroten van de onderlinge samenhang van de landelijke netwerken voor varen, fietsen en wandelen;
– verdere ontwikkeling van de karakteristiek «Nederland-Waterland», in samenhang met de voorgenomen grootschalige natte natuurontwikkeling;
– verbetering van de balans tussen recreatie/toerisme en het milieu.
– In de Nota Ruimtelijk Economisch Beleid die EZ dit voorjaar naar het parlement zal sturen neemt het benutten van de economische potenties van de regio's en ook van het platteland een belangrijke plaats in. Kernpunt daarin, ook voor de sector toerisme en recreatie, is het geven van ruimte om te ondernemen, maar met oog voor de kwaliteit van en in verhouding met de omgeving. Inzet is een ruimere beleidsvrijheid voor gemeenten en provincies, een RO-beleid dat flexibiliteit en beleidsvrijheid biedt en erkenning van het belang van waardevolle natuurgebieden voor toeristisch-recreatieve bedrijven en van de bijdrage die zij kunnen leveren aan beheer en ontwikkeling daarvan.
Revolving fund voor evenementen
In de motie (TK 26 200 XIII nr. 21) is als apart punt opgenomen een verzoek om de mogelijkheden te onderzoeken van een «revolving fund» ten behoeve van substantiële projecten en evenementen op toeristisch-recreatief gebied evenals tentoonstellingen van musea.
Evenementen zijn doorgaans zeer afhankelijk van externe financiering, met name van subsidies en sponsorbijdragen. Bij het financieren van evenementen op revolving basis echter worden de geïnvesteerde middelen aan de financier terugbetaald en kunnen daarna dus weer voor een volgend project worden gebruikt. Bij deze vorm van financiering wordt de vraag of een evenement voldoende middelen kan genereren om zichzelf te kunnen bedruipen doorslaggevend voor het al dan niet financieren daarvan. Dit leidt tot meer aandacht voor de commerciële haalbaarheid, voor de marketing en voor een goede financiële onderbouwing. Bovendien komen ook nieuwe partners als financiers in beeld die profijt van een evenement hebben zonder daar rechtstreeks bij betrokken te zijn, zoals horeca-ondernemers nabij een festivalterrein.
Een dergelijke ontwikkeling past in een beleid dat is gericht op bevordering van zelfstandigheid en marktgerichtheid en vermindering van subsidie-afhankelijkheid. Die beleidsuitgangspunten geven echter tegelijkertijd aan dat er voor de financiering van substantiële evenementen geen structurele rol is weggelegd voor de overheid. Wel is er een tijdelijke rol voor de overheid ten behoeve van de noodzakelijke kennisopbouw.
– In opdracht van de ministeries van OCenW en EZ en de spitsorganisaties NBT en AVN wordt een onderzoek uitgevoerd naar knelpunten bij de organisatie van evenementen, die ertoe leiden dat zij niet worden gerealiseerd of ver onder hun potentie blijven. Daarbij wordt ook aangegeven welke oplossingen daarvoor denkbaar zijn en welke rol een «revolving fund» hierbij zou kunnen spelen. De resultaten komen dit voorjaar beschikbaar.
– In het kader van de tweede tranche van het actieplan Zee van Cultuur is aan het NBT een bijdrage gegeven voor een project gericht op het in de praktijk testen van systemen voor revolving financiering. Hierbij gaat het met name om toepassing bij festivals en evenementen die geen entreegelden heffen. Financiering zou in die gevallen kunnen plaats vinden door andere partijen uit de toeristisch-recreatieve sector die van de evenementen profiteren. De resultaten van deze experimenten komen ter beschikking in 2000.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26419-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.