nr. 39
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 oktober 2004
Naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Defensie van
12 oktober jl. (uw kenmerk Def-04-162) zend ik u hierbij een reactie
op de brief van de voorzitter van de Medezeggenschapscommissie van de Mechanisch
Centrale Werkplaats d.d. 6 september 2004.
Privatiseringstraject
Zoals ik in de beantwoording van de vragen van de vaste commissie voor
Defensie van 16 september jl. (Kamerstuk 26 396, nr. 33) over het
onderzoek naar de mogelijke privatisering van de MCW heb gesteld, is in het
kader van het project competitieve dienstverlening hoger onderhoud KL (CDVHOKL)
in 2001 een voortraject uitgevoerd, dat bestond uit een reikwijdtebepaling
en analyse. Daarbij is gebleken dat een groot gedeelte van de mechanische
werklast, afgezet tegen de CDV-criteria, zonder bezwaar kon worden overgelaten
aan de markt.
Verder kwam uit de analyse een tendens naar voren van steeds verdergaande
internationale samenwerking, die leidt tot toenemende standaardisatie en veelvuldig
gebruik van civiele componenten bij mechanische systemen. Deze tendens biedt
perspectieven op doelmatigheidswinst bij het uitbesteden van het onderhoud
aan de industrie. Uit de analyse is verder gebleken dat het bij de MCW uitvoeren
van hoger mechanisch onderhoud versus het uitbesteden ervan bij de binnen-
of buitenlandse industrie geen duidelijk financieel voordeel laat zien voor
één van beide opties. Zoals gesteld in de brief van mijn ambtsvoorganger
van 7 juni 2002 zou een uiteindelijke keuze voor zelf uitvoeren of uitbesteden
van het hoger mechanisch onderhoud daarom niet alleen worden gemaakt op basis
van financiële overwegingen.
Het bovenstaande, alsmede het gegeven dat de complexiteit van mechanische
systemen steeds verder toeneemt terwijl de nationale aantallen significant
afnemen, waren voor de KL aanleiding principieel te kiezen voor uitbesteding
van het hoger onderhoud bij de aanschaf van nieuwe (wapen)systemen.
Hierdoor zal de werklast voor de MCW op termijn geheel verdwijnen. Al deze
overwegingen zijn ook nu nog valide, zeker nu de MCW-werklast sneller afneemt
dan voorzien vanwege het opheffen van de mobilisabele component van de Koninklijke
landmacht.
Uit het oogpunt van zorg voor het personeel is daarom gekozen voor een
onderzoek naar de mogelijkheid de MCW te verkopen, waarbij niet alleen de
werklast maar ook het personeel en de infrastructuur van de MCW zouden worden
overgenomen en tevens eigen werk zou worden ingebracht. Hierdoor zou voor
het betreffende MCW-personeel ook op lange termijn perspectief op behoud van
werk ontstaan. Indien privatisering niet mogelijk blijkt en de MCW binnen
Defensie blijft, zal het plan van de Medezeggenschapscommissie van de MCW
worden betrokken in het onderzoek naar de wijze waarop de MCW, binnen Defensie,
kan worden aangepast aan de afnemende mechanische hoger onderhoudswerklast.
Participatie industrie
In de beantwoording van de vragen van 16 september jl. over de mogelijke
privatisering van de MCW heb ik uiteengezet dat een eventuele verkoop van
de MCW slechts zou kunnen worden gerealiseerd door een verenigd optreden van
geïnteresseerde partijen, die – eventueel aangevuld met een beperkte
deelneming van enkele binnenlandse en buitenlandse bedrijven – bereid
zijn ieder een substantieel risicodragend aandeel in de nieuw op te richten
rechtsvorm van de MCW te nemen met het oogmerk deze gezamenlijk in zijn geheel
over te nemen. Ik heb bij deze gelegenheid tevens gemeld dat het van meet
af aan voor eventuele overnamekandidaten duidelijk was dat het inbrengen van
eigen werk een voorwaarde zou zijn voor een succesvolle overname. Uiteindelijk
bleken drie partijen serieuze interesse te hebben. Dit waren de bedrijven
Stork, Thales en RDM. RDM claimde daarbij een meerderheidsbelang.
Nadat de accountantsdienst van het ministerie van Defensie eind 2003 concludeerde
dat de financiële positie van RDM in het kader van een mogelijke verkoop
van de MCW onduidelijk was, en daarnaast bleek dat RDM niet bereid was te
participeren in de overname van de MCW zonder een meerderheidsbelang, is uiteindelijk
Thales en Stork in april van dit jaar gevraagd een voorstel te doen.
Kort na het algemeen overleg van 8 april jl. gaven beide laatstgenoemde
bedrijven in een gesprek met mij gezamenlijk te kennen toekomstmogelijkheden
te zien voor een overgenomen MCW waarbij zij samen een gelijkwaardig en aanzienlijk
aandeel in de nieuwe onderneming zouden willen nemen, naast een beperkte deelneming
van enkele binnenlandse en buitenlandse bedrijven. Dit voorstel is eveneens
aan het management van de MCW gepresenteerd. Hierbij was de Medezeggenschapscommissie
van de MCW vertegenwoordigd.
Tot slot
In mijn brief van 28 juni heb ik u geïnformeerd over mijn voornemen
met Thales en Stork gesprekken aan te gaan over de mogelijke verkoop van de
MCW. Daarin is gemeld dat gestart zal worden met die onderwerpen die een verkoop
direct negatief kunnen beïnvloeden. Hierbij is te denken aan de prognose
van de toekomstige werklast in relatie tot het aantal over te nemen werknemers,
de voorwaarden waaronder het personeel wordt overgenomen en de wettelijke
kaders waaraan in dit geval moet worden voldaan (infrastructuur en terreinen).
Als de gesprekken en onderhandelingen over deze thema's uitwijzen dat afstoting
volgens de voorstellen van Thales Nederland B.V. en Stork niet aanvaardbaar
is, blijft de MCW bij Defensie en zal de organisatie worden aangepast
aan de afnemende werklast op het gebied van het hoger mechanisch onderhoud
van de Koninklijke landmacht. In het komende traject blijven de Medezeggenschapscommissie
en de Centrales van Overheidspersoneel nauw betrokken. Over de eerste resultaten
verwacht ik u ondanks de inmiddels opgelopen vertraging eind 2004 te kunnen
berichten.
De Staatssecretaris van Defensie,
C. van der Knaap