26 411
Wijziging van de Coördinatiewet Sociale Verzekering in verband met de aanpassing van het stelsel van bestuurlijke boeten

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Coördinatiewet Sociale Verzekering in verband met de aanpassing van het stelsel van bestuurlijke boeten.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

20 februari 1999

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de in de Coördinatiewet Sociale Verzekering voorkomende regeling inzake bestuurlijke boeten te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Coördinatiewet Sociale Verzekering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 12, tweede tot en met zesde lid, wordt vervangen door de volgende vijf leden:

2. Indien de werkgever niet, niet juist of niet volledig voldoet aan een op grond van artikel 10, tweede lid, geldende verplichting legt het Landelijk instituut sociale verzekeringen hem een boete op van ten hoogste 10% van het verschuldigde of het alsnog verschuldigde bedrag aan premie of voorschotpremie.

3. Indien het aan opzet of grove schuld van de werkgever is te wijten dat niet, niet juist of niet volledig is voldaan aan een op grond van artikel 10, tweede lid, geldende verplichting, legt het Landelijk instituut sociale verzekeringen hem een boete op van ten hoogste 100% van het verschuldigde of het alsnog verschuldigde bedrag aan premie of voorschotpremie.

4. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de werkgever de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin de werkgever verkeert. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten van het opleggen van een boete af te zien. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De boete, bedoeld in het derde lid, wordt niet opgelegd indien de werkgever alsnog juist en volledig voldoet aan de op grond van artikel 10, tweede lid, voor hem geldende verplichting voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het Landelijk instituut sociale verzekeringen met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.

5. Voor de toepassing van deze wet wordt een krachtens het tweede of derde lid opgelegde boete als premie beschouwd, tenzij in deze wet anders is bepaald. De toerekening van de krachtens het tweede en derde lid opgelegde boeten geschiedt naar evenredigheid van de ingevolge de verschillende sociale verzekeringswetten vastgestelde premiebedragen.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het tweede, derde en vierde lid.

B

Na artikel 12 worden vijf artikelen ingevoegd luidende:

Artikel 12a

1. Indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen jegens de werkgever een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete, als bedoeld in artikel 12, tweede of derde lid, zal worden opgelegd, is de werkgever niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De werkgever wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

2. Indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen voornemens is om aan de werkgever een boete ingevolge artikel 12, derde lid, op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de werkgever onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.

3. Indien de werkgever de kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Landelijk instituut sociale verzekeringen er op verzoek van de werkgever zorg voor dat de in de kennisgeving vermelde gronden worden medegedeeld in een voor deze begrijpelijke taal.

4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het Landelijk instituut sociale verzekeringen de werkgever in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat ingevolge artikel 12, derde lid, een boete wordt opgelegd.

5. Indien de werkgever zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, en hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, draagt het Landelijk instituut sociale verzekeringen er op verzoek van de werkgever zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de werkgever kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hieraan geen behoefte bestaat.

Artikel 12b

1. De beschikking waarbij de boete wordt opgelegd, vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald.

2. Indien een boete gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de premie, wordt het bedrag van de boete afzonderlijk in de beschikking vermeld.

3. Indien de werkgever de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Landelijk instituut sociale verzekeringen er op verzoek van de werkgever zorg voor dat de in de beschikking vermelde informatie wordt medegedeeld in een voor de werkgever begrijpelijke taal.

Artikel 12c

1. Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie.

2. De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien terzake van de gedraging tegen de werkgever een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van strafrecht.

3. Het Openbaar Ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

Artikel 12d

1. Een boete ingevolge artikel 12, derde lid, wordt opgelegd binnen een jaar nadat het Landelijk instituut sociale verzekeringen de werkgever overeenkomstig artikel 12a, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het Openbaar Ministerie aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.

2. Een boete wordt niet meer opgelegd, indien meer dan vijf jaren zijn verstreken sedert het einde van het kalenderjaar waarin de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 12e

Voor zover een boete nog niet is geïnd, vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.

C

In artikel 16a, derde lid, wordt de zinsnede «de verhoging, bedoeld in artikel 12, tweede lid» vervangen door: de boete, bedoeld in artikel 12, tweede of derde lid.

D

Artikel 16b, derde lid onder d, wordt vervangen door:

d. een boete, opgelegd krachtens artikel 12, tweede of derde lid, niet als premie beschouwd.

E

Aan artikel 18 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:

4. Het recht tot strafvordering vervalt indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan de werkgever terzake van hetzelfde feit reeds een boete heeft opgelegd.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven