26 398
Ontwikkelingen rond het IOC

nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 6 april 1999

In vervolg op mijn brief van 9 februari 1999 (26 398, nr. 1), bericht ik u het volgende.

Op 17 en 18 maart jl. heeft in Lausanne een bijzondere zitting van het IOC plaatsgevonden.

Op deze zitting moest het IOC een aantal besluiten nemen over de voorstellen van de ad hoc Commissie Pound naar aanleiding van de aan het licht gebrachte misslagen bij de selectie van de steden voor de organisatie van de Olympische Spelen. Deze besluiten zouden enerzijds een afrekening met het verleden moeten inhouden en anderzijds voor de toekomst uitzicht moeten bieden op het herstel van de reputatie van het IOC.

In bijlage I treft u een beschrijving en analyse aan van de genomen maatregelen, alsmede een beoordeling daarvan, op mijn verzoek opgesteld door de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Uit deze analyse komt naar voren dat het IOC op duidelijke wijze heeft gereageerd op de geconstateerde misstappen en voorts een aantal maatregelen heeft getroffen om herhaling in de toekomst te voorkomen. Met de staatssecretaris meen ik dat het IOC daarmee een nieuwe weg inslaat die uitzicht biedt op herstel van vertrouwen in de integriteit van het IOC.

Hierbij teken ik overigens aan dat in het IOC het proces van onderzoek en herbezinning nog niet is voltooid, en dat verschillende van de genomen besluiten nog moeten worden uitgewerkt en uitgevoerd.

Mede in het licht van de afweging en beoordeling die voorafgaande aan het lidmaatschap van de Prins van Oranje is gemaakt en waarover op 8 april 1998 met uw Kamer is gesproken, kom ik, na toetsing van de door het IOC genomen maatregelen aan hetgeen daarover in mijn brief van 9 februari jl. is gesteld, tot het oordeel dat er geen reden is om de eerdere beslissing inzake het lidmaatschap te herzien. De Prins van Oranje zal derhalve zijn activiteiten in het kader van het IOC hervatten en daarmee een bijdrage kunnen leveren aan de toekomst van een zich vernieuwend IOC.

Volledigheidshalve wijs ik nog op de bijzondere positie ten aanzien van de Prins van Oranje in verband met de ministeriële verantwoordelijkheid waarover voorafgaand aan het lidmaatschap met de voorzitter van het IOC afspraken zijn gemaakt. Zie de bijgevoegde briefwisseling terzake tussen de toenmalige staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mevrouw Terpstra, en de heer Samaranch die u als bijlage bij antwoorden op vragen van de heer Marijnissen op 12 februari 1998 zijn toegezonden (bijlage II).1 Destijds is aangegeven dat de Prins van Oranje zal afzien van deelname aan IOC-besluiten met politieke implicaties en dat in geval van twijfel er overleg zal zijn. Het IOC heeft daarmee volledig ingestemd, zoals blijkt uit de brief van de voorzitter van het IOC.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

W. Kok

BIJLAGE I ANALYSE EN BEOORDELING VAN DE MAATREGELEN VAN HET IOC MET BETREKKING TOT ZIJN FUNCTIONEREN

In deze notitie wordt een inhoudelijke analyse en beoordeling gegeven van de uitkomsten van de buitengewone ledenvergadering van het IOC op 17 en 18 maart jl. Deze beoordeling is gebaseerd op alle documenten die het IOC inmiddels heeft gepubliceerd. Thans lopen er nog wel enkele onderzoeken (van o.m. de FBI en het IOC zelf) die op termijn tot verdere acties van IOC-zijde aanleiding zouden kunnen geven. Bij de beoordeling van de toekomst van het IOC is daarmee rekening gehouden.

De genomen besluiten behelzen, in vijf punten samengevat, het volgende.

1. In de eerste plaats heeft de voltallige IOC-vergadering met zeer grote meerderheid de voorstellen van de zogenaamde commissie Pound overgenomen. Dit heeft, nadat vier leden al vrijwillig waren opgestapt, geresulteerd in het royement van zes IOC-leden terwijl negen leden een al dan niet ernstige waarschuwing hebben gekregen. Bovendien heeft het IOC naar een tweetal leden die al een waarschuwing kregen, het interne onderzoek nog niet afgesloten.

Het is derhalve denkbaar dat op basis van later beschikbaar komende gegevens alsnog leden voor royement zullen worden voorgedragen. Op grond van deze ingrijpende maatregelen mag worden aangenomen dat het IOC zich niet kan permitteren in geval van bewijs een ander oordeel over deze leden te vellen dan een royement, wil men de geloofwaardigheid niet opnieuw ernstig op de proef stellen. De daadkracht van de IOC-leden met het royement van de eerder bedoelde leden is een tot op dat moment in de cultuur van het IOC niet eerder vertoond bewijs van «zelfreinigend» vermogen. Overigens zij vermeld dat over vier leden na het onderzoek van Pound is geconcludeerd, dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat zij zich aan corruptie of andere vergrijpen tegen de IOC-regels schuldig hebben gemaakt.

2. In de tweede plaats heeft het IOC de selectieprocedure van de stad waar de volgende Olympische Winterspelen in 2006 worden gehouden, verregaand gewijzigd. Deze wijziging houdt in dat er een keuzecommissie wordt geformeerd. Deze bestaat uit zowel leden als niet-leden van het IOC. In de keuzecommissie zullen in ieder geval geen leden zitting krijgen die enige betrokkenheid bij de kandidaat-steden hebben. Tijdens de 109e zitting van het IOC van 17–20 juni 1999 in Seoel krijgen de zes kandidaat-steden de gelegenheid zich te presenteren voor de voltallige vergadering. Vervolgens wordt er voornoemde keuzecommissie gekozen, die onmiddellijk daarna in beraad gaat en aan de algemene vergadering een voordracht van twee steden doet, geselecteerd uit de zes kandidaat-steden. De voltallige vergadering kiest onmiddellijk daarna uit deze twee steden de stad die de Spelen mag organiseren. Tenslotte is met onmiddellijke ingang aan IOC-leden verboden in die hoedanigheid nog kandidaat-steden te bezoeken. Dit alles om mogelijke beïnvloeding van IOC-leden op voorhand te voorkomen.

3. De hiervoor geschetste verkiezingsprocedure geldt vooralsnog alleen voor 2006. Aan een in te stellen «Commissie IOC-2000» wordt ondermeer de opdracht verstrekt aanbevelingen te doen voor een toekomstige biedings- en selectieprocedure. Voorts wordt aan deze commissie de opdracht verstrekt andere aspecten van de IOC-organisatie door te lichten. Dat betreft o.a. de wijze van verkiezing van nieuwe IOC-leden, de samenstelling van het IOC (waarbij het met name de bedoeling is de invloed van de internationale sportfederaties te versterken), besluitvormingsprocedures en de verdeling van inkomsten over alle partners van de Olympische Beweging. De commissie zal uit ongeveer 20 personen bestaan die voor een belangrijk deel van buiten het IOC afkomstig dienen te zijn. Gestreefd wordt naar de benoeming van aansprekende personen met groot internationaal gezag. Reeds in juni 1999 dient deze commissie een voorlopig rapport uit te brengen. Het voornemen bestaat een definitief rapport uit te brengen aan opnieuw een buitengewone IOC-ledenver- gadering eind 1999, begin 2000.

4. In de vierde plaats is besloten tot de instelling van een tweede commissie, de zogeheten «Ethische Commissie». Deze heeft als opdracht het geven van adviezen over de wijze waarop het IOC en haar leden dienen te handelen in overeenstemming met de goede gebruiken van het internationale bedrijfsleven en overheden. Ook deze commissie gaat niet-IOC-leden (naast IOC-leden) tellen.

5. Tot slot heeft het IOC ook gekozen voor een grotere openheid op het gebied van de financiën.

Zo zijn alle cijfers openbaar gemaakt die betrekking hebben op het functioneren van het IOC zelve, het Olympisch Museum en de Olympische Beweging. Daarnaast is een nieuwe declaratieregeling vastgesteld voor de reis- en verblijfskosten van IOC-leden. Deze worden nu geheel door het IOC zelf gedragen in plaats van door ontvangende organisaties en/of steden.

Op basis van deze maatregelen kan worden geconstateerd dat het IOC op een breed vlak heeft aangetoond dat het hem ernst is de geloofwaardigheid terug te winnen en tegelijkertijd de eerste stappen heeft genomen op weg naar een meer transparante organisatie die beter voldoet aan de eisen van deze tijd. Daar waar mogelijk zijn directe maatregelen getroffen (royement, waarschuwing, verkiezingsprocedure 2006 en een declaratieregeling), waar dit meer tijd vraagt worden commissies ingesteld om de noodzakelijke veranderingen voor te bereiden. Het strakke tijdpad dat het IOC zichzelf en de commissies heeft opgelegd, alsmede het gegeven dat meer dan de helft van de leden van deze commissies van buiten het IOC wordt aangetrokken, scheppen de verwachting dat de aangekondigde hervormingen snel en doeltreffend worden uitgevoerd.

Hoewel de effectuering van sommige maatregelen nog minimaal een halfjaar in beslag zal nemen, zijn de besluiten voldoende vertrouwenwekkend. Uitkomsten van nieuw onderzoek kunnen aanleiding zijn tot nieuwe discussies. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat het IOC alsdan niet op dezelfde adequate wijze zal reageren als nu is gebeurd. Het IOC zal immers geen mislukking van de ingezette en voorgenomen hervormingen wensen.

Met de hier weergegeven besluiten heeft het IOC belangrijke stappen gezet die de conclusie rechtvaardigen dat het de organisatie ernst is om het noodzakelijke vertrouwen in haar integriteit te herstellen.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven