26 407 Biodiversiteit

Nr. 68 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 september 2012

Van 1 tot 5 oktober 2012 vindt de zesde vergadering der partijen (COPMOP/6) bij het Cartagena protocol inzake bioveiligheid plaats. Met deze brief wil ik uw Kamer informeren over deze vergadering en de inzet van Nederland daarbij.

Het Cartagena protocol inzake bioveiligheid (verder: het protocol) stelt regels bij internationale overbrenging van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s), in de context van het protocol levende gemodificeerde organismen genoemd. Het protocol is tot stand gekomen binnen het verdrag van Rio inzake biodiversiteit (CBD). COPMOP/6 vindt plaats in de week vóór de 11e vergadering van partijen (COP/11) bij het biodiversiteitsverdrag. Over die vergadering zal de Staatssecretaris van EL&I u per brief informeren.

De Europese Unie en alle lidstaten zijn partij bij het protocol. De Europese Unie treedt bij COPMOP/6 voor alle onderwerpen gecoördineerd op. Vooraf en ter plaatse komen de lidstaten per agendapunt een Europees standpunt overeen. In deze brief breng ik u voor de belangrijkste agendapunten op de hoogte van het Europese standpunt, dat met inbreng en instemming van Nederland tot stand is gekomen. De hoofdlijnen van de EU inzet zijn bij de Milieuraad van 11 juni 2012 vastgelegd in Raadsconclusies 1.

Risicoanalyse en risicomanagement

In de afgelopen jaren is veel werk verricht om te komen tot aanbevelingen op het gebied van risicoanalyse en risicomanagement van ggo’s. Het doel van deze inspanningen is enerzijds een zekere harmonisering te bewerkstelligen van de wijze waarop wereldwijd risicobeoordelingen worden uitgevoerd, en anderzijds het helpen van (ontwikkelings)landen die weinig ervaring hebben met zulke beoordelingen om deze zelfstandig uit te voeren. Een technische werkgroep waarin een aantal partijen bij het protocol (waaronder Nederland) vertegen-woordigd waren heeft aanbevelingen opgesteld, die nu ter adoptie voorliggen.

De EU is van mening dat de aanbevelingen door COPMOP/6 kunnen worden aangenomen. Verder is de vraag welk vervolg er nu aan het werk van de technische werkgroep moet worden gegeven. De EU is van mening dat de focus moet liggen op het in de praktijk toepassen van de aanbevelingen, opdat ervaring wordt opgegaan die op termijn kan leiden tot verdere verbetering en verfijning van de aanbevelingen. Dit is voor de EU urgenter dan het ontwikkelen van weer nieuwe aanbevelingen.

Naleving

Uit de beschikbare gegevens blijkt dat veel landen worstelen met het naleven van het protocol. O.a. het opzetten van nationale wetgevingssystemen en het aanleveren van informatie aan het informatieuitwisselingspunt (biosafety clearing house) verloopt in veel landen traag en moeizaam. Tot voor kort kon het comité dat dient toe te zien op de naleving zelf geen initiatief nemen om deze problemen te adresseren. Bij de vorige vergadering der partijen (COPMOP/5) heeft het comité op voorstel van de EU de mogelijkheid gekregen om op eigen initiatief landen te benaderen om hulp aan te bieden2. De EU is blij dat het comité deze mogelijkheid in het afgelopen jaar heeft aangegrepen en moedigt het comité aan om hiermee door te gaan. Verder roept de EU de andere Partijen op om prioriteit te geven aan het naleven van het protocol.

Capaciteitsopbouw

Capaciteitsopbouw richt zich erop om ontwikkelingslanden in staat te stellen om zelfstandig beslissingen te nemen over ggo’s. Bij COPMOP/6 wordt het samenwerkingsmechanisme voor capaciteitsopbouw herzien. De EU is voorstander van vraaggestuurde capaciteitsopbouw. De aanpassing van het samenwerkingsmechanisme moet zo effectief mogelijk omgaan met de afnemende financieringsmogelijkheden en dus nauw aansluiten bij de behoeften in de ontwikkelingslanden.

Sociaal-economische aspecten

Het protocol staat Partijen toe om sociaal-economische aspecten in overweging te nemen in de besluitvorming over ggo’s, mits dit niet conflicteert met andere internationale afspraken (met name de WTO). Verder nodigt het protocol Partijen uit om informatie uit te wisselen over deze aspecten. In de EU speelt de discussie over sociaal-economische aspecten volop. In de EU wordt op dit moment oa. gewerkt aan het uitwerken van objectiveerbare indicatoren voor sociaal-economische aspecten. De EU zal constructief meedoen aan de discussie en haar ervaringen delen met de andere Partijen. Gelet op de vele vragen die nog spelen rond dit thema lijkt het echter te vroeg om concrete richtsnoeren uit te werken op het gebied van sociaal-economische aspecten.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J. J. Atsma


X Noot
1

Kamerstukken II, 2011 – 2012, 21 501-08, nr. 432.

X Noot
2

De Kamer is over de uitkomst van deze vergadering geïnformeerd per brief van 25 januari 2011 (Kamerstukken II, 2010 – 2011, 26 407 nr. 52).

Naar boven