26 410
Wijziging van bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

VOORSTEL VAN WET

Hoofdstuk 2

1. In artikel 1 is aan artikel 441c van het Wetboek van Strafrecht toegevoegd: de identiteit van de voor de verwerking verantwoordelijke en de doeleinden waarvoor de gegevens zijn bestemd.

2. Artikel 2 (oud) luidde aanvankelijk:

Het Wetboek van Strafvordering wordt gewijzigd als volgt:

Artikel 195a, vijfde lid, komt te luiden:

5. DNA-profielen kunnen door een laboratorium aangewezen krachtens het eerste lid, worden bewaard gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn waarbij voor verschillende categorieën van DNA-profielen verschillende termijnen kunnen worden vastgesteld en tevens voorschriften over de wijze van verwerken van deze persoonsgegevens kunnen worden vastgesteld. Zij worden slechts verwerkt voor de opsporing van strafbare feiten. Onze Minister van Justitie kan in bijzondere gevallen beslissen dat de gegevens voor een ander doel worden verwerkt. Van zijn beslissing zendt hij afschrift aan de Registratiekamer.

3. In artikel 2 (nieuw) is onderdeel C toegevoegd en luidde in onderdeel D de aanhef van onderdeel a: «het tweede lid komt te luiden» en van onderdeel b: «Aan het artikel worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:».

4. De onderdelen H en I zijn toegevoegd.

5. Artikel 5 (oud) luidde:

Aan het eerste lid van artikel 50 van de Politiewet 1993 wordt de volgende volzin toegevoegd:

Artikel 125ter van de Ambtenarenwet is van overeenkomstige toepassing.

6. In artikel 4 (nieuw) is artikel 126ff vernummerd tot artikel 126gg en in artikel 126gg, tweede lid, na artikel 9 ingevoegd:, eerste lid.

7. De artikelen 5 en 6 (nieuw) zijn toegevoegd.

Hoofdstuk 3

1. Artikel 2 luidde aanvankelijk:

De Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, eerste lid, onderdeel j, wordt «Wet persoonsregistraties» vervangen door: Wet bescherming persoonsgegevens.

B

Na artikel 125bis wordt een nieuw artikel 125ter ingevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 125ter

Ten behoeve van een onderzoek als bedoeld in artikel 125, eerste lid, onder b, is de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens en van persoonsgegevens betreffende de gezondheid toegestaan.

2. Artikel 4 is toegevoegd.

Hoofdstuk 4

1. Artikel 1 luidde aanvankelijk:

Artikel 14 van de Archiefwet 1995 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor het gestelde in het artikel wordt het cijfer 1. geplaatst.

2. Aan het artikel wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, luidende:

2. Verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens die deel uitmaken van de in het eerste lid bedoelde archiefbescheiden, is toegestaan.

Hoofdstuk 5

1. Artikel 2 is toegevoegd.

Hoofdstuk 6

1. Hoofdstuk 6 is toegevoegd.

Hoofdstuk 7 (nieuw)

1. In artikel 1, onderdeel A, luidde in artikel 3a het tweede lid (oud) aanvankelijk:

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met inachtneming van het derde lid ten aanzien van reeds verzamelde persoonsgegevens voor de verdere verwerking andere doeleinden worden vastgesteld dan bedoeld in het eerste lid voor zover dit noodzakelijk is voor gewichtige economische en financiële belangen van de staat en andere openbare lichamen.

2. In artikel 1, onderdeel B, stond in artikel 107b na «vermeld staan»: dan wel hebben gestaan als eigenaar of als beperkt gerechtigde. Tevens is aan dat artikel de laatste volzin toegevoegd.

3. In artikel 1, onderdeel B, is artikel 107c toegevoegd.

4. Artikel 2 is toegevoegd.

Hoofdstuk 8 (nieuw)

1. De artikelen 2 tot en met 4 zijn toegevoegd.

Hoofdstuk 9 (nieuw)

1. In artikel 5 is in onderdeel b, toegevoegd: ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten.

Hoofdstuk 10 (nieuw)

1. Hoofdstuk 10 is toegevoegd.

MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen deel

1. Onder het kopje «Openbare registers» ontbrak in de tweede alinea de laatste volzin en stond «Ook voor de vragende instanties wordt voorzien in een uitdrukkelijke bevoegdheid gegevens op te vragen in strijd met artikel 9 van de Wbp. Als voorbeeld kan worden gewezen op artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering (artikel 6 van hoofdstuk 2)».

2. Onder het kopje «Openbare registers» ontbrak de laatste alinea.

Artikelsgewijs deel

Hoofdstuk 1

1. De alinea aanvangende met «Wat de formulering van het voorgestelde artikel 10, eerste lid, onderdeel d, betreft, zij nog opgemerkt» is toegevoegd.

2. Onder punt 2. stond als laatste volzin vermeld: «Eventuele verdere verwerking moet weer worden beoordeeld in het licht van de Wbp. Daarop aansluitend was een alinea opgenomen die luidde:

Het verschil in karakter tussen de Wbp en de Wob brengt met zich dat bij een Wob-verzoek, zelfs als op grond van de Wbp verwerking van het persoonsgegevens is toegestaan, nog een afzonderlijke afweging plaatsvindt van het openbaarheidsbelang. Heeft bijvoorbeeld degene wiens persoonsgegeven wordt opgevraagd, toestemming gegeven tot verstrekking, dan zal bij een Wob-verzoek nog altijd getoetst worden aan de gronden genoemd in artikel 10 van de Wob. Om aan te geven dat in aanvulling op de toetsing aan paragraaf 2 van de Wbp nog een toets binnen het systeem van de Wob moet plaatsvinden, is in de tekst van artikel 10, tweede lid, onderdeel d, van de Wob, opgenomen dat verstrekking van bijzondere gegevens achterwege blijft, ten zij de verstrekking kennelijk geen inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer. Dit laat overigens onverlet dat de verstrekking geweigerd dient te worden als een van de andere gronden, genoemd in artikel 10, tweede lid, van de Wob zich voordoet, of als het belang van openbaarheid niet opweegt tegen een van de belangen, genoemd in artikel 10, derde lid, van de Wob.

Hoofdstuk 2

1. In artikel 1 is in de derde alinea, vierde volzin, na «betrokkene» ingevoegd: dan voorafgaand aan een dergelijke gegevensverzameling in kennis wordt gesteld van de identiteit van de voor de verwerking verantwoordelijke en het doel waarvoor de gegevens zijn bestemd.

2. De toelichting op artikel 2 luidde aanvankelijk:

Met de opneming van artikel 195a in het Wetboek van Strafvordering waarbij het onderzoek naar het erfelijk materiaal DNA met het oog op de vaststelling van de identiteit van personen is geregeld, is tevens vastgelegd dat de DNA-profielen kunnen worden opgenomen in een persoonsregistratie. Dit brengt met zich mede dat de gegevens van het DNA, anders dan het celmateriaal zelf dat ingevolge het vierde lid, na afloop van het onderzoek wordt vernietigd, voor langere tijd kunnen worden opgeslagen. Deze regeling laat de toepasselijkheid van artikel 10 van de Wbp onverlet. Daarin is bepaald dat persoonsgegevens niet langer worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkene te identificeren dan noodzakelijk is voor de verwerkelijking van het doeleinden waarvoor zij worden verwerkt. Evenals politiefoto's worden deze bewaard om in het geval van een mogelijke recidive in de toekomst de dader te kunnen vatten. Dit doel is exclusief in artikel 195a verwoord: de gegevens worden slechts gebruikt voor de opsporing van strafbare feiten. Hiermee wordt beoogd de toepasselijkheid van bijvoorbeeld artikel 23 van de Wbp uitdrukkelijk uit te sluiten.

Daar het bij DNA in de praktijk om gevoelige gegevens gaat, ligt het in de lijn van de richtlijn een uitdrukkelijke wettelijke basis voor het verwerken van deze gegevens te creëren. Daartoe strekt de onderhavige aanpassing van het Wetboek van Strafvordering. Op grond van artikel 51, tweede lid, van de Wbp moet de Registratiekamer worden gehoord over de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de eerste volzin. De Minister van Justitie heeft de bevoegdheid in bijzondere gevallen te beslissen dat de gegevens voor een ander doel mogen worden verwerkt. Deze beslissingsbevoegdheid is uiteraard wel gebonden aan het kader dat in artikel 43 van de Wbp wordt geschetst.

3. In artikel 4 (nieuw) is na «artikel 9» ingevoegd: , eerste lid,.

4. De toelichting op de artikelen 5 en 6 zijn toegevoegd.

Hoofdstuk 3

1. De toelichting op artikel 2 (oud) luidde:

B

De verwerking van gevoelige gegevens is ingevolge artikel 8, vierde lid, van de richtlijn uitsluitend om redenen van zwaarwegend algemeen belang en mits passende waarborgen worden geboden toegestaan. Verwerking dient voorts uitdrukkelijk door de wet te worden toegestaan. De onderhavige wijziging heeft de strekking expliciet te bepalen welke soorten gevoelige persoonsgegevens, te weten strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid, ten behoeve van een onderzoek als bedoeld in artikel 125, eerste lid, onder b, mogen worden verwerkt. De noodzaak om in het kader van dit onderzoek de desbetreffende gevoelige gegevens te verwerken staat op zich niet ter discussie. Artikel 125, eerste lid, onder b, voorziet tot het verstrijken van de implementatietermijn van de richtlijn en de inwerkingtreding van de Wbp in een voldoende wettelijke grondslag voor het medisch onderzoek en het antecedentenonderzoek, dat in bepaalde gevallen noodzakelijk zal zijn voor een goed gefundeerd oordeel over iemands geschiktheid, zowel voor aanvang als tijdens het dienstverband.

Opmerking verdient dat psychologische persoonsgegevens, zoals die met een psychologische test worden verzameld, weliswaar de persoonlijke levenssfeer raken maar in strikte zin geen gevoelig gegeven zijn in de zin van de richtlijn en Wbp. Artikel 125, eerste lid, onder b, biedt een genoegzame wettelijke grondslag voor de verwerking van deze gegevens. Voor zover psychologische gegevens met een medisch karakter moeten worden verwerkt, is deze verwerking begrepen onder artikel 125ter omdat in dat geval immers weer sprake is van persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid.

Hoofdstuk 4

1. De toelichting op artikel 1 luidde aanvankelijk:

In paragraaf 16.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting van de Wbp is reeds deze wijziging van de Archiefwet aan de orde gekomen. Het publieke belang bij een «goed functionerend geheugen van de overheid» is een zwaarwegend algemeen belang als bedoeld in artikel 16 van de Wbp. Het onderhavige voorstel strekt ertoe de verwerking van bijzondere gegevens ten behoeve van dat belang van een expliciete wettelijke grondslag te voorzien.

Hoofdstuk 6

1. De toelichting op hoofdstuk 6 is toegevoegd.

Hoofdstuk 7 (nieuw)

1. De toelichting op dit hoofdstuk is ingrijpend herschreven en ingekort.

2. De toelichting op artikel 2 is toegevoegd.

Hoofdstuk 8 (nieuw)

1. De toelichting op de artikelen 2 tot en met 4 zijn toegevoegd.

Hoofdstuk 10

1. De toelichting op hoofdstuk 10 is toegevoegd.

Voor het overige wordt opgemerkt dat in de toelichting telkens waar het woord «Registratiekamer» werd gebruikt, dit vervangen is door: het College bescherming persoonsgegevens.

Naar boven