26 396
Vervanging pantservoertuigen M577 en YPR

nr. 24
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 maart 2004

Inleiding

Naar aanleiding van het verzoek van de vaste kamercommissie voor Defensie van 10 februari jl. (uw kenmerk 08-def-2004) stuur ik hierbij een stand van zaken brief over het deelproject groot pantserwielvoertuig Boxer. Deze brief gaat in op de voortgangsbesprekingen over het Boxer-project tussen Nederland, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Occar en het industriële consortium Artec. In de vijfde jaarrapportage over het project «Vervanging Pantservoertuigen M577 en YPR» – waar het Boxer-project deel van uitmaakt – wordt u over de overige relevante aspecten van dit project geïnformeerd. Deze jaarrapportage wordt u binnen enkele weken toegezonden.

Operationele behoefte

Zoals gemeld maakte het Verenigd Koninkrijk op 17 juli jl. bekend zich zo spoedig mogelijk uit het ontwikkelingsprogramma van de Boxer te willen terugtrekken. Dit besluit doet niets af aan de operationele behoefte van de Koninklijke landmacht aan gepantserde voertuigen voor ondersteunende taken die in het gehele geweldsspectrum kunnen opereren. Anders dan het Verenigd Koninkrijk heeft Nederland geen behoefte om te beschikken over én lichte, én middelzware én zware eenheden. Hiervoor bestaat geen operationele noodzaak en ontbreken de financiële middelen.

Gegeven de gestelde eisen aan het pantservoertuig op het gebied van bescherming, mobiliteit en laadvermogen bestaat er geen alternatief van de Boxer dat daaraan kan voldoen. De eisen gelden nog steeds onverkort. De Boxer moet vanaf 2009 de pantservoertuigen YPR en M577 vervangen die thans voor ondersteunende taken worden gebruikt. Die voertuigen hebben inmiddels het eind van hun levensduur bereikt.

In de Prinsjesdagbrief van 16 september 2003 is aangekondigd dat de Koninklijke landmacht volledig paraat wordt gesteld en dat de reserve-eenheden worden afgeschaft. Als gevolg hiervan is de totale behoefte aan Boxer-voertuigen naar beneden bijgesteld van 359 naar 257 stuks waarvan 200 in de eerste optionele serie. Verder bestaat er nog steeds een Duitse behoefte aan 200 Boxer-voertuigen in de eerste optionele serie productie. Duitsland wil in 2007 over de eerste Boxers kunnen beschikken.

Voortgang besprekingen

Volgens het vigerende «Memorandum of Understanding» (MoU) kan het besluit van het Verenigd Koninkrijk van 17 juli jl. op zijn vroegst 180 dagen na de aankondiging worden geëffectueerd. Verder moet hiervoor tussen de deelnemende landen eerst overeenstemming zijn bereikt over de gevolgen voor het huidige ontwikkelingscontract, het MoU en de afspraken tussen de landen en Occar over het contractmanagement binnen Occar. Voordat met deze onderhandelingen kon worden aangevangen, moest echter eerst nog het trilaterale stabilisatieplan, waarin de nieuwe projectplanning is geregeld, worden vastgesteld. Toen dit plan in oktober 2003 werd vastgesteld, konden de besprekingen tussen de drie landen beginnen.

Op 9 december 2003 heeft het «Programme Committee» de resultaten van de onderhandelingen tussen de landen over de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk vastgesteld. Met de Britse overheid is in principe overeenstemming bereikt over onder meer de Britse bijdragen aan de contractuele mijlpalen, een vereenvoudigde configuratie van de Britse prototypes, een regeling voor de uitvoering van de contractuele betrouwbaarheid- beproevingen door Duitsland, de overname van de Britse prototypen door Duitsland en Nederland en andere afspraken over rechten en plichten na de formele terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk.

Vervolgens is Occar verzocht met grote prioriteit met het Artec-consortium te onderhandelen om een contractwijziging te realiseren overeenkomstig de principeovereenkomst tussen de drie overheden. Na overleg met Artec heeft Occar daarna aan het «Programme Committee» gemeld, dat volgens de Artec-moederbedrijven (Alvis, Stork, Krauss-Maffei Wegmann en Rheinmetall Land Systems) eerst een aantal problemen moet worden opgelost, voordat over contractwijzigingen kan worden onderhandeld. Een complicerende factor is verder dat het Britse Artec-moederbedrijf Alvis heeft gemeld dat het – overeenkomstig de terugtrekking van de Britse overheid – uit Artec wenst te treden. Occar heeft de drie landen verzocht deze problemen met de directeuren van de vier moederbedrijven te bespreken.

Hierover hebben bij Occar op 6 februari en 3 maart jl. besprekingen plaatsgehad die echter nog geen overeenstemming hebben opgeleverd. De belangrijkste nog openstaande knelpunten zijn:

• Artec is nog niet tot overeenstemming gekomen over een acceptabele verdeling van de werkpakketten nu Alvis wil uittreden. Nederland streeft in dit kader naar een gelijkwaardige verdeling van de werkpakketten over de Duitse en Nederlandse industrie;

• Artec wenst gecompenseerd te worden voor de meerkosten die ontstaan nu Alvis zich wil terugtrekken en het Alvis-werkpakket bij andere bedrijven ondergebracht moet worden. Het Nederlandse standpunt is dat deze kosten primair voor de industrie zijn en anders door de Britse overheid gedragen moeten worden;

• Artec wenst een aanpassing van de garantieclausules in het contract. Occar zal dit nader bestuderen en met een advies komen;

• De optieprijs van de initiële serie. Doordat de Britse behoefte komt te vervallen, is de in het contract genoemde optie – gebaseerd op een afname van 200 voertuigen (totaal 600) voor elk van de drie deelnemende landen – achterhaald. Nieuwe onderhandelingen over de serieprijs zijn daarom noodzakelijk bij het afroepen van de opties.

Het risico bestaat dat de industrie hogere kosten zal opvoeren voor deze optionele eerste serieproductie van 400 voertuigen: 200 voor Nederland en 200 voor Duitsland. Hierdoor kunnen de totale projectkosten boven het gereserveerde projectbudget uitstijgen. Dit aspect zal samen met de inschakeling van de Nederlandse industrie een belangrijke rol spelen bij de nationale besluitvorming over de beoogde bilaterale voortzetting van het project.

Op 16 maart 2004 komen de Artec-partners met een gezamenlijk schriftelijk voorstel waarin bovenstaande knelpunten moeten zijn geadresseerd. In de besprekingen van 6 februari en 3 maart hebben de Duitse en Nederlandse overheid duidelijk gemaakt wat de eisen zijn. Samen met Duitsland zullen wij dit voorstel aan de eisen toetsen. Vervolgens zal op 2 april 2004 bij Occar het eindoverleg met de Artec-partners plaatshebben. Zo spoedig mogelijk daarna zal ik u schriftelijk informeren over de wijze waarop dit project wordt voortgezet. Ik wil u dan ook voorstellen de uitkomsten van dit overleg af te wachten en vervolgens een Algemeen Overleg te houden.

De Staatssecretaris van Defensie,

C. van der Knaap

Naar boven