26 410
Wijziging van bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 5 juni 2000

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Hoofdstuk 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 1 vervalt.

2. Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 126n wordt een nieuw artikel ingevoegd dat als volgt luidt:

Artikel 126na

1. Teneinde toepassing te kunnen geven aan artikel 126m of artikel 126n kan de officier van justitie met inachtneming van artikel 3.10, vierde lid, van de Telecommunicatiewet bevelen dat met behulp van in dat artikel bedoelde apparatuur het nummer waarmee de gebruiker van telecommunicatie kan worden geïdentificeerd, wordt verkregen.

2. Het bevel wordt gegeven aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 3.10, vierde lid, onder a, van de Telecommunicatiewet en is schriftelijk. Bij dringende noodzaak kan het bevel mondeling worden gegeven. In dat geval stelt de officier van justitie het bevel binnen drie dagen op schrift.

3. Het bevel wordt gegeven voor een periode van ten hoogste een week en vermeldt:

a. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 126m of artikel 126n en

b. de naam of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gebruiker van telecommunicatie van wie het nummer moet worden verkregen.

4. De officier van justitie doet te zijnen overstaan de processenverbaal of andere voorwerpen, waaraan een gegeven kan worden ontleend dat is verkregen door toepassing van het eerste lid vernietigen indien dat gegeven niet gebruikt wordt voor de toepassing van artikel 126m of artikel 126n.

B

Na artikel 126u wordt een nieuw artikel ingevoegd dat als volgt luidt:

Artikel 126ua

Teneinde toepassing te kunnen geven aan artikel 126t of artikel 126u kan de officier van justitie bevelen dat met behulp van de apparatuur, bedoeld in artikel 3.10, vierde lid, van de Telecommunicatiewet het nummer waarmee een gebruiker van telecommunicatie kan worden geïdentificeerd, wordt verkregen. Artikel 126na, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

C

Artikel 126gg wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst van artikel 126gg wordt het cijfer 1. geplaatst.

2. Aan het artikel wordt een nieuw lid toegevoegd, dat luidt:

2. Indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van het onderzoek kan de officier van justitie bepalen dat artikel 9, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens met betrekking tot het onderzoek niet van toepassing is op daarbij nader aan te geven openbare registers die bij wet zijn ingesteld.

3. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

Na onderdeel A wordt ingevoegd een nieuw onderdeel, dat luidt:

A1

Artikel 5a wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid vervallen in onderdeel a de woorden «dan wel», wordt onderdeel b vernummerd tot onderdeel c en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

b. in het register, bedoeld in artikel 4 van de Wet melding ongebruikelijke transacties dan wel

b. in het tweede lid wordt «eerste lid, onder b» vervangen door: eerste lid, onder c.

Na onderdeel C wordt ingevoegd een nieuw onderdeel, dat luidt:

C1

In artikel 16, tweede lid, wordt na «strafbare feiten» toegevoegd: , daaronder begrepen de personen die in verband met die feiten in hun rechten zijn getreden of ingevolge enige wettelijke bepaling ter zake van die rechten een recht van verhaal hebben gekregen,.

4. De artikelen 5 en 6 vervallen.

5. Artikel 5 (nieuw) komt te luiden:

Artikel 5

Het Wetboek van Koophandel wordt als volgt gewijzigd:

A

Na de aanduiding «§ 3. Van de monsterrol en het monsterboekje» wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 450e

In deze paragraaf wordt verstaan onder verwerken van persoonsgegevens en verantwoordelijke: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens.

B

Aan artikel 451d wordt een lid toegevoegd, luidend:

3. Ter uitvoering van de hem bij of krachtens deze titel opgedragen taken verwerkt het hoofd van de Scheepvaartinspectie persoonsgegevens betreffende de gezondheid. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of aan de bij of krachtens de wet gestelde eisen betreffende de geneeskundige geschiktheid voor de zeevaart van schepelingen is voldaan. Het hoofd van de Scheepvaartinspectie is verantwoordelijke voor deze verwerking.

B

Hoofdstuk 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift komt te luiden:

HOOFDSTUK 3. MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

2. Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

a. In onderdeel AF wordt «artikel 8:73, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

b. Onderdeel AK komt te luiden:

AK

Artikel 99 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een regeling worden getroffen omtrent de systematische verstrekking van algemene en verwijsgegevens aan pensioenfondsen, verzekeraars die overeenkomstig een wettelijke regeling betreffende pensioenvoorzieningen belast zijn met de uitvoering van pensioenregelingen, spaarfondsen en fondsen tot uitvoering van een regeling inzake vervroegd uittreden, alsmede aan kredietinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en beleggingsinstellingen die aanspraken van gerechtigden op, al dan niet op termijn opvorderbare gelden, effecten of goederen op de instelling of verzekeraar moeten honoreren, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun bovengenoemde taak en voor zover de verstrekking haar grond vindt in de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift dan wel in het verwerken van persoonsgegevens op een wijze die toelaatbaar is ingevolge de Wet bescherming persoonsgegevens. De maatregel bepaalt welke fondsen, verzekeraars en instellingen voor de verstrekking in aanmerking komen. Artikel 88, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. In het tweede lid, wordt «de bijhouding van een persoonsregistratie als bedoeld in de Wet persoonsregistraties betreffende de tot de genootschappen behorende leden» vervangen door: het verwerken van persoonsgegevens betreffende de tot de genootschappen behorende leden op een wijze die toelaatbaar is ingevolge de Wet bescherming persoonsgegevens.

3. In het derde lid, wordt «de bijhouding van een persoonsregistratie als bedoeld in de Wet persoonsregistraties» vervangen door: het verwerken van persoonsgegevens op een wijze die toelaatbaar is ingevolge de Wet bescherming persoonsgegevens.

c. Onderdeel AL komt te luiden:

AL

Artikel 100 komt te luiden:

Artikel 100

1. In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 98 en 99 kan, voor zover daarin bij of krachtens gemeentelijke verordening is voorzien, verstrekking van gegevens plaatsvinden aan:

a. rechtspersonen zonder winstoogmerk, voor zover de verstrekking noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen, waarbij wordt nagegaan of de verstrekking wordt gerechtvaardigd door een dringende maatschappelijke behoefte, in een juiste verhouding staat tot het doel waarvoor de gegevens worden gevraagd en dit doel niet op een minder ingrijpende wijze kan worden bereikt;

b. natuurlijke personen, ten behoeve van een persoonlijk, niet-commercieel belang, met voorafgaande schriftelijke toestemming van de ingeschrevene van wie gegevens worden verstrekt.

2. De verstrekking kan uitsluitend betrekking hebben op algemene en verwijsgegevens over de naam, de geslachtsnaam van de echtgenoot dan wel geregistreerde partner, de eerdere echtgenoot of eerdere geregistreerde partner, het gebruik door de ingeschrevene van de geslachtsnaam van de echtgenoot dan wel geregistreerde partner, de eerdere echtgenoot of eerdere geregistreerde partner, het adres, de gemeente van inschrijving, de geboortedatum en de datum van overlijden. Artikel 88, tweede lid, is van toepassing.

3. Op een verstrekking als bedoeld in dit artikel, is artikel 76 van de Wet bescherming persoonsgegevens van overeenkomstige toepassing.

d. Onderdeel AS komt te luiden:

AS

Artikel 110 komt te luiden:

Artikel 110

Het college van burgemeester en wethouders houdt gedurende het jaar volgend op de verstrekking aantekening van de verstrekking van gegevens, tenzij de verstrekking van gegevens in de genoemde periode anderszins is te herleiden uit de basisadministratie of van de verstrekking ingevolge artikel 103, derde lid, geen mededeling wordt gedaan.

e. Na onderdeel AY een nieuw onderdeel AYa ingevoegd, luidende:

AYa

In artikel 120a, derde lid, wordt «de Registratiekamer» vervangen door: het College bescherming persoonsgegevens.

C

Hoofdstuk 8 wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 4 worden 13 artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 5

Aan artikel 14 van de Wet op de zeevaartdiploma's wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Het doel van het in het tweede lid bedoelde register is het aanwenden door Onze Minister van de in het register opgenomen informatie voor het uitvoeren van de hem bij of krachtens deze wet opgedragen taken.

Artikel 6

Aan artikel 10 van de Wet op de Zeevischvaartdiploma's, wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Het doel van het in het tweede lid bedoelde register is het aanwenden door Onze Minister van de in het register opgenomen informatie voor het uitvoeren van de hem bij of krachtens deze wet opgedragen taken.

Artikel 7

Aan artikel 9 van de Vaarplichtwet wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Ter uitvoering van dit artikel worden persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens verwerkt. Onze Minister is de verantwoordelijke voor deze verwerking.

Artikel 8

Aan artikel 7 van de Wet sloopregeling binnenvaart wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. De doelen van de in het eerste lid bedoelde registratie zijn:

a. het vaststellen of recht bestaat op een uitkering als bedoeld in artikel 3;

b. het opleggen van bijdragen als bedoeld in artikel 9.

Artikel 9

De Binnenschepenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 19 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Ter uitvoering van het eerste lid worden persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens verwerkt. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of de aanvrager voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen betreffende de algemene lichamelijke geschiktheid, de geestelijke geschiktheid en de geschiktheid van de gezichts- en gehoororganen. Onze Minister is verantwoordelijke voor deze verwerking.

B

Aan artikel 25 wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Ter uitvoering van het eerste, tweede en derde lid worden persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens verwerkt. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of sprake is van lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van de schipper. Onze Minister is verantwoordelijke voor deze verwerking.

Artikel 10

De Loodsenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt na onderdeel f een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. verwerken van persoonsgegevens, onderscheidenlijk verantwoordelijke: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens.

B

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het tweede lid wordt toegevoegd: Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen de verklaring kan worden ingetrokken.

2. Een lid wordt toegevoegd, luidende:

4. Ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde eisen worden persoonsgegevens verwerkt betreffende de gezondheid. De verwerking van deze gegevens strekt ertoe te kunnen beoordelen of de geschiktheid voor het loodsen van schepen aanwezig is of niet meer aanwezig is. Onze Minister, onderscheidenlijk de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur in te stellen examencommissies, zijn verantwoordelijke voor deze verwerkingen.

C

Aan artikel 19 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Ter uitvoering van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde eisen worden persoonsgegevens verwerkt betreffende de gezondheid. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of wordt voldaan aan de vereisten van lichamelijke en geestelijke geschiktheid, nodig voor het aangaan van een leerovereenkomst. De regionale loodsencorporatie die de leerovereenkomst aangaat is verantwoordelijke voor deze verwerking.

D

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

1. Er is een openbaar loodsenregister. Ten behoeve van dit register worden persoonsgegevens verwerkt met betrekking tot ingeschreven registerloodsen. De verwerking van deze gegevens vindt plaats ten behoeve van de waarborging van de kwaliteit, de continuïteit en de rechtszekerheid van de loodsdienstverlening, alsmede van de uitvoering van de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels. De algemene raad is verantwoordelijke voor deze verwerking.

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd: Voor de tekst wordt een volzin ingevoegd, luidende:

In het register wordt degene die voldoet aan artikel 22, eerste lid, op zijn aanvraag ingeschreven als registerloods.

E

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

Onder vernummering van het tweede tot derde lid, wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

2. Ter uitvoering van de aanvraag om inschrijving in het register worden persoonsgegevens betreffende de gezondheid verwerkt. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of aan de wettelijke vereisten voor de inschrijving als registerloods is voldaan. De algemene raad is verantwoordelijke voor deze verwerking.

Artikel 11

De Scheepvaartverkeerswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel n door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

o. verwerken van persoonsgegevens, onderscheidenlijk verantwoordelijke: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens.

B

Aan artikel 4 wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Ter uitvoering van het tweede lid, onderdeel b, worden persoonsgegevens betreffende de gezondheid en strafrechtelijke persoonsgegevens verwerkt. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of de aanvragers van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen Rijnpatenten voldoen of niet meer voldoen aan de wettelijke vereisten voor de verlening van deze patenten. De bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen bevoegde autoriteit is verantwoordelijke voor deze verwerking.

C

Aan artikel 10 wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Ter uitvoering van de aanvraag om afgifte van een verklaring van vrijstelling, de periodieke controle op de houders van verklaringen en de intrekking van verklaringen, worden persoonsgegevens betreffende de gezondheid verwerkt. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of aan de wettelijke vereisten voor de afgifte van een verklaring is voldaan onderscheidenlijk niet meer wordt voldaan. Het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen bestuursorgaan dat is belast met de afgifte en de intrekking van verklaringen van vrijstelling is verantwoordelijke voor deze verwerking.

Artikel 12

De Wet goederenvervoer over de weg wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidend:

l. verwerken van persoonsgegevens, onderscheidenlijk verantwoordelijke: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens.

B

Aan artikel 12 wordt een lid toegevoegd, luidend:

4. Ter uitvoering van het eerste lid, onderdelen c en d, worden strafrechtelijke persoonsgegevens verwerkt. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of de personen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, niet langer voldoen aan de eisen van betrouwbaarheid, onderscheidenlijk teneinde te kunnen beoordelen of de vergunninghouder herhaaldelijk in strijd met artikel 14, eerste lid, heeft gehandeld. De NIWO is verantwoordelijke voor deze verwerking.

Artikel 13

In de Wet vervoer binnenvaart wordt na hoofdstuk 4 een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 5. BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS

Artikel 58

In het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde wordt verstaan onder verwerken van persoonsgegevens, onderscheidenlijk verantwoordelijke: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens.

Artikel 58a

1. Ter uitvoering van de artikelen 11, 15, 16, 17, 18, 43 en 45, alsmede voor het verlenen van ontheffing onderscheidenlijk vrijstelling van deze artikelen, worden persoonsgegevens verwerkt betreffende de gezondheid, waaronder mede begrepen de wettelijke onbekwaamheid. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of aan deze artikelen toepassing kan worden gegeven, dan wel of ontheffing onderscheidenlijk vrijstelling kan worden verleend.

2. Ter uitvoering van de artikelen 11, derde lid, en 15 kunnen strafrechtelijke persoonsgegevens worden verwerkt, indien dit voor de beoordeling van de betrouwbaarheid of kredietwaardigheid van een betrokkene noodzakelijk is.

3. Onze Minister is verantwoordelijke voor de verwerking van de in het eerste en tweede lid bedoelde persoonsgegevens.

Artikel 58b

1. Ter uitvoering van de op 17 oktober 1868 te Mannheim tot stand gekomen Herziene Rijnvaartakte kunnen persoonsgegevens worden verwerkt betreffende de gezondheid van de bemanning van schepen op de Rijn in Nederland, met inbegrip van de Waal en de Lek. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde de lichamelijke geschiktheid van de bemanning vast te stellen.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wie verantwoordelijke is voor de verwerking van de persoonsgegevens.

Artikel 14

Aan artikel 2 van de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Het doel van het rompbevrachtingsregister is de goede uitvoering van de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels.

Artikel 15

De Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt achter onderdeel i door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

j. verwerken van persoonsgegevens, onderscheidenlijk verantwoordelijke: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens.

B

Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Ter uitvoering van bij of krachtens de maatregel, bedoeld in het eerste lid, gestelde regels worden persoonsgegevens betreffende de gezondheid verwerkt. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of een bemanningslid voldoet of niet meer voldoet aan de bij of krachtens de maatregel gestelde vereisten betreffende de lichamelijke geschiktheid. Onze Minister is verantwoordelijke voor deze verwerking.

Artikel 16

Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995 mede op artikel 58b van de Wet vervoer binnenvaart, voorzover het betreft de verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens.

TOELICHTING

A, onder 1

Naar aanleiding van de opmerkingen van de leden van het CDA, alsmede van bezwaren uit het bedrijfsleven tegen de voorgestelde strafbaarstelling van de heimelijke vergaring van persoonsgegevens via elektronische netwerken, stellen wij voor de bepaling te laten vervallen. Zo blijkt dat de formulering meer strafbaar stelt dan was beoogd, bijvoorbeeld ook wanneer een bedrijf persoonsgegevens vergaart door het telefoonnummer van iemand die belt automatisch vast te leggen teneinde hem te kunnen terugbellen.

A, onder 2

Aangezien het wetsvoorstel bijzondere opsporingsbevoegdheden inmiddels in werking is getreden (Stb. 1999, 245) kan artikel 2 hieraan worden aangepast en komt artikel 5 (oud) te vervallen.

A, onder 3

Onderdeel A1

Na de inwerkingtreding van de Wet bijzondere politieregisters (Stb. 1999, 244) is gebleken van enige onbedoelde oneffenheden die rechtzetting behoeven. De bevoegdheid van de politie om gegevens op te slaan omtrent nietverdachte personen ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde blijkt te zeer afgegrensd. De bestaande bepaling gaat ervan uit dat onverdachte personen afgezien van de bijzondere politieregisters die geregeld zijn in de Wet bijzondere politieregisters niet langer dan vier maanden mogen worden bewaard. Het is nodig deze bepaling te verruimen. In het register melding ongebruikelijke transacties dienen dergelijke gegevens langer dan deze termijn te worden bewaard. Het regime voor de verwerking van deze gegevens is apart geregeld in de Wet melding ongebruikelijke transacties en in artikel 12, eerste lid, onder d, van het Besluit politieregisters.

Onderdeel C1

In de praktijk blijkt er behoefte te bestaan dat verzekeraars die in de rechten treden van slachtoffers van strafbare feiten of ter zake van die rechten een recht van verhaal hebben verkregen, om eventuele schade te verhalen op de dader van een strafbaar feit, over bepaalde gegevens uit de politieregisters kunnen beschikken. De bestaande wettekst geeft geen uitsluitsel of onder «benadeelden van strafbare feiten» tevens in dergelijke gevallen de verzekeraars kunnen worden begrepen. De memorie van antwoord aan de Tweede Kamer (blz. 24) wijst deze interpretatie met verwijzing naar een arrest uit 1966 van de Hoge Raad evenwel uitdrukkelijk af. Het is daarom dienstig om in deze naar tegenwoordig inzicht toch gerechtvaardigde behoefte te voorzien door in de wet in formele zin afstand te nemen van deze te restrictieve interpretatie. Een dergelijke verstrekking heeft tot doel de verzekeraar in staat te stellen zijn civielrechtelijke claim in rechte tot gelding te brengen. Op het desbetreffende gegeven is vervolgens het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing. Artikel 22, eerste lid, geeft een ontheffing van het verbod tot verwerking van deze strafrechtelijke gegevens. Artikel 8, onder f, en 9, eerste lid, laten toe dat de verzekeraar het gegeven gebruikt voor dat doel, alsmede voor daarmee verenigbare doelen. In het algemeen zal de bestrijding van ernstige fraude als een vorm van verenigbaar gebruik kunnen worden aangemerkt. Het gebruik in het verband van de acceptatie van de aanvraag van een nieuwe verzekering, zeker wanneer dit een verzekering van een geheel andere aard betreft, daarentegen niet.

A, onder 4

In artikel 6 van dit wetsvoorstel zijn regels opgenomen over het verwerken van DNA-profielen en celmateriaal. Deze voorschriften zijn eveneens opgenomen in de voorgestelde artikelen 151a, zesde lid, en 195, vierde lid, van het voorstel van wet tot wijziging van de regeling van DNA-onderzoek in strafzaken (Kamerstukken II, 1998/99, 26 271, nrs. 1–2). Gelet op het feit dat de inwerkingtreding van beide wetsvoorstellen naar verwachting gelijktijdig zal zijn, is er voor gekozen om artikel 6 van het onderhavige wetsvoorstel te schrappen.

A, onder 5

Het Wetboek van Koophandel en het daarop gebaseerde Schepelingenbesluit bevatten diverse bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens bij de aanmonstering, de vereiste geneeskundige verklaringen en de registratie van monsterrollen en monsterboekjes.

De verwerking van gegevens betreffende de gezondheid vindt, na afloop van het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 31 van het Schepelingenbesluit plaats op twee manieren.

Artikel 31, vijfde lid, van het Schepelingenbesluit schrijft voor dat van tijdelijke, voorlopige en blijvende ongeschiktbevindingen door de keuringsarts onverwijld mededeling wordt gedaan aan het hoofd van de Scheepvaartinspectie. Voor deze gegevensverwerking bestaat geen wettelijke grondslag. Daarin wordt in het voorgestelde artikel 451d, derde lid, voorzien (artikel 5 (nieuw)). Gegeven het systeem van de Wet bescherming persoonsgegevens is het noodzakelijk deze gegevensverwerking aan een doelomschrijving te binden en tot aanwijzing van een verantwoordelijke over te gaan. Voorgesteld wordt daarvoor aan te sluiten bij het stelsel van het Schepelingenbesluit en zodoende aansluiting te zoeken bij de bestuurlijke taken van het hoofd van de Scheepvaartinspectie terzake. Het ligt in de rede het hoofd van de Scheepvaartinspectie aan te wijzen als verantwoordelijke voor deze gegevensverwerking.

B, onder 1

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties was in het oorspronkelijke wetsvoorstel in de aanhef van hoofdstuk 3 onvolledig aangehaald, zoals de leden van de CDA-fractie in het verslag terecht opmerkten. Met deze wijziging wordt die ommissie rechtgezet.

B, onder 2

onderdeel a

In onderdeel AF was abusievelijk naar een verkeerd artikel in de Algemene wet bestuursrecht verwezen. Die omissie wordt met deze wijziging hersteld.

onderdelen b en c

De in deze nota van wijziging voorgestelde aanpassingen van de artikelen 99 en 100 van de Wet gemeentelijke basisadministraties persoonsgegevens (Wet GBA) vloeien niet rechtstreeks voort uit Europese privacyrichtlijn, maar zijn het gevolg van een herijking van de uitgangspunten inzake de verwerking van persoonsgegevens in de gemeentelijke basisadministraties naar aanleiding van de richtlijn. Gelet op de aard van de aanpassingen en de nauwe verbondenheid met de reeds in het wetsvoorstel opgenomen wijzigingen, ligt het voor de hand om deze onder te brengen in het onderhavige wetsvoorstel. De wijziging van artikel 100 van de Wet GBA is reeds aangekondigd tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Handelingen II, 1999–2000, 49-3607, wetsvoorstel 26 228) en in de brief van de minister-president, minister van Algemene Zaken en de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Financiën van 21 maart 2000 aan de Tweede Kamer met betrekking tot tegoeden uit de Tweede Wereldoorlog (Kamerstukken II, 1999–2000, 25 839, nr. 13, blz. 11–12).

De verstrekkingen aan vrije derden

Gemeenten hebben de bevoegdheid om bij verordening te bepalen of en in welke mate gegevens worden verstrekt uit de basisadministratie van de desbetreffende gemeente aan door hen nader aan te duiden derden, de zogenaamde vrije derden (artikel 100 van de Wet GBA). Blijkens de gemeentelijke verordeningen is aan deze bevoegdheid op uiteenlopende wijze invulling gegeven. Sommige gemeenten hebben in hun verordening slechts een zeer beperkt verstrekkingenregime mogelijk gemaakt, andere gaan daarin veel verder en verstrekken aan nagenoeg iedereen gegevens uit de basisadministratie. Het verstrekken van informatie aan lokale maatschappelijke organisaties, zoals woningbouwcorporaties en door gemeenten gesubsidieerde instellingen, is daarbij zeer gebruikelijk. In sommige gemeenten worden ook (afhankelijk van het beleid ter zake) gegevens verstrekt aan incassobureaus, banken, verzekeringsmaatschappijen, postorderbedrijven en particulieren.

De richtlijn legt bijzondere nadruk op het doel van de verwerking van persoonsgegevens en de voorwaarden waaronder doorbreking van het doel toelaatbaar is. Bij de invoering van de Wet GBA waren er destijds onvoldoende redenen om met betrekking tot de verstrekking van gegevens uit de bevolkingsboekhouding aan vrije derden wijzigingen aan te brengen in de gegroeide praktijk. In het licht van de richtlijn en de ervaringen die sedert de inwerkingtreding van de Wet GBA met dergelijke verstrekkingen zijn opgedaan, bestaat er evenwel thans aanleiding om deze verstrekkingen nader te normeren.

In de eerste plaats wordt in artikel 100, eerste lid, onderdeel a, van de Wet GBA voorgesteld de gegevensverstrekking te beperken tot rechtspersonen die opereren zonder winstoogmerk. Hierbij heeft een overwegende rol gespeeld, dat het verstrekken van gegevens aan commerciële bedrijven niet tot het doel van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens behoort. De gegevens worden niet voor commerciële maar voor publieke doeleinden verzameld. Verstrekking van gegevens aan commerciële instellingen staat in beginsel dan ook op gespannen voet met de primaire doelstelling van de basisadministraties. De richtlijn stelt in artikel 13 aan de doorbreking van het primaire doel van een gegevensverwerking de voorwaarde dat deze noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen. Dit uitgangspunt, dat in algemene zin reeds is verwoord in het oorspronkelijke wetsvoorstel, verdraagt zich niet met de zeer ruime mogelijkheden die artikel 100 van de Wet GBA thans biedt tot verstrekking van persoonsgegevens aan commerciële instellingen. Om die reden wordt voorgesteld de gegevensverstrekking op grond van artikel 100 aan commerciële instellingen volledig uit te sluiten. Dit laat verstrekking van gegevens aan dergelijke instellingen voor zover deze zijn grond vindt in de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift, overeenkomstig de artikelen 98 en 99 van de Wet GBA, overigens onverlet. Te denken valt hierbij aan verstrekking van gegevens aan instellingen als pensioenfondsen, verzekeraars, deurwaarders en notarissen.

Het blijft daarnaast ingevolge artikel 100, eerste lid, onderdeel b, van de Wet GBA ook in de toekomst mogelijk om gegevens te verstrekken aan natuurlijke personen. Hierbij geldt het vereiste dat de gegevens slechts kunnen worden verstrekt ten behoeve van een persoonlijk, niet-commercieel belang. Gedacht kan worden aan een verstrekking van gegevens ten behoeve van een reünie of het opsporen van een familielid. Bij de behandeling van een verzoek om verstrekking van gegevens als hier bedoeld, dient te worden nagegaan of het inderdaad om een persoonlijk, niet commercieel belang gaat. Indien blijkt dat de betrokken persoon optreedt als vertegenwoordiger of gemachtigde van een (al dan niet commerciële) instelling, wordt de verstrekking geweigerd. Een indicatie van het achterliggende doel van een verzoek kan het aantal gevraagde gegevens zijn en het logische verband tussen deze gegevens onderling en hun relatie tot het verzoek. Van betrokkene mag worden gevraagd dat hij bijvoorbeeld met documenten aannemelijk maakt, dat het hier om familieleden gaat of voormalige schoolkameraden die hij voor een reünie wil uitnodigen.

Een nadere waarborg bij de verstrekking als bedoeld in onderdeel b van artikel 100, eerste lid, van de Wet GBA is de eis dat aan degene wiens persoonsgegevens het betreft, voorafgaand schriftelijk toestemming voor de verstrekking wordt gevraagd. Hier ligt een taak voor de gemeente, aangezien de verzoeker door het ontbreken van de daarvoor benodigde (adres)gegevens daartoe zelf niet in staat is. Deze handelwijze is overigens in een groot aantal gemeenten reeds gangbaar. Het vooraf vragen van toestemming aan de persoon wiens gegevens worden opgevraagd, is niet als voorwaarde gesteld bij verstrekkingen aan rechtspersonen zonder winstoogmerk, bedoeld in onderdeel a van het eerste lid van dit artikel. Het zal in dergelijke gevallen om grotere aantallen verstrekkingen gaan. Het telkens vragen van voorafgaande toestemming zou tot een te grote werklast voor de gemeenten leiden. Op dit punt kan worden volstaan met de bestaande mogelijkheid voor de ingeschrevene om desgewenst ingevolge artikel 102, eerste lid, verstrekking van zijn gegevens tegen te gaan door daartoe een schriftelijk verzoek te doen aan het college van burgemeester en wethouders.

In het oorspronkelijke wetsvoorstel is voorts een wijziging van artikel 100, derde lid, van de Wet GBA opgenomen, waardoor verstrekking van het gegeven over het verblijfsrecht van de ingeschrevene aan vrije derden wordt uitgesloten. In lijn met het voornoemde uitgangspunt dat het doorbreken van de primaire doelstelling van de gegevensverwerking in het bijzonder bij verstrekking van gegevens aan vrije derden tot een terughoudende opstelling dient te leiden, wordt voorgesteld de in artikel 100, derde lid, genoemde verstrekkingsmogelijkheid te laten vervallen. Dit betekent dat uitsluitend nog de beperkte set gegevens, genoemd in het voorgestelde artikel 100, tweede lid, van de Wet GBA aan vrije derden kunnen worden verstrekt. Er bestaat in de praktijk welbeschouwd ook geen aanleiding om meer gegevens te verstrekken. Voor zover daaraan wel behoefte bestaat bij vrije derden, kunnen zij op basis van de verkregen adresgegevens bij de betrokken persoon zelf andere gegevens opvragen.

Voorzieningen ten behoeve van financiële instellingen

De Registratiekamer stelt in haar advies op de in deze nota van wijziging opgenomen aanpassing van artikel 100 Wet GBA, dat diverse profit en non-profit instellingen en personen belang kunnen hebben bij informatie uit de GBA. Indien de verstrekking noodzakelijk is in het belang van de bescherming van betrokkene of van rechten en vrijheden van anderen en er sprake is van een dringende maatschappelijke behoefte en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht worden genomen, is voldaan aan het normenkader dat geldt voor de verstrekking van persoonsgegevens uit de gemeentelijke basisadministraties aan vrije derden, aldus de Registratiekamer. Om die reden adviseerde de Registratiekamer de voorgestelde wijziging van artikel 100 Wet GBA te heroverwegen.

Naar aanleiding van de advisering door de Registratiekamer is nagegaan in hoeverre aan de behoefte van de bedoelde profit en non profit instellingen aan algemene persoonsgegevens tegemoet kan worden gekomen. Hierbij is tevens het op 15 december 1999 gepresenteerde rapport van de Begeleidingscommissie onderzoek financiële tegoeden Tweede Wereldoorlog in Nederland, de commissie Scholten, betrokken. Deze commissie acht een betere regelgeving op het punt van onvindbare eigenaren van vermogenswaarden van belang. In de hiervoor genoemde brief aan de Tweede Kamer inzake Tegoeden Tweede Wereldoorlog wordt medegedeeld, dat in het kader van uitvoering van deze aanbeveling bij de onderhavige wijziging van de Wet GBA zal worden bezien in hoeverre de toegang van banken tot de GBA voor de opsporing van onvindbare crediteuren kan worden verbeterd.

Het voorgaande heeft geleid tot het voorstel om artikel 99, eerste lid, van de Wet GBA uit te breiden met de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur kredietinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en beleggingsinstellingen aan te wijzen, die in aanmerking komen voor de systematische verstrekking van algemene en verwijsgegevens uit de GBA, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn om aanspraken van gerechtigden op, al dan niet op termijn opvorderbare gelden, effecten of goederen op de instelling of verzekeraar, te kunnen honoreren.

In dit verband is het volgende van belang. Als gevolg van het terugtreden van de overheid op het gebied van de sociale zekerheid en de toenemende flexibilisering en individualisering van de arbeidsvoorwaarden, waaronder het pensioen, is het belang van de activiteiten van financiële instellingen toegenomen. Immers, door deze ontwikkelingen worden taken die voorheen tot het sociale zekerheidssysteem behoorden, nu door verzekeraars uitgevoerd. Naarmate de verantwoordelijkheid voor de oudedagsvoorziening meer bij de individuele werknemer wordt gelegd en de overheid op dit terrein meer terugtreedt, neemt ook het maatschappelijk belang van sparen en beleggen, zoals uitgevoerd door beleggingsinstellingen, effecteninstellingen en kredietinstellingen, en dus van de financiële bedrijfstak als geheel, toe.

Een van de kenmerken van een verzekeringsovereenkomst is de omgekeerde produktiecyclus. Een verzekeringnemer betaalt op zeker moment premie, terwijl het tijdstip en de omvang van de tegenprestatie onbekend is, of in de verre toekomst ligt. Het kan voorkomen dat op dat latere moment de gerechtigde op een uitkering een ander is dan de verzekeringnemer of de verzekerde ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst (bijvoorbeeld een nabestaande), of dat diens adresgegevens de verzekeraar niet bekend zijn.

Voor beleggings-, effecten- en kredietinstellingen geldt dat gerechtigden op opvorderbare gelden en effectentegoeden deze soms gedurende lange tijd onaangetast op een rekening hebben staan. Indien niet kan worden achterhaald wie gerechtigd is op deze tegoeden, vervallen deze na verloop van tijd aan de instellingen.

Financiële instellingen dienen een redelijke inspanning te verrichten om de persoonsgegevens van gerechtigden te achterhalen. Door mutaties in de persoonsgegevens van deze gerechtigden of, bijvoorbeeld na overlijden, van hun rechtsopvolgers, kan het voorkomen dat bij deze instellingen geen actuele persoonsgegevens meer bekend zijn van gerechtigden op deze gelden en tegoeden.

Voor het verkrijgen van deze informatie kunnen gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noodzakelijk zijn. De mogelijkheid om die gegevens te verkrijgen, die financiële instellingen tot nu toe hadden op grond van artikel 100, eerste lid, van de Wet GBA, komt door de bovenvermelde wijziging van dit artikel te vervallen. Hierdoor ontvalt deze instellingen een van de middelen om uitvoering te geven aan bovengenoemde inspanningsverplichting om persoonsgegevens van gerechtigden op verzekeringsuitkeringen, opvorderbare gelden of effectentegoeden te achterhalen. Daardoor zouden bijvoorbeeld personen die voor hun oudedagsvoorziening zijn aangewezen op particuliere verzekeringen of op hun spaartegoeden, eventueel in effecten, in het nadeel kunnen komen ten opzichte van degenen die een pensioenvoorziening hebben als bedoeld in de Pensioen- en spaarfondsenwet. Teneinde dit te voorkomen is het voor financiële instellingen noodzakelijk inlichtingen te kunnen verkrijgen uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

In artikel 99, eerste lid, van de Wet GBA wordt daarom voorzien in de wettelijke basis om kredietinstellingen, verzekeraars, beleggings- en effecteninstellingen bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen als gerechtigden op persoonsgegevens uit de basisadministraties.

Het gaat daarbij slechts om verstrekking van gegevens voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor het kunnen honoreren van aanspraken van gerechtigden op gelden, effecten of goederen.

In de algemene maatregel van bestuur zal worden omschreven welke categorieen instellingen en verzekeraars voor welke doeleinden kunnen terugvallen op gegevens uit de basisadministratie. Deze algemene maatregel van bestuur doorloopt een zogenoemde «voorhangprocedure» zodat het parlement in de gelegenheid wordt gesteld daarop controle uit te oefenen.

De verstrekking kan in beginsel beperkt blijven tot de actuele adresgegevens van gerechtigden. In bijzondere omstandigheden kunnen ook andere gegevens worden verstrekt, mits de financiële instelling die om gegevensverstrekking verzoekt bij haar aanvraag de noodzaak van deze verstrekking aangeeft. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de adresgegevens van nabestaanden die als rechtsopvolger aanspraak kunnen maken op de verzekeringsuitkeringen, opvorderbare gelden of effectentegoeden van de overledene.

onderdeel d

Artikel 110 bevat het voorschrift dat de verstrekking van persoonsgegevens uit de GBA dient te worden geprotocolleerd. De wijziging van het artikel ten opzichte van de tekst in het oorspronkelijke wetsvoorstel houdt enerzijds verband met de bij deze nota van wijziging voorgestelde uitbreiding van artikel 99, eerste lid, van de Wet GBA, waardoor het mogelijk wordt gegevens te verstrekken aan instellingen die aanspraken moeten honoreren van gerechtigden op, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden, effecten of goederen. Deze instellingen zullen in beginsel hun gegevens met gebruikmaking van het bepaalde in artikel 92, tweede lid, op papier bevragen en niet, zoals de andere bijzondere derden bedoeld in artikel 99, via het GBA-netwerk. Dit betekent dat dergelijke verstrekkingen separaat dienen te worden geregistreerd. Het huidige artikel 110 van de Wet GBA hield met deze mogelijkheid nog geen rekening. Daarnaast is het in het licht van de aanscherping van artikel 100 van de Wet GBA, die eveneens in deze nota van wijziging wordt voorgesteld, wenselijk om de protocolleringsplicht ook te laten gelden voor de verstrekking van gegevens die ingevolge dat artikel plaatsvindt. Gezien de beperkte verstrekkingsmogelijkheden die artikel 100 van de Wet GBA straks nog biedt, is het niet te verwachten dat dit leidt tot een verzwaring van de werkzaamheden voor de gemeenten. Daarbij is van belang, dat ingevolge het gewijzigde artikel 100 van de Wet GBA de verstrekking van gegevens aan natuurlijke personen nog slechts kan plaatsvinden met voorafgaande schriftelijke toestemming van de ingeschrevene van wie gegevens worden verstrekt. Indien deze schriftelijke toestemmingen gedurende een jaar worden bewaard, is daarmee aan de protocolleringsplicht voldaan.

Het voorgaande heeft tot gevolg dat de redactie van artikel 110 van de Wet GBA sterk kan worden vereenvoudigd. Het college van burgemeester en wethouders dient gedurende het jaar volgend op de verstrekking aantekening te houden van de verstrekking van gegevens, tenzij de verstrekking van gegevens in de genoemde periode anderszins is te herleiden uit de basisadministratie (waarbij met name moet worden gedacht aan de protocollering van de geautomatiseerde gegevensverstrekking die in de GBA-systemen is ingebouwd). Van protocollering kan voorts worden afgezien, indien ingevolge artikel 103, derde lid, van de Wet GBA in verband met het belang van de veiligheid van de staat of de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten, geen mededeling van de verstrekking wordt gedaan.

onderdeel e

Het toevoegen van onderdeel AYa houdt verband met de wijziging van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens die op 28 maart 2000 door de Eerste Kamer is aangenomen (Kamerstukken I, 99–2000, 26 228), waarbij een nieuw artikel 120a is ingevoegd. In dat artikel wordt melding gemaakt van de Registratiekamer. Aangezien het desbetreffende wetsvoorstel binnenkort in werking zal treden, is een aparte samenloopbepaling met het onderhavige wetsvoorstel niet nodig. Volstaan kan worden met de in artikel I, onderdeel D, opgenomen bepaling.

C

Artikel 5

Het in dit artikel bedoelde register wordt bijgehouden door de Scheepvaartinspectie. Voorzover de in dit register bedoelde gegevens worden gebruikt ten behoeve van taken die voortvloeien uit andere wetten dan de onderhavige, is dit in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens (artikel 8, onderdeel c).

Artikel 6

Verwezen zij naar de toelichting op artikel 5.

Artikel 7

De Minister die een vaarplichtige een medische aanwijzing wil opleggen, dient ten minste te beschikken over gegevens die hem tot een dergelijke beslissing kunnen leiden. Het gaat daarbij om gegevens omtrent de gezondheid als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Derhalve wordt hier de bevoegdheid tot het verwerken van die gegevens neergelegd. Tevens wordt – met het oog op de noodzakelijke doelbinding – de strekking van het verwerken van de gegevens geregeld. De bevoegdheid om die gegevens in een procedure van bezwaar als bedoeld in artikel 12, te gebruiken volgt uit artikel 23 Wbp.

Artikel 8

De Wet sloopregeling binnenvaart kent een registratieplicht, zonder dat uit de wettelijke context rechtstreeks blijkt waartoe die registratie van schepen dient. Gelet op de doelbinding van deze registratie, waartoe de Wet bescherming persoonsgegevens verplicht, worden de doeleinden van de registratie in artikel 7 opgenomen.

Artikel 9

Om redenen van doelmatigheid is bij de vormgeving van dit artikel reeds rekening gehouden met het feit dat op afzienbare termijn de wet van 16 maart 2000, houdende wijziging van de Binnenschepenwet in verband met de implementatie van richtlijn nr. 96/50/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden (PbEG L 235) (Stb. 142) in werking treedt.

Voor het verkrijgen van een vaarbewijs op grond van artikel 18 van de Binnenschepenwet is overlegging van een geneeskundige verklaring vereist. De belanghebbende dient een onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid, de geestelijke geschiktheid alsmede de geschiktheid van het gehoor- en het gezichtsorgaan met goed gevolg te kunnen doorstaan. Verder kent artikel 25 van de Binnenschepenwet een mogelijkheid om bij vermoeden van lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van de schipper deze te verplichten een onderzoek te ondergaan. In beide gevallen worden gegevens betreffende de gezondheid verwerkt. In de voorgestelde bepalingen wordt voorzien in de noodzakelijke wettelijke grondslag voor deze verwerking. Aangezien de Minister van Verkeer en Waterstaat het tot het verlenen en intrekken van vaarbewijzen aangewezen bestuursorgaan is, ligt het in de rede de Minister ook als verantwoordelijke voor deze gegevensverwerking aan te merken.

Artikel 10

Bij de uitvoering van de bij en krachtens de Loodsenwet vastgestelde regels vinden verschillende vormen van verwerking van gegevens betreffende de gezondheid plaats. Zowel voor de inschrijving als registerloods, als voor het totstandkomen van een leerovereenkomst als adspirant-registerloods, als voor het verlenen van een certificaat als zogeheten certificaatloods dient te worden voldaan aan de nodige eisen van gezondheid of lichamelijke en geestelijke geschiktheid. Het gaat daarbij om de verklaring van geschiktheid voor de zeevaart, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het Schepelingenbesluit en de verklaring betreffende het gezichts- en gehoororgaan van kapiteins en stuurlieden, bedoeld in artikel 118, eerste lid, onder a, van het Schepenbesluit 1965. De voorgestelde bepalingen voorzien in de daarvoor benodigde wettelijke grondslagen.

Verschillen zijn er waar het gaat om de aanwijzing van de verantwoordelijken voor deze gegevensverwerking. Uit de systematiek van de Loodsenwet vloeit voort dat de inschrijving als registerloods geschiedt onder verantwoordelijkheid van de algemene raad van de Nederlandse Loodsencorporatie (NLC), de totstandkoming van een leerovereenkomst voor de opleiding van adspirant-registerloodsen een verantwoordelijkheid is van de desbetreffende regionale loodsencorporatie en dat de verlening en de intrekking van een certificaat voor een certificaatloods een gemengde verantwoordelijkheid is van de Minister van Verkeer en Waterstaat en de bevoegde examencommissies. In dit wetsvoorstel wordt bij deze systematiek aangesloten.

Wat het loodsenregister betreft is het evident dat dit register openbaar is. Dat brengt met zich dat de doeleinden voor de gegevensverwerkingen die in het kader van het register plaatsvinden, moeten worden bepaald en dat ook een verantwoordelijke moet worden aangewezen. Het register is bedoeld als waarborg voor een goede en gecontroleerde beroepsuitoefening door de loodsen; buiten de Loodsenwet vervult het geen functie. Bij de taakomschrijving van het loodsenregister is aangesloten bij hetgeen de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1987/88, 20 290, nr. 3) en de nota van toelichting op het Loodsenregisterbesluit (Stb. 1988, 394) over de taak van het register melden. Als verantwoordelijke voor de gegevensverwerking is de algemene raad van de NLC aangewezen. Op grond van artikel 21, vijfde lid, Loodsenwet is die raad reeds belast met het beheer van het loodsenregister.

Artikel 11

Het Besluit Reglement Rijnpatenten 1998 berust, ten aanzien van de voorwaarden voor het verkrijgen en intrekken van Rijnpatenten, op artikel 4, tweede lid, onderdeel b, van de Scheepvaartverkeerswet. Onder deze voorwaarden zijn mede begrepen eisen betreffende de medische geschiktheid en de eis dat geen strafbare feiten zijn gepleegd met betrekking tot de scheepvaart, alsmede dat uit het overig voorafgaand gedrag verwacht mag worden dat een schip veilig wordt gevoerd en het bevel over de bemanning uitgeoefend mag worden (artikel 2.01 van de bijlage bij het Besluit). Deze verwerking van gegevens betreffende de gezondheid en het strafrechtelijk verleden behoort van een wettelijke grondslag te worden voorzien. Het voorgestelde artikel 4, vijfde lid, van de Scheepvaartverkeerswet strekt daartoe. Voorgesteld wordt de bevoegde autoriteit aangewezen krachtens artikel 2 van het Besluit Reglement Rijnpatenten als verantwoordelijke aan te wijzen.

Op grond van artikel 10, tweede lid, van de Scheepvaartverkeerswet kan vrijstelling worden verleend aan een kapitein of stuurman van de verplichting gebruik te maken van de diensten van een loods. De desbetreffende kapitein of stuurman kan, indien hij aan bepaalde bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geformuleerde eisen voldoet een verklaring van vrijstelling aanvragen. Om in aanmerking te komen voor deze verklaring dient de belanghebbende de verklaring van geschiktheid voor de zeevaart, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het Schepelingenbesluit en de verklaring betreffende het gezichts- en gehoororgaan van kapiteins en stuurlieden, bedoeld in artikel 118, eerste lid, onder a, van het Schepenbesluit 1965 over te leggen aan het bevoegde bestuursorgaan. De vereisten voor de afgifte van een verklaring omvatten ook medische eisen blijkens artikel 3 van het Besluit verklaringhouders. Het voorgestelde artikel 10, vijfde lid, voorziet in de noodzakelijke wettelijke grondslag voor deze gegevensverwerking. Als verantwoordelijke wordt de regionale autoriteit in de zin van het Loodsplichtbesluit 1995 aangewezen.

Artikel 12

Uit artikel 34 van het Besluit goederenvervoer over de weg volgt dat aan de eisen van betrouwbaarheid, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet goederenvervoer over de weg, niet langer wordt voldaan indien in een bepaalde periode herhaalde malen sprake is van onherroepelijke veroordelingen wegens een aantal specifieke strafbare feiten die betrekking hebben op het wegverkeer en het beroepsgoederenvervoer. Wanneer aan die eisen niet meer wordt voldaan, volgt uit artikel 12 van de Wet goederenvervoer over de weg dat de vergunning voor het binnenlands beroepsgoederenvervoer wordt ingetrokken.

In artikel 35 van het Besluit goederenvervoer over de weg zijn de maatstaven opgesomd op grond waarvan wordt bepaald of er sprake is van het herhaaldelijk overtreden van het verbod neergelegd in artikel 14 van de Wet goederenvervoer over de weg. Indien sprake is van het herhaaldelijk overtreden van dit verbod (dat ingevolge artikel 1 van de Wet op de economische delicten strafrechtelijk wordt gehandhaafd), wordt de vergunning voor het binnenlands beroepsgoederenvervoer ingetrokken, zo volgt uit artikel 12 van de Wet goederenvervoer over de weg.

Uiteraard impliceren deze mechanismen dat er verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens plaatsvindt door het bevoegde bestuursorgaan. Deze gegevensverwerking dient van een wettelijke grondslag te worden voorzien. Het voorgestelde artikel 12, vierde lid, van de Wet goederenvervoer over de weg voorziet daarin. Als verantwoordelijke wordt de Stichting NIWO aangemerkt. De NIWO is het bestuursorgaan, belast met de verlening en intrekking van de vergunningen.

Artikel 13

De Wet vervoer binnenvaart heeft als belangrijkste functie die van marktordening, en strekt mede ter uitvoering van Europese en andere volkenrechtelijke verplichtingen. Dit leidt ertoe dat de Minister op de markt enige greep heeft in de vorm van vergunningen, vergunningbewijzen, Rijnvaartverklaringen, inschrijvingen eigen vervoer, wijziging van deze documenten, e.d. Dientengevolge worden door de Minister (in casu de Rijksverkeersinspectie) een veelheid van persoonsgegevens ontvangen, verwerkt en beheerd. Het merendeel van die gegevens is van niet-gevoelige aard. Echter in de gevallen waarnaar het voorgestelde artikel 58a, eerste lid, verwijst, is het noodzakelijk de gezondheid van betrokkene in de beslissing mee te nemen. Datzelfde geldt als voor de betrouwbaarheid of kredietwaardigheid het eventuele strafrechtelijke verleden van een betrokkene aan de orde zou komen, zoals bedoeld in het tweede lid. Op basis van artikel 11 van de Wet vervoer binnenvaart worden medische gegevens verwerkt, indien ingevolge de Regeling vergunningverlening aanvragen worden gedaan om ontheffing van artikel 11, een en ander in overeenstemming met artikel 16 van het Besluit vervoer binnenvaart. Lichamelijke ongeschiktheid is een ontheffingsgrond Artikel 58b geeft ten aanzien van de verwerking van gevoelige persoonsgegevens een wettelijke basis aan de algemene maatregel van bestuur Besluit Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995, die strekt tot uitvoering van de Akte van Mannheim; zie ook artikel 17.

Artikel 14

Het doel van het rompbevrachtingsregister bestaat primair in het vaststellen of een bepaald schip een zeeschip is met de Nederlandse nationaliteit. Het is wenselijk te bepalen dat uitsluitend voor de wettelijke doelen gegevens uit het register worden verstrekt. In die zin vindt een beperking plaats op de openbaarheid van het register, vergelijkbaar bijvoorbeeld met het voorgestelde artikel 3a, tweede lid, van de Kadasterwet (hoofdstuk 7, artikel 1, onderdeel A, van dit wetsvoorstel).

Artikel 15

Op grond van artikel 24 van het Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart moet een bemanningslid in het bezit zijn van een geldig dienstboekje, afgegeven onder verantwoordelijkheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat. Een dienstboekje wordt eerst uitgereikt wanneer het bemanningslid in het bezit is van een geldige geneeskundige verklaring, zo volgt uit genoemd artikel 24.

Uit artikel 22 van het Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart volgt dat een onderzoek moet volgen gericht op de afgifte van neen nieuwe geneeskundige verklaring, indien er ten aanzien van het bemanningslid sprake is van een vermoeden dat niet meer wordt voldaan aan de eisen betreffende de lichamelijke geschiktheid, als bedoeld in artikel 19 van het Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart.

Het is evident dat in beide gevallen verwerking van gegevens betreffende de gezondheid plaatsvindt. Er dient te worden voorzien in een wettelijke grondslag daarvoor. Het voorgestelde artikel 5, derde lid, van de Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart strekt daartoe. Voorgesteld wordt de Minister van Verkeer en Waterstaat aan te wijzen als verantwoordelijke voor deze verwerking. In de praktijk vinden de daaruit voortvloeiende werkzaamheden plaats bij de Rijksverkeersinspectie, krachtens mandaat.

Artikel 16

Het Besluit Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995 is een zelfstandige algemene maatregel van bestuur, die strekt tot uitvoering van de Akte van Mannheim. Ingevolge deze algemene maatregel van bestuur worden gevoelige persoonsgegevens verwerkt. Omdat voor de verwerking van gevoelige persoonsgegevens een wettelijke basis is vereist, wordt een dergelijke basis in de Wet vervoer binnenvaart opgenomen.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel

Naar boven