Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 26387 nr. 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 26387 nr. 9 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2000
Graag doe ik u toekomen de nota «De elektronische Overheid aan het begin van de 21e eeuw».1
Deze nota geeft een overzicht van de acties die in 2000 zijn uitgevoerd in het kader van het Actieprogramma Elektronische Overheid (Kamerstukken 26 387).
Tevens geeft de nota een korte doorkijk naar het voorgenomen beleid voor de jaren 2001 en verder.
1. ICT: VAN INSTRUMENT NAAR RUGGENGRAAT
Eind 1999 werd de Kamer de eerste jaarlijkse uitvoeringsrapportage van het actieprogramma Elektronische Overheid (ELO)1 toegezonden. In mei 2000 heeft het kabinet in de nota Contract met de Toekomst2 (CONTO) zijn visie gegeven op de relatie tussen overheid en burger in de informatiemaatschappij en daaraan tevens een aantal ambitieuze nieuwe acties en strategische verkenningen verbonden, die kunnen worden beschouwd als een actualisering van het actieprogramma ELO. In onderhavig stuk wordt (in paragraaf 2) verslag gedaan van de uitvoering van de ELO-acties in het jaar 2000. Tevens wordt (in paragraaf 3) van de gelegenheid gebruik gemaakt om de blik vooruit te richten. De ICT-ontwikkelingen in het algemeen, maar zeker ook voor de overheid, gaan dermate snel dat continu fine-tuning van het beleid plaats moet vinden zodat adequaat kan worden ingespeeld op nieuwe kansen. In de voortgangsrapportage van De Digitale Delta3, die in oktober jl. aan de Kamer is aangeboden, is opgemerkt dat bij het beleid over de elektronische overheid de komende tijd de nadruk zal liggen op het maken van de overgang van pilot- en ontwikkelingstrajecten naar grootschalige toepassingen, inclusief de daarbij benodigde versterking van de overall-regie en eisen aan de back-office. Ook zal, in lijn met de visie uit de nota Contract met de toekomst, verder gewerkt worden aan de ontwikkeling van de toekomstige elektronische relatie tussen overheid en maatschappij. Hierbij wordt onderzocht op welke wijze aan de burger de keuze kan worden gelaten via welk medium hij wenst te communiceren met de overheid en of de overheid zich pro-actief in plaats van responsief ten opzichte van de burger mag opstellen. Deze vraaggerichte benadering zal in het geïntensiveerde beleid om te komen tot een echte elektronische overheid die aanspreekbaar, vernieuwend, betrouwbaar en dienstbaar is, met kracht worden doorgezet.
Over de nota Contract met de Toekomst is zowel in fysieke vorm als in digitale vorm met burgers en maatschappelijke organisaties gediscussieerd. De discussie was ingedeeld in drie thema's: Democratie, Dienstverlening en Meedoen in de informatiesamenleving. In de discussie op www.rogervanboxtel.nl (nu www.ministervanboxtel.nl) zijn in totaal 285 bijdragen geplaatst met reacties op geformuleerde stellingen. Het thema «Democratie» trok de meeste belangstelling van de deelnemers, in het bijzonder het project Kiezen Op Afstand. Hoewel enerzijds enthousiasme bleek over het toenemende gemak bij stemmen door middel van de inzet van nieuwe technologie, werden anderzijds bezwaren geuit tegen de mogelijk verminderde waarborg van de vrije en geheime stemming. In oktober is een fysieke discussie-avond georganiseerd waar deelnemers aan de digitale discussie, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, lokale ambtenaren en andere belangstellenden nog eens van gedachten wisselden over verscheidene dilemma's waar de overheid voor staat in de informatiemaatschappij. Digitale deelnemers konden via een videoverbinding op Internet meekijken en reageren door middel van een live chat. Zowel de digitale discussie als deze bijeenkomst trok een geïnteresseerd en kritisch publiek, dat inhoudelijk een goede bijdrage leverde aan het denken over de voorliggende thema's uit Contract met de Toekomst. Een volledig verslag van dit discussietraject zal voor het einde van het jaar 2000 naar de Tweede Kamer worden verstuurd.
Daar waar in «Contract met de Toekomst» vooral werd ingegaan op de democratische relatie tussen de overheid en de burger, wil deze rapportage meer de nadruk leggen op de economische gevolgen die de opkomst van informatie- en communicatietechnologie (ICT) heeft op de relatie tussen de overheid enerzijds en burgers, bedrijven en instellingen anderzijds.
Nederland wil op het gebied van ICT tot de koplopers in Europa behoren. Om dat te bereiken heeft de overheid zichzelf hoge ambities gesteld, zoals die onder andere zijn vastgelegd in ELO en De Digitale Delta (DDD)1. De snelle ontwikkelingen dwingen ertoe deze ambities niet alleen voortvarend ter hand te nemen, maar ook nauwlettend te bewaken en waar mogelijk of nodig naar boven bij te stellen. Een van de vijf pijlers waarop het DDD-beleid is gestoeld betreft het ICT-gebruik door de publieke sector.
Een dynamische samenleving en een sterke economie vergen een sterke overheid, die snel en accuraat handelt en beslist, anticipeert op nieuwe ontwikkelingen, betrouwbaar en voorspelbaar is en het bedrijfsleven niet lastig valt met vermijdbare administratieve lasten en regels. De kwaliteit van de publieke instituties scoort hoog op de lijst van criteria op basis waarvan bedrijven beslissen waar zich te vestigen en waar te investeren.
Een sterke overheid vergt een majeure investering in ICT, want een overheid die de mogelijkheden van ICT onderbenut laat om knelpunten op het terrein van de economische structuur, de criminaliteit, de gezondheidszorg, het onderwijs en dergelijke op te lossen, presteert niet alleen onder de maat, maar maakt haar bijzondere positie ongeloofwaardig. Dit kan leiden tot een erosie van het overheidsgezag en tot een marginalisering van de overheid als zodanig. Dat maakt op een heel fundamenteel niveau een effectieve en hoogwaardige toepassing van ICT binnen de overheid een voorwaarde voor een stabiele en sterke informatiemaatschappij en -economie. Wanneer de overheid meer ICT gaat toepassen is dat niet alleen van belang voor de overheid zelf, maar ook voor economie en de maatschappij in brede zin.
Zo is het economisch zeer van belang dat transacties met de overheid snel en accuraat kunnen worden afgehandeld. Internet/e-mail maken het nu mogelijk om los van tijd en plaats met de overheid tot zaken te komen. Het real time and on line elektronisch zakendoen met de overheid is een duidelijk voorbeeld hoe ICT kan leiden tot verlagen van de transactiekosten. Vandaar dat de doelstelling geformuleerd is om nog in deze kabinetsperiode het mogelijk te maken dat een kwart van de publiek dienstverlening langs elektronische weg zal plaatsvinden. Onder 1.3. staat aangegeven hoever we zijn met het bereiken van deze doelstelling.
Tevens dient bedacht te worden dat de overheid een zeer actieve rol zou kunnen vervullen als «launching customer» door op grote schaal nieuwe technologieën in de markt te introduceren. Daarmee creëert ze een cruciale voorwaarde voor de ontwikkeling van de elektronische handel. Zo zouden betrouwbare voorzieningen voor identificatie en veilig betalen kunnen zorgen voor een doorbraak op het vlak van e-commerce. Hoewel in Nederland nu al voor rond f 6 miljard via Internet wordt besteld, stellen vele consumenten zich nog terughoudend op, daar men bang is voor fraude met vooral creditkaart-gegevens. Ook partijen buiten de overheid zullen daarom bereid zijn een door de overheid te introduceren elektronische identiteitskaart te accepteren en op basis hiervan toepassingen te ontwikkelen. Nederland kan zo een koppositie nastreven op de Europese en mondiale elektronische markten. Een grootschalige introductie van een e-identificatiekaart met TTP (Trusted Third Party) toepassingen leidt tot een drastische beperking van de mogelijkheden van fraude bij elektronische transacties en kan een belangrijke stimulans vormen voor de ontwikkeling van economische markten.
Ook het door de overheid kunnen beschikken over betrouwbare, eenduidige en overheidsbreed erkende basisgegevens is van groot economisch belang. Immers, zowel het kunnen beschikken over basisregistraties op het terrein van niet-natuurlijke rechtspersonen (Basisbedrijvenregister) als van geografische objecten (Geografische Basisregistratie) zullen bijdragen aan een versnelling van de interne besluitvorming van de overheid op die terreinen waar deze gegevens een essentiële rol spelen, zoals ruimtelijke ordening, mobiliteit, bouwen en wonen, vestigingsbeleid, grote stedenbeleid, fiscaliteit, sociale zekerheid, gezondheidszorg en openbare orde en veiligheid. Het gaat daarbij om het verminderen van die «stroperigheid» in de besluitvorming die het gevolg is van of samenhangt met het ontbreken van eenduidige, koppelbare en onomstreden gegevens en kengetallen.
Authentieke registraties zullen ook een belangrijke rol spelen bij het verlagen van de administratieve lasten voor bedrijven, maatschappelijke organisaties en burgers, die volgens de commissie Administratieve Lasten het bedrijfsleven jaarlijks f 16,5 miljard kosten. Zo zou een op te zetten Basisbedrijvenregister kunnen fungeren als unieke bron voor de basisgegevens t.a.v. alle bedrijven, zelfstandige beroepsbeoefenaars en andere instellingen, waarbij het uitgangspunt is dat het betreffende bedrijfsgegeven slechts éénmaal aan de overheid verstrekt hoeft te worden.
Een belangrijk argument voor het recent in gang gezette beleid om overheidsinformatie kosteloos dan wel tegen kostprijs beschikbaar te stellen is dat de overheid over grote hoeveelheden bestanden beschikt met een potentieel groot economisch nut, doordat deze – behalve voor het eigen overheidsproces – tevens als hoogwaardige grondstof in aanmerking komen voor de ontwikkeling door het bedrijfsleven (voor eigen risico en gewin) van toegevoegde waardeproducten en -diensten. Dit geldt bij uitstek voor de op geo-informatie gebaseerde markt, die als ICT-groeimarkt bij uitstek geldt (elektronische adressengidsen, routeplanners, etc.).
Ook ten aanzien van de arbeidsmarkt kan een hogere ICT-inzet door de overheid grote (positieve) gevolgen hebben. Zowel voor de markt als geheel als voor de overheid in het bijzonder is het niet altijd mogelijk voldoende gekwalificeerd personeel aan te trekken (m.n. onderwijs- en zorgsector, maar ook politie, Defensie, gemeenten en rijk). Een additioneel probleem voor de langere termijn is de toenemende vergrijzing en ontgroening, waardoor het deel van de bevolking dat beschikbaar is voor de arbeidsmarkt daalt. De overheid heeft zowel een verantwoordelijkheid voor de inzet van personeel ten behoeve van haar eigen primaire processen als voor een goed werkende arbeidsmarkt. Een verhoogde inzet van ICT (i.e. een verhoging van de kapitaalintensiteit van de overheidsdienstverlening leidend tot een hogere arbeidsproductiviteit) is daarvoor een krachtig instrument, waarvan de ruime mogelijkheden voor de collectieve sector nog maar nauwelijks onderkend worden. De gerichte inzet van ICT maakt het mogelijk dat de continuïteit van de overheidsdienstverlening niet alleen wordt gegarandeerd, maar zelfs een belangrijke kwalitatieve impuls krijgt, en tegelijkertijd arbeidsmarktknelpunten worden vermeden of zelfs verlicht.
Het arbeidsmarktaspect is zeer herkenbaar bij het elektronische verwerken van transacties. Dit leidt niet alleen tot een minder beslag op loket- en baliefuncties. Met name ook dankzij de stroomlijning van de interne werkprocessen binnen de betreffende organisaties mogen zeer substantiële efficiencybesparingen worden verwacht.
Maar ook op andere wijze speelt het personele aspect. Door het beschikbaar stellen van generieke ICT-voorzieningen en -instrumenten waar in het kader van het ELO-beleid aan wordt gewerkt, wordt voorkomen dat het wiel vele keren opnieuw wordt uitgevonden, waardoor het beslag op schaarse ICT-kennis binnen en buiten de overheid aanzienlijk kan afnemen.
1.3 Een kwart van de dienstverlening elektronisch
Zoals al aangegeven is een belangrijke doelstelling van het ELO-beleid om in 2002 tenminste een kwart van de overheidsdienstverlening die daarvoor in aanmerking komt elektronisch te laten verlopen. Om vast te stellen wat de huidige stand van zaken is, is de afgelopen maanden een nulmeting uitgevoerd. Hiertoe is allereerst een inventarisatie gepleegd van de belangrijkste contacten van burgers en bedrijven met de overheid. Uitgangspunt hierbij zijn de diensten die door de burger als belangrijkste worden beschouwd. Door middel van een telefonische enquête bij burgers en bedrijven is een lijst vastgesteld met de honderd belangrijkste contactmomenten. Deze lijst dekt ruim 70% van het totaal aantal contactmomenten. Deze meting heeft betrekking op de diensten en producten van gemeenten, politie (regiokorpsen), provincies, waterschappen en het rijk (incl. ZBO's). In vergelijking met andere landen (VS, UK en Australië) is dit onderzoek zeer breed van opzet, aangezien het onderzoek zich in die landen beperkt tot de rijks- of federale overheid. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek is het huidige percentage elektronische overheidsdienstverlening vastgesteld. Het onderzoek beperkte zich tot dienstverlening via het Internet (incl. e-mail). Dit is een aanscherping van de meting ten opzichte van andere landen, waar vaak naast Internet ook call-centra onder de noemer «elektronisch» vallen. (Het betreffende onderzoek is als bijlage bij deze rapportage toegevoegd.)
Het verlenen van een dienst is op te vatten als een proces waarin verschillende stadia worden doorlopen. Dit geldt voor zowel fysieke als elektronische dienstverlening:
A. Informatie: een omschrijving van de dienst, procedures en regels en de mogelijkheid tot het stellen van vragen over de dienst.
B. Elektronische intake van de aanvraag: ten minste moet het mogelijk zijn om een aanvraagformulier af te drukken en per post op te sturen; natuurlijk valt hier ook het per e-mail of direct via de website indienen van het aanvraagformulier onder.
C. Elektronische hulpmiddelen: bijvoorbeeld om het bedrag aan belasting te berekenen dat iemand verschuldigd of tegoed heeft, het opvragen van de status van een verzoek.
D. Elektronische transactie: hierbij gaat het om het leveren van het product via Internet.
Omdat niet ieder product of dienst alle hier genoemde stadia doorloopt is in een enkel geval een dienst volledig elektronisch als er informatie op de website van de betreffende overheidsinstantie is te vinden. Het ophalen van (grof)vuilnis is hier een voorbeeld van.
Voor alle geselecteerde diensten is op de website (indien deze bestaat en bereikbaar is) van de betreffende overheidsinstantie nagelopen hoeveel van de hierboven beschreven stadia elektronisch uitvoerbaar zijn. Dit afgezet tegen het aantal stadia dat de verzameling diensten elektronisch zou kunnen doorlopen (A–D) geeft per instantie een percentage elektronische dienstverlening. Minimaal 25% van de publieke dienstverlening moet elektronisch uitvoerbaar zijn in 2002. Om uiteindelijk te komen tot een percentage elektronische dienstverlening voor de gehele overheid is gekeken naar het gewicht van de verschillende overheden in het totaal aantal contacten tussen burgers, bedrijven en de overheid. Zoals te verwachten wegen voornamelijk de gemeenten en het Rijk zwaar ten opzichte van de overige overheden. Omdat er geen maatstaf te vinden is dat het belang van de dienstverlening aan burgers ten opzichte van de dienstverlening aan bedrijven aangeeft, zijn voor beide groepen afnemers aparte percentages weergegeven. Uiteindelijk blijkt het percentage elektronische overheidsdienstverlening aan de burger uit te komen op 18% en aan bedrijven op 19%. Uit de resultaten is op te maken dat het Rijk (incl. ZBO's) zowel bij dienstverlening richting burgers (32%) als bedrijven (45%) inmiddels ruim boven de grens van 25% zit. Het percentage elektronische dienstverlening bij gemeenten richting burgers en bedrijven bedraagt resp. 13% en 11%. Onderstaande tabel laat zien dat het niveau van elektronische dienstverlening van 100 000+ gemeenten van grote invloed is op deze eindpercentages. Met name kleinere gemeenten zijn vaak nog niet actief op het Internet. Voor politie, provincies en waterschappen komen de percentages elektronische dienstverlening aan burgers en bedrijven uit op resp. 5%, 1% en 13%.
Tabel 1. Percentages elektronische dienstverlening door gemeenten aan burgers, gewogen naar inwoneraantal
Gemeenten (met minder dan 25 000 inwoners) | 3,9% |
Gemeenten (25 000–50 000) | 8,6% |
Gemeenten (50 000–100 000) | 13,1% |
Gemeenten (100 000 of meer) | 26,5% |
Totaal gemeenten | 13,4% |
Bron NEI: Publieke dienstverlening 25% elektronisch (nulmeting), oktober 2000.
2. UITVOERING ELEKTRONISCHE OVERHEID (ELO EN CONTO) IN 2000
Zoals bekend is de algemene doelstelling van het actieprogramma ELO om met inzet van ICT de publieke sector efficiënter, effectiever en klantvriendelijker te laten functioneren. Het actieprogramma is langs vier lijnen opgezet, waarbij per actielijn een aantal concrete projecten wordt uitgevoerd: een goede elektronische toegankelijkheid van de overheid; een betere publieke dienstverlening; een verbeterde interne bedrijfsvoering bij de overheid en flankerend beleid in de zin van doelgroepenbeleid en onderzoek ICT & overheid. Deze paragraaf volgt dezelfde volgorde, waarbij per actielijn wordt ingegaan op de voortgang van de ELO-projecten die inmiddels zijn gestart.
2.1 Een goede elektronische toegankelijkheid van de overheid
De eerste actielijn van ELO is om zo veel mogelijk voor burgers, bedrijven en instellingen van belang zijnde overheidsinformatie op Internet geplaatst te krijgen en er daarbij voor te zorgen dat de gezochte informatie zo makkelijk mogelijk gevonden kan worden.
De gang van overheden naar Internet verloopt gestaag. In de eerste acht maanden van 2000 zijn zo'n 250 overheidssites vernieuwd of nieuw op internet gekomen. De website www.overheid.nl ontsluit nu zo'n duizend overheidsorganisaties en wordt dagelijks door rond 10 000 bezoekers geraadpleegd. Binnenkort zal een geheel nieuwe versie van deze website operationeel worden die een meer vraaggerichte benadering kent en meer zoekmogelijkheden biedt. De Helpdesk Overheid.nl onderhoudt de portal-website en bouwt deze uit. Tevens adviseert en stimuleert deze Helpdesk overheden om informatie via Internet aan te bieden. Daartoe heeft de Helpdesk onder meer een eigen website (www.overheid.nl/helpdesk/), waarop onder meer een kwaliteitsrichtlijn te vinden is. Ook de Webwijzeraward, die maandelijks wordt toegekend aan een organisatie uit de publieke sector met een website met een belangrijke voorbeeldwerking, draagt bij aan kwaliteitsverbetering.
Sinds maart 2000 is het rijksdeel van de Staatsalmanak via www.overheid.nl voor een ieder gratis beschikbaar. Dit bestand wordt twee keer per jaar geactualiseerd, hetgeen past binnen het lopende contract dat de Staat met de SDU heeft en dat eind 2001 afloopt. In 2001 zal een openbare aanbesteding plaatsvinden over het met ingang van 2002 op internet plaatsen van een versie van de Staatsalmanak die dagelijks actueel gehouden zal worden. De basisgegevens betreffende individuele organisatieonderdelen en/of overheidsfunctionarissen zijn vrij van auteursrecht. Deze kunnen dus door een ieder worden hergebruikt, ook voor commerciële doelen.
Een goed voorbeeld van specifieke overheidsinformatie die mede dankzij het actieprogramma ELO nu digitaal is ontsloten is het project Elektronisch Loket Rechterlijke Organisatie (ELRO). Vanaf eind 1999 is de site Rechtspraak.nl operationeel, waardoor belangwekkende arresten van de Hoge Raad en uitspraken van gerechten kostenloos voor het publiek beschikbaar zijn gekomen. Daarnaast worden in de databank bestuursrechtelijke uitspraken uit de interne Justex-databank en de daarbij behorende nieuwsbrief geplaatst. Inmiddels omvat de databank circa 9000 uitspraken. Tevens verschaft de site algemene informatie over de rechtspraak. Zo geeft het een toelichting op verschillende gerechtelijke procedures, adresgegevens van gerechten, tarieven voor griffierechten en verwijzingen naar aan rechtspraak georiënteerde sites (zowel in het binnen- als in het buitenland). ELRO biedt daarnaast toegang tot eigen sites van veertien gerechten die een gezamenlijke lay-out en navigatiestructuur gebruiken. Medio 2001 zullen bijna alle gerechten aangesloten zijn bij Rechtspraak.nl. Via het elektronisch loket worden tevens de roladministratie en registers (waaronder het faillissementsregister) van enkele rechtbanken in een beveiligde omgeving aangeboden aan advocatuur en gerechtsdeurwaarders (extranet). In de eerste helft van 2001 zullen deze registers landelijk beschikbaar zijn.
Zoals bekend heeft de Staat in 1994 een overeenkomst met uitgever Kluwer gesloten over het tot stand brengen van de Algemene Databank Wet- en regelgeving. Onderdeel van deze overeenkomst was dat de Staat gedurende de looptijd van deze overeenkomst niet zou meewerken aan een hiermee concurrerende wettenverzameling. Deze overeenkomst is in september 2000 afgelopen, waarna een aanbesteding is gestart voor een BasisWettenBestand, dat vrij van rechten op Internet geplaatst zal worden. Hiermee krijgt het bedrijfsleven en de individuele burger de beschikking over een actuele verzameling wetteksten. Naar verwachting zal begin 2001 een start gemaakt kunnen worden met de bouw van dit wettenbestand.
In april 2000 is de beleidslijn «Naar optimale beschikbaarheid van overheidsinformatie» aan de Kamer aangeboden1. Doel van die beleidslijn is te verzekeren dat overheidsinformatie voor burgers, overheden en bedrijven zo breed mogelijk toegankelijk en beschikbaar komt. Beschikbaar betekent daarbij dat men niet alleen in rechte toegang tot de informatie heeft, maar deze vervolgens ook (commercieel) mag hergebruiken. Voor twee categorieën worden acties aangekondigd. De eerste categorie is de zogenaamde «Basisinformatie van de democratische rechtsstaat» waar wetten, algemene maatregelen van bestuur, verslagen van vertegenwoordigende lichamen en dergelijke onder vallen. De Staat zal er zelf zorg voor dragen dat deze informatie op termijn in onderlinge samenhang, gratis raadpleegbaar en tegen kostprijs van het medium beschikbaar komt. Er zullen dan geen beperkingen ten aanzien van het gebruik gelden, ook niet voor commercieel gebruik. Voor de tweede categorie, informatie waartoe toegang bestaat op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), is een beleid geformuleerd gericht op non-exploitatie van deze informatie door de overheid zelf. Het beleidsdoel is dat deze informatie op termijn voor hergebruik beschikbaar komt tegen maximaal de meerkosten van de verstrekking; uiteraard voor zover dat past binnen de kaders van de Wob en de Wet bescherming persoonsgegevens. Ter implementatie van dit beleid is in 2000 onderzoek gepleegd naar de effecten van de Amerikaanse Freedom of information Act. Het rapport daarvan «Public Information Provision in the Digital Age» is inmiddels beschikbaar op de website van het ministerie van BZK. Tevens is een onderzoek naar de welvaartseffecten van verschillende vormen van financiering van bestanden afgerond. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal worden bezien of de financiering van bestanden zodanig kan worden ingericht dat financiële knelpunten als gevolg van de beleidslijn kunnen worden opgevangen. In 2001 zullen onderzoeken worden verricht naar de wenselijkheid en haalbaarheid van een nadere regeling van de aansprakelijkheid, de wenselijkheid en haalbaarheid voor een publiekrechtelijke «Wet gebruiksrechten overheidsinformatie», het vergroten van de kenbaarheid van de elektronische gegevensbestanden van de overheid alsmede aanpassing Wob, Auteurswet, Databankenwet en de Wet naburige rechten.
2.2. Een betere publieke dienstverlening
In het kader van de doelstelling van 25% dienstverlening elektronisch is in oktober 2000 de Stimuleringsregeling gemeentelijke productencatalogus op Internet open gesteld. Gemeenten kunnen een aanvraag indienen bij BZK voor een eenmalige bijdrage van f 25 000 voor het plaatsen van een gemeentelijke productencatalogus op Internet. Zo'n catalogus moet minimaal 150 producten omvatten die een gemeente levert, zoals besluiten tot het verstrekken van subsidies, vergunningen en documenten, de inschrijving in registers en de levering van bepaalde nutsvoorzieningen en vormen van hulp en zorg. In de catalogus zijn deze producten voorzien van een omschrijving van de bijbehorende procedure. Voorts zijn de producten vraaggericht ontsloten: zij zijn geordend naar vraagpatroon, thema, doelgroep of levenssituatie. De productencatalogus moet kosteloos kunnen worden geraadpleegd en raadpleegbaar zijn door blinden en slechtzienden. Ook moet ten aanzien van tenminste 50 producten de mogelijkheid worden geboden de aanvraag of kennisgeving met betrekking tot dat product te doen door middel van een formulier dat in de productencatalogus is opgenomen en dat door gebruikers kan worden afgedrukt, ingevuld en toegezonden. Inmiddels zijn al meer dan 270 subsidieaanvragen ontvangen. Het betreft hier vooral gemeenten met een inwonertal tussen de 20 000 en de 50 000. Deze overweldigende belangstelling heeft al geleid tot het besluit het beschikbare ELO-subsidiebudget van f 4 mln met f 4 mln BZK-middelen te verhogen tot totaal f 8 mln. Aldus wordt een nieuwe stimulans gegeven aan het inlopen van de (bij de ICT-toets geconstateerde) achterstand van kleinere gemeenten. Doel blijft dat eind van 2002 alle gemeenten in Nederland online zijn.
Het doel van het programma OL2000 is om de «een-loket-gedachte» in te voeren en daarbij met name te komen tot een landelijk dekkend geheel van «fysieke» (balie, zuil, schriftelijk, telefonisch) en virtuele (internet)loketten op de beleidsdomeinen Bouwen & Wonen, Zorg & Welzijn en Bedrijven.
Het project «Bedrijvenloket», dat door EZ wordt aangestuurd, moet ertoe leiden dat eind 2001 op drie plaatsen fysieke en elektronische bedrijvenloketten functioneren en er een beproefde toolkit gereed is voor toepassing in geheel Nederland. In 2000 is het eerste instrument opgeleverd (vraagpatronen). Momenteel wordt gewerkt aan een model-samenwerkingsconvenant, een besturingsmodel, een elektronisch intake-formulier, een geïntegreerde productcatalogus, een kosten-baten monitor en een virtueel loket. In 2001 zullen deze instrumenten opgeleverd worden.
Resultaat van het project Zorg & Welzijn, waar VWS de eerst verantwoordelijke voor is, moet zijn dat eind 2002 op tenminste tien plaatsen loketten Zorg & Welzijn («VraagWijzers») functioneren alsmede een beproefde toolkit beschikbaar is. Er hebben zich inmiddels tachtig projecten aangemeld. De vraagpatronen en informatieproducten zorg en welzijn worden gevalideerd door middel van «verdiepende scans». In 2001 komt de eerste versie van de Kennisring beschikbaar voor alle projectleiders en andere betrokkenen, die eind 2002 getest en met informatie-aanbod van organisaties beschikbaar moet zijn. Eind 2002 moeten burgers zonder kosten alle gewenste informatie over zorg en welzijn kunnen vinden op het elektronisch loket zorg en welzijn.
Loket Bouwen & Wonen, dat getrokken wordt door VROM, met als beoogd resultaat eind 2002 op meerdere plaatsen functionerende fysieke en elektronische loketten gereed te hebben. Inmiddels zijn 17 projecten geselecteerd als innovatie- of integratieproject of als kennispartner. De innovatie- en integratieprojecten ontvangen een subsidie en begeleiding. De opgedane kennis en ontwikkelde instrumenten worden algemeen beschikbaar gesteld. Een groep van 900 geïnteresseerden wordt op de hoogte gehouden van de voortgang. Daarnaast loopt een traject gericht op het loketgeschikt maken van digitaal assortiment.
BZK is trekker van het ontwikkelen en toepassen van generieke instrumenten, plegen van onderzoek en missieactiviteiten. In 2000 zijn opgeleverd:
• Een kennisbank die bereikbaar is voor alle domeinprojecten;
• Een referentiemodel voor het virtueel loket, dat is gelanceerd tijdens het congres «New Technologies and the City» op 5 september 2000;
• Een Gemeentelijke productencatalogus die in december wordt uitgeleverd aan gemeenten;
• Een zelfevaluatie-instrument onder de naam OL-scan waarin publieke dienstverleners zich kunnen positioneren op het gebied van geïntegreerde dienstverlening.
• In 2001 zal gestart worden met de ontwikkeling van een prototype van een virtueel loket, waarin diverse ICT-modules die binnen verschillende domeinen bruikbaar zijn, een plaats vinden.
Voor het programmajaar juni 2000 t/m juni 2001 is vanuit het ELO-budget een bedrag van f 2,5 mln toegekend. De ministeries hebben dit aangevuld tot een totaalbedrag van f 6,3 mln.
In 1999 is vanuit het ELO-actieprogramma een bijdrage van f 3 mln geleverd aan het project «Zorgpas». Dit project wordt uitgevoerd door de Stichting Zorgpas bestaande uit verzekeraars, zorgaanbieders en patiënt/consumenten. Voorzien was dat in de periode april 2000–april 2001 een experiment in de regio Eemland zou plaatsvinden met 37 000 chipcards. Het project heeft echter een verandering ondergaan in de verschuiving van aandacht van een chipcard naar een grotere nadruk op de een open en neutrale infrastructuur. Het project is ingebed in de plannen van overheid (VWS en EZ) en veld gezamenlijk zoals die zijn opgesteld door het IPZorg (ICT-Platform in de zorg) onder leiding van oud-minister Brinkman. In de in september ondertekende Intentieverklaring wordt het ZPG-project gezien als opstap voor de totstandkoming van een technische infrastructuur. Dit is een belangrijke basis voor de ambitie van het IPZorg die een operationele landelijke infrastructuur nastreeft, waarmee het mogelijk moet zijn om (gestandaardiseerde) zorginhoudelijke, logistieke en administratieve berichten uit te wisselen binnen het domein van de zorg (care en cure). Ook het proces van Europese aanbesteding heeft vertraging veroorzaakt. De proef zal nu plaats vinden van maart 2001–maart 2002.
Virtueel plein voor Gemeentelijke Sociale Diensten
De laatste jaren is de behoefte tot kennisdeling van de gemeentelijke sociale diensten sterk toegenomen. Deze toename is veroorzaakt door een aantal landelijke en lokale veranderingen die van grote invloed zijn op de sociale diensten, zoals CWI-vorming, toename van reïntegratietaken, schaalvergroting en samenwerking, veranderend toezicht en invoering van de Euro. Een aantal hieraan inherente communicatieproblemen tussen sociale diensten kan worden gereduceerd door de communicatie meer te regisseren en gebruik te maken van nieuwe technologie. In het kader hiervan is in 2000 het project (pilot) «Virtueel plein voor sociale diensten», met als werktitel: «GSD-web» geaccordeerd.
Digitale gegevensuitwisseling LISV/SVB en Gerechtsdeurwaarders
Ook in 2000 is een ELO-subsidie toegekend aan de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG), die zich ten doel stelt de gerechtsdeurwaarders in Nederland te ondersteunen bij de toepassing van ICT. Gerechtsdeurwaarders zijn wettelijk gerechtigd informatie op te vragen bij uitkeringsinstanties omtrent uitkeringen aan personen ten laste van wie derdenbeslag moet worden gelegd. Deze informatie wordt tot op heden schriftelijk opgevraagd bij instellingen als het Lisv en de SVB. Om deze informatie-uitwisseling efficiënter te laten verlopen heeft de SNG zich samen met het Lisv ten doel gesteld een elektronische berichtenuitwisseling tot stand brengen tussen de gerechtsdeurwaarders en het Lisv/SVB, waarbij gebruik zal worden gemaakt van de RINIS-systematiek. De gerechtsdeurwaarders stellen in dit project elektronisch vragen over uitkeringsgegevens, waarop de betrokken uitvoeringsinstelling een elektronisch antwoord terugzenden. In het voorjaar van 2001 zal het project operationeel worden ten aanzien van alle gerechtsdeurwaarderskantoren.
Dit project is een samenwerkingsproject van Belastingdienst, CBS, LISV en EZ. Doel van het project is, door de inzet van ICT, de administratieve lasten voor het bedrijfsleven veroorzaakt door overheidsdiensten terug te dringen, alsmede de efficiency van de betrokken organisaties te verhogen. Kern van het project is de standaardisatie van het elektronisch stellen van vragen door de overheid en het elektronisch beantwoorden ervan door het bedrijfsleven. In het project worden specificaties opgesteld die door softwareleveranciers kunnen worden geïmplementeerd in standaard softwarepakketten voor bedrijfsadministraties. De verplichte gegevensaanlevering aan de overheid wordt zodoende geïntegreerd in het bedrijfsproces. De grote winst daarbij is dat de huidige verschillen in de interfaces van uitvoeringsinstanties naar ondernemingen verdwijnen. Het opstellen van de specificaties is deel van het project, het ontwikkelen van de software wordt aan de markt gelaten.
Het doel van dit project is versterking van initiatieven om digitale leerwegen te benutten voor lager opgeleiden in de arbeidstoeleiding. De eerste twee fasen zijn inmiddels afgerond. De uitkomsten zijn zeer positief te noemen. Er zijn intentieverklaringen afgegeven in vier uitvoeringslokaties voor de pilot in fase 3. De ontwikkeling van het multimediale curriculum wordt mede door een actieve inzet van de betrokken partijen eind van het jaar 2000 opgeleverd. Hiermee kan vervolgens vanaf januari 2001 in de pilot worden proefgedraaid. De pilot zal in vier locaties gaan draaien (in plaats van de aanvankelijk voorziene pilot op slechtséén locatie). Op lokaal niveau wordt aangesloten op bestaande samenwerking tussen de relevante actoren zoals Arbeidsvoorziening, ROC's, Sociale Dienst en Vrouwenvakschool. Gekoerst wordt op het beschikbaar komen van het curriculum in het publieke domein, zodat beschikbaarheid op landelijk niveau na afloop van het project verzekerd is. Tijdens de pilot zullen met de opdrachtgever nadere afspraken worden gemaakt over hosting, onderhoud, beschikbaarstelling, etc. Verbindingen met andere trajecten zoals Taskforce ICT en Arbeid, en Kenniswijk zijn reeds gelegd. Voor de inbedding in den lande zullen de netwerken van de Digitale School en Website Nedwerk optimaal kunnen worden benut. Verder zal aansluiting worden gezocht bij de activiteiten die voortvloeien uit de Task Force ICT en Arbeid.
In «Contract met de Toekomst» is aangekondigd dat aan de hand van pilots zal worden nagegaan welke overheidsdiensten geschikt zijn voor een pro-actieve benadering van burgers (en bedrijven) en aan welke randvoorwaarden dergelijke pro-actieve dienstverlening dient te voldoen. In dit kader is onderzoek gestart naar recente en goede voorbeelden van pro-actieve dienstverlening in Nederland; met name bij de medeoverheden (provincies, gemeenten en waterschappen) om de kritische succesfactoren en de beleidsmatige en budgettaire consequenties ervan in beeld te krijgen. Op basis van het onderzoek zal een praktische handleiding geschreven worden die overheidsorganen kan helpen bij het gestructureerd en gefaseerd invoeren van projecten met pro-actieve dienstverlening.
2.3 Een verbeterde interne bedrijfvoering van de overheid
In 2000 is een projectbureau Rijksoverheidsintranet (RYX) opgezet dat tot doel heeft het RYX te ontwikkelen en uit te rollen over de gehele Rijksoverheid. Vanuit dit projectbureau zijn er twee Europese aanbestedingen opgestart en gegund. De geselecteerde bedrijven zijn nu bezig met het ontwikkelen van versie 1.0 van RYX dat naar verwachting medio 2001 zal worden uitgerold. Een van de Europese aanbestedingen is de elektronische adresgids waarin alle rijksambtenaren met hun e-mailadres zijn opgenomen. In 2000 hebben alle departementen een projectplan opgesteld waarin zij aangegeven hoe zij kunnen aansluiten op de adresgids. Tevens is een beveiligingsplan opgesteld zodat eenzelfde (hoog) niveau van beveiliging tussen RYX en alle departementen zal worden gerealiseerd.
Vrijwel alle departementen en Hoge Colleges van Staat beschikken al over een eigen intranet.
Elektronische dienstverlening aan burgers en bedrijven leidt tot de creatie van digitale documenten, die zodanig dienen te worden vastgelegd, beheerd en bewaard dat ze ook na verloop van tijd raadpleegbaar, toegankelijk en authentiek zijn. Om het transformatieproces van papiergebonden naar een elektronische bedrijfsvoering beheerst te kunnen uitvoeren zijn strategieën, methoden, technieken en hulpmiddelen nodig voor de omgang met digitale documenten. Een goed voorbeeld daarvan is de onzekerheid die rond de archivering van e-mail berichten heerst. Onder de noemer «Recordkeeping System» worden nu strategieën, methoden, technieken en hulpmiddelen ontwikkeld die nodig zijn om te komen tot een digitale documenthuishouding. Voor een goede inrichting van de informatiehuishouding is een systematiek van kwaliteitszorg in ontwikkeling, waartoe bij VROM in 2000 de geformuleerde eisen voor recordkeeping in de praktijk zijn getoetst. Parallel daaraan zijn in het buitenland bestaande sets functionele eisen op dit terrein geïnventariseerd en beoordeeld. In 2001 zal op basis van de resultaten hiervan een eerste set eisen worden opgesteld, die zal zijn toegespitst op de Nederlandse situatie en is ingekaderd in de ISO Record Management Standaard.
Cruciaal onderdeel van de digitalisering is de toegankelijkheid van digitale informatie. Om deze te verzekeren is het project «Handelingenbank» van start gegaan. Het gaat daarbij in eerste instantie om het ontwikkelen van een architectuur die overheidsorganisaties in staat stelt hun taken, diensten, organisaties en functies («handelingen») te beschrijven en te koppelen aan «records» of documenten. Daarnaast zal er een software-applicatie worden ontwikkeld voor het onderhoud van de handelingen.
Sommige categorieën documenten moeten langdurig en soms zelfs eeuwig worden bewaard. In een digitale omgeving, waarin de apparatuur en programmatuur voortdurend in ontwikkeling zijn, is het gedurende meerdere jaren bewaren van documenten een enorme uitdaging. Kennis op dit gebied is, ook in het buitenland, nauwelijks voorhanden. Daarom is, na een Europese aanbesteding, een «testbed» ingericht voor het doen van onderzoek naar en experimenten met langdurige bewaring. Het project zal leiden tot kennis en inzicht in technische oplossingen voor de lange termijnbewaring van digitale documenten, strategieën voor de langdurige bewaring van verschillende typen digitale documenten alsmede functionele eisen voor een bewaarsysteem voor digitale documenten.
Het programma Stroomlijning Basisgegevens wil een gerichte impuls geven aan de totstandkoming van authentieke registraties van basisgegevens. Achterliggend idee hierbij is het creëren van een noodzakelijke voorwaarde voor het bereiken van doelen ten aanzien van administratieve lastenverlichting, publieke dienstverlening, fraudebestrijding, interne efficiency van het overheidsapparaat en de beschikbaarheid van beleidsgegevens. Vanaf voorjaar 2000 is een Programmabureau Stroomlijning Basisgegevens operationeel. Het programma onderscheidt twee actielijnen.
De actielijn Beleidsontwikkeling richt zich op de ontwikkeling en vaststelling van een conceptueel kader waarin is vastgelegd aan welke eisen authentieke registraties dienen te voldoen met betrekking tot onder andere de verzameling, de kwaliteit, de koppelbaarheid en het beheer van de gegevens. In dit verband is al de «Informatiekaart Nederland» ontwikkeld.
De actielijn Implementatie beoogt te komen tot invoering van het authentieke registratieconcept door middel van basisregistraties van onder meer personen, bedrijven, gebouwen en geografische kerngegevens. Hiertoe lopen een aantal projecten.
Het project Basisbedrijvenregister, waar EZ voor verantwoordelijk is, richt zich op de totstandkoming van een authentieke registratie van bedrijven en andere rechtspersonen, waaronder zelfstandige beroepsbeoefenaren, terwijl het project Gebouwenregister (van VROM, Ravi en VNG) de ontwikkeling van een authentieke fysieke en juridisch-formele registratie van gebouwen nastreeft. Voor beide registers zijn haalbaarheidsstudies gaande, die in het voorjaar van 2001 worden afgerond. Het project Geografisch Kernbestand (VROM en Ravi) richt zich op de realisatie van een basiskaart van Nederland op een schaal van 1:10 000. Hiervan is de haalbaarheidsstudie inmiddels afgerond en is er een voorstel voor een eenmalige investering in het zogeheten Top10 vector bestand van de Topografische Dienst van Defensie, teneinde dit bestand tot Geografisch Kernbestand te laten uitgroeien. Het project Sociale Verzekerdenadministratie (van SZW, LISV en UVI's) tenslotte zich richt op de uniformering en kwaliteitsverbetering van de verzekerdenadministraties bij de uitvoeringsinstellingen voor sociale zekerheid
In het najaar 2000 zijn de hoofdlijnen van het conceptuele kader van authentieke registratie vastgesteld. In de loop van 2001 zal dit volledig zijn uitgewerkt en zal tevens worden bepaald op welke wijze (wettelijk of anderszins) dit kader formeel kan worden vastgelegd. Ook is najaar 2000 een overzicht opgesteld van de gegevensregistraties die – naast de in het project reeds ter hand genomen registers – bij voorkeur dienen te worden aangemerkt als of ontwikkeld tot authentieke registraties. Naast de genoemde vier lopende projecten zullen binnen de actielijn Implementatie in elk geval de volgende grootschalige acties worden gestart:
• het ministerie van Financiën zal het voortouw nemen voor een Strategische Verkenning Inkomensgegeven. Mede op basis van de strategische verkenning zal worden bepaald of een haalbaarheidsstudie naar enige vorm van authentiek inkomensregister aan de orde is;
• op basis van de uitkomsten van in maart 2000 door de minister voor GSI ingestelde Adviescommissie Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie voor Persoonsgegevens zal worden bepaald welke acties op het gebied van de basispersoonsgegevens binnen het kader van het programma Stroomlijning Basisgegevens ter hand kunnen c.q. moeten, worden genomen;
• ook zal een stimuleringsregeling «Quick Win's» worden opgestart, gericht op de (mede)financiering van initiatieven die niet (direct) zijn gericht op de totstandkoming van een authentieke registratie als zodanig, maar wel in hoge mate leiden tot een aantoonbaar en substantieel hergebruik van basisgegevens.
• in overleg met EZ worden zal worden nagegaan in hoeverre en op welke wijze het programma Stroomlijning Basisgegevens noodzakelijke randvoorwaarden kan creëren voor het project Overheidsformulieren On-line, dat is gericht op de toepassing van ICT ten behoeve van de administratieve lastenreductie.
Bij de verdere invulling van het programma zullen verder nadrukkelijk worden betrokken de uitkomsten van een in de nota Contract met de Toekomst aangekondigde strategische verkenning naar de haalbaarheid en consequenties van eenmalige gegevensverstrekking. Begin 2001 zal de kamer een separate rapportage over Stroomlijning Basisgegevens bereiken.
Public Key Infrastructure (PKI)
Voor volwaardige en volledige elektronische dienstverlening is een betrouwbaar mechanisme nodig dat kan zorgen voor dezelfde waarborgen die op dit moment in de «papieren» wereld gelden. Elektronische handelingen vragen om de identiteitsvaststelling van de betrokkenen, de wilverklaring van partijen en de vertrouwelijkheid van de communicatie van de communicatiepartners. Voor de communicatie in het publieke domein (overheden met burgers en omgekeerd, overheden met bedrijven en omgekeerd en overheden onderling), is in 1999 begonnen door de Taskforce PKI overheid met de voorbereidingen voor een volledig ingevoerde PKI voor vrijwel alle soorten van communicatie en transactie met de overheid in het jaar 2002.1
Bij het opzetten van een PKI moeten vele aspecten bezien worden die te maken hebben met het bepalen van eisen die aan de infrastructuur gesteld moeten worden. Het gaat immers over het bevorderen en aanbieden van vertrouwen. De Taskforce PKI overheid heeft de taak om te voorzien in een infrastructuur voor vertrouwen binnen een uitgebreid werkveld. Dit werkveld omvat de drie genoemde communicatiedomeinen. Daarbij wordt er van uitgegaan dat zoveel als mogelijk marktpartijen delen van de infrastructuur zullen invullen. Dit betekent dat er een zeer groot aantal partijen (verschillende overheden, burgers en bedrijven als afnemers van PKI-diensten en bedrijven als leveranciers van PKI-diensten) binnen deze gezamenlijke infrastructuur effectief en efficiënt met elkaar moeten kunnen samenwerken op basis van groot vertrouwen.
Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle betrokken partijen zich conformeren aan een gezamenlijk afsprakenstelsel waarin het betrouwbaarheidsniveau wordt vastgelegd. Het vaststellen en beheren van het overkoepelende afsprakenstelsel zal de taak zijn van een Beleidsautoriteit binnen de Overheid (Policy Authority). Grofweg is het takenpakket van de Policy Authority het zorgdragen voor een algemeen beleidskader, toezicht en accreditatie op naleving van het afsprakenstelsel. Daarbij zal de Policy Authority ook gebruik maken van het toezicht en accreditatie zoals reeds vormgegeven in wet en markt. Omdat het PKI-stelsel in het publieke domein daarnaast naadloos zal moeten kunnen communiceren met private PKI-stelsels (zoals die welke door banken worden opgezet), zal de Policy Authority voor het publiek domein ook de voorwaarden voor cross-certificering met andere Public Key Infrastructuren moeten bepalen.
De elektronische Nationale Identiteits Kaart (eNIK)
Gezien de ambities op het gebied van de ontwikkeling van elektronische dienstverlening is er behoefte aan betrouwbare identificatie. De overheid moet net als in de fysieke wereld in veel gevallen vaststellen met wie ze te maken heeft voordat bepaalde transacties, informatie of participatie-diensten verstrekt kunnen worden. Het reisdocument is een hoogwaardig identificatiemiddel in de fysieke wereld. Het lag daarom voor de hand te onderzoeken of het reisdocument deze identificatiefunctie ook in de elektronische wereld kan vervullen. Er zijn meer redenen om juist een reisdocument te gebruiken voor identificatie en de handtekening, te weten het hoogwaardige aanvraag- en uitgifteproces en het vertrouwen dat de burger in het reisdocument heeft.
Een hoogwaardige aanvraag- en uitgifteproces is cruciaal voor een betrouwbaar identificatie- en handtekeningmiddel. Want de technieken die gebruikt worden voor de daadwerkelijke identificatie of voor het zetten van de handtekening kunnen nog zo veilig zijn, als niet zeker is wie die technieken gebruikt, kan geen sprake zijn van een betrouwbaar identificatiemiddel of handtekening. Het aanvraag- en uitgifteproces moet waarborgen dat de gebruiker van het identificatiemiddel of de handtekening echt degene is die hij of zij zegt te zijn. Omdat persoonsgegevens in reisdocumenten worden geput uit de basisadministratie GBA, wordt gewaarborgd dat de gegevens in een reisdocument betrouwbaar zijn.
De burger heeft, ondanks enige incidenten, vertrouwen in dit reisdocument. Analoog aan de identiteitsvaststellingen in fysieke processen, waarbij het (eigenlijk als reisdocument bedoelde) paspoort wordt gebruikt bij het aanvragen van bankpasjes, leningen en het huren van auto's, kan de door de overheid uitgegeven digitale identiteit als ijkpunt voor private processen worden gebruikt.
Vertrouwen van de gebruiker is cruciaal. Want meer nog dan in de fysieke wereld is in de elektronische wereld de vraag naar vertrouwen aan de orde. Het gaat hierbij om te weten met wie wordt gecommuniceerd en of de handtekening op een elektronisch document echt een handtekening is waarop de ondertekenaar kan worden aangesproken. Uitgifte door de overheid moet waarborgen dat aan de eisen van aanvraag- en uitgifteproces wordt voldaan.
De sleutelparen voor de identificatie en handtekening moeten door de gebruiker op een gebruikersvriendelijk en veilige manier gebruikt kunnen worden. De chipcard is daarvoor het beoogde middel. Het gebruik van biometrie wordt voorzien om het persoonsgebonden gebruik van de eNIK te waarborgen. Biometrie wordt in dit kader beschouwd als het geautomatiseerd vergelijken van lichaamskenmerken. Die vergelijking vindt conform de richtlijnen van de Registratiekamer decentraal plaats. Dat wil zeggen dat er een 1 op 1 vergelijking is tussen het aangeboden biometrische kenmerk van gebruiker en het op de chip opgeslagen kenmerk plaatsvindt en geen centrale controle op biometrische kenmerken.
Naast de digitale identificatie en handtekening in het publieke domein zal er ook in het private domein gebruik kunnen worden gemaakt van deze functies. Voor het private domein kan de door de overheid uitgegeven elektronische identificatie en handtekeningfunctie dienen als basis voor andere, daarop gebaseerde elektronische identificatie en handtekeningmiddelen zoals bijvoorbeeld door banken uitgegeven worden. De overheid heeft immers een bepaald vertrouwen in de digitale identificatie en handtekening gegarandeerd. Andere organisaties, die vertrouwen hebben in de identiteitsvaststelling van de overheid kunnen daarna overgaan tot het verstrekken van certificaten aan de persoon, zonder dat opnieuw fysieke identificatie dient plaats te vinden. Dat proces is immers al door de overheid gedaan. Daarmee wordt tevens een van de gesignaleerde bottlenecks in de totstandkoming van een vertrouwensinfrastructuur, namelijk de hoge kosten voor de identiteitsvaststelling, opgelost. Een tijdige en betrouwbare realisatie van de digitale handtekening in het publieke domein kan op die manier een stevige impuls geven aan de verder groei van e-commerce in al zijn facetten. Hierbij treedt de overheid dus niet alleen op als «launching customer» voor een vertrouwensstructuur die verstrekkende gevolgen kan hebben, maar levert ook de basis voor de noodzakelijke vertrouwensstructuur voor elektronische handel.
Voor het eind van dit jaar ontvangt de Kamer nog een separate voortgangsrapportage van de onderzoeksactiviteiten die in het kader van de ontwikkeling van de eNIK zijn gedaan.
In 1998 is een bijdrage van f 1 mln uit de ELO-gelden verstrekt aan een samenwerkingsverband van Lisv, Arbeidsvoorziening en BZK om te komen tot een onderbouwd plan van aanpak voor een proef met toepassing van chipcardtechnologie in de dienstverlening van de sociale zekerheid. De bijdrage heeft geresulteerd in een proefproject, waarin BZK, enkele uitvoerders van de sociale zekerheid (Lisv, GAK, Arbeidsvoorziening en de GSD van de gemeente Delft) en het ministerie van SZW hun krachten hebben gebundeld. BZK neemt hieraan deel om het prototype van de Nieuwe Generatie Reisdocument te beproeven, dat een chipcard en biometrische persoonsherkenning in zich verenigt. (Voor dit deel van de proef en enkele andere proefnemingen met de kaart heeft BZK in 1999 een eigen ELO-ontwikkelingssubsidie van f 2 mln ontvangen.) De pilot is onlangs van start gegaan met de werving van klanten van de sociale zekerheid, werkzoekenden met een WW/Abw-uitkering. De proefpopulatie kan uitgroeien tot maximaal 400 klanten. De diensten zijn via Internet thuis toegankelijk, of via enkele zuilen die bij het CWI en op enkele andere locaties zullen worden geplaatst. Het voordeel voor de cliënt moet bestaan uit laagdrempelige, 24 uurs toegang tot – ook persoonlijke – informatie en enkele simpele transacties, in een met behulp van de identificatietechnologie van de pas sterk beveiligde omgeving. Diensten die worden aangeboden zijn: in- en uitschrijving als werkzoekenden, periodieke werkbriefje overige inkomsten aan de uitkeringsinstelling (UVI of Sociale Dienst), vacaturebank, e.d.
2.4. Flankerend beleid: doelgroepenbeleid en onderzoek ICT & Overheid
Door de geschiedenis heen is informatie in de samenleving altijd ongelijk verdeeld geweest. In die zin is het ontstaan van een informatiekloof dus niet nieuw. Het feit echter, dat de huidige samenleving meer en meer afhankelijk wordt van kennis en informatie, brengt met zich mee dat de consequenties voor de eventuele achterblijvers steeds groter worden. Uiteindelijk zou het zelfs zo ver kunnen komen dat bepaalde groepen in de samenleving, bijvoorbeeld groepen die zich al in een achterstandspositie bevinden, de aansluiting met de informatiemaatschappij gaan missen of er slechts eenzijdig mee in aanraking komen. Het is daarom zaak dat een echte kloof tussen de zogenaamde «Have's» en «Have not's», tussen de surfers en drenkelingen wordt voorkomen.
Hoewel in Nederland het aantal internetgebruikers stormachtig toeneemt, komt uit studies van het Sociaal en Cultureel Planbureau naar voren dat ook in de Nederlandse samenleving bepaalde groepen het gevaar lopen achter te blijven. Het gaat hier om de bevolkingsgroepen die niet automatisch via hun werk, opleiding of sociale netwerk in aanraking komen met ICT: vrouwen, ouderen, werkzoekenden, nieuwkomers, mensen in de aandachtswijken van de grote steden.
Een bindend element in het grotesteden-, integratie- en informatiebeleid is het bestrijden van maatschappelijke achterstand door participatie in de samenleving te bevorderen. Middels het project Digitaal Trapveld wordt er in de aandachtswijken van de steden die meedoen in het Grotestedenbeleid geïnvesteerd in de educatie op het gebied van ICT-vaardigheden. Het gaat hierbij zowel om de 25 steden die volledig deelnemen in het Grotestedenbeleid als om de vijf partiële GSB-steden.
Het doel van het project Digitaal Trapveld is drieledig:
• Verkleining van de digitale kloof: bevordering van de zelfredzaamheid van de inwoners van de betreffende wijk middels vergroting van hun algemene ICT-vaardigheden.
• Verbeteren arbeidsmarktpositie: verhogen van het arbeidsmarktperspectief van de inwoners van de betreffende wijk middels vergroting van specifieke ICT-vaardigheden.
• Versterken sociale cohesie/community building:het bevorderen van contacten tussen verschillende groepen bewoners in de betreffende wijk, zowel van verschillende etnische herkomst als van verschillende leeftijdsgroepen.
Hoewel door de naam misschien de indruk wordt gewekt dat dit project vooral gericht is op jongeren, is dit absoluut niet het geval. Digitaal Trapveld had net zo goed Digitale Jeu de Boules-veld of digitaal Koffiehuis kunnen heten. Het trapveld staat open voor alle wijkbewoners. De betrokken gemeente bepaalt in grote mate de concrete invulling van een digitaal trapveld. De eisen op hoofdlijnen die aan een digitaal trapveld worden gesteld zijn:
• dat een digitaal trapveld uit tenminste één fysieke locatie in een aandachtswijk bestaat;
• daarbij moet het laagdrempelig zijn, ingebed worden in de bestaande sociale infrastructuur en aanhaken bij reeds lopende initiatieven en
• tenslotte dient een gemeente het trapveld voor tenminste drie jaar operationeel te houden.
De verdere invulling is dus aan de steden zelf, zodat nauw aangesloten kan worden bij de specifieke plaatselijke omstandigheden en er ruimte is voor allerlei plaatselijke creatieve ideeën.
Inmiddels is een kennisbank (www.trapveld.nl) op Internet operationeel, waar de steden onderling informatie kunnen uitwisselen en met elkaar in discussie kunnen gaan. De steden die een trapveld gaan realiseren, kunnen rekenen op een basisbijdrage van f 0,5 mln. De gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht tellen dubbel mee voor het basisbedrag, er van uitgaande dat er door de omvang van deze gemeenten in meerdere wijken behoefte is aan een Digitaal Trapveld (of dat eréén omvangrijker Digitaal Trapveld gestart kan worden). Voorwaarde hierbij is wel dat de steden de rijksbijdrage uit eigen middelen of uit middelen van derden, verdubbelen. Daarbij levert ook een aantal grote bedrijven een substantiële bijdrage aan dit project. Bovenop de basisbijdrage, is er voor de tien beste plannen nog een bonus-bijdrage beschikbaar van f 250 000,– voor het uitvoeren van creatieve en innovatieve ideeën. Totaal is in 2000 vanuit BZK-begroting f 20 mln beschikbaar gesteld. In totaal komen er 130 trapvelden, waarbij Deventer en Enschede streven naar additionele netwerken van nog eens 50 resp. 60 locaties.
Doel van het in 1998 gestarte COB-project (Communicatie Overheid Burger) was om in 2000 alle openbare bibliotheken in Nederland te voorzien van internetaansluitingen, zodat er op deze manier een laagdrempelige toegang tot elektronische overheidsinformatie werd gecreëerd. Daarnaast moest elke bibliotheek voorzien worden van voldoende deskundig personeel om het publiek te ondersteunen bij het gebruik van internet en digitale overheidsinformatie. Uit de laatste meting blijkt dat het bereik van dit project zo'n 97% is. In oktober 2000 is het project officieel afgesloten, waarbij de fakkel is overgedragen aan Staatssecretaris Van der Ploeg van OC&W. De activiteiten op dit vlak zullen in het kader van de algehele herstructurering van het bibliotheekwezen worden voortgezet door het ministerie van OC&W. Hierbij zal ook nadrukkelijk de tariefstelling binnen de bibliotheken aan de orde komen.
In 2000 is een ELO-bijdrage van f 3,3 mln gegund aan SeniorWeb voor een project van drie jaar. Dit voorstel is opgenomen in de activiteiten die VWS onderneemt rondom het thema «Patiënt en Internet». SeniorWeb maakt onderdeel uit van activiteiten gericht op toegang tot Internet1. In algemene zin is deze toegang goed geregeld door algemeen kabinetsbeleid. VWS ontplooit extra activiteiten gericht op ouderen en gehandicapten. Ook neemt VWS het voortouw zodat er een onafhankelijke stichting komt die een gezondheidsportaal opzet. Dit portaal dient eind 2001 beschikbaar te zijn met betrouwbare en toegankelijke informatie over gezondheid en zorg. Seniorweb richt zich als netwerkorganisatie op een landelijk educatieaanbod voor ouderen, het bieden van volwaardig educatie- en participatie-instrument en communicatieactiviteiten. Het doel is dat SeniorWeb over drie jaar zonder steun van de overheid kan functioneren.
In het onderzoek «ICT in de Praktijk» staat de vraag centraal met welke kennis, verwachtingen, wensen en eisen van burgers rekening moet worden rekening gehouden bij het realiseren van een elektronische overheid. Bewust is, anders dan gebruikelijk, gekozen voor een onderzoek vanuit het perspectief van de burger zelf. Hiertoe worden onder andere een aantal burgerpanels georganiseerd en wordt zowel een schriftelijke als elektronische enquête uitgezet. Uiteindelijke doel is inzicht te krijgen in de verwachtingen en ervaringen die verschillende bevolkingsgroepen hebben ten aanzien van het ICT-gebruik door de overheid, in het bijzonder in het onderlinge contact tussen burgers en overheidsorganisaties. Concrete vragen hierbij zijn: welke contacten met de overheid wil men graag in elektronische vorm zin en welke juist niet? Willen burgers elektronisch discussiëren over zaken die te maken hebben met de overheid en zo ja, in welke vorm dan? Welke gegevens wil men wel vastleggen op elektronische gegevensdragers van de overheid en welke juist niet? En welke voordelen en nadelen ziet men in het contact de elektronische overheid?
Vanuit het ITAFIT-programma worden drie onderzoeken verricht.
Allereerst wordt in het kader van het programma Stroomlijning Basisgegevens een case-study uitgevoerd naar de kadastrale registratie door de Rijksuniversiteit Leiden. Het kadaster wordt steeds meer een databank voor multifunctioneel gebruik. De case-study is erop gericht in kaart te brengen hoe deze laatste functie tot ontwikkeling is gekomen, hoe de acceptatie door gebruikers tot stand is gekomen en wat de rol van de overheid en de invloed van ICT hierbij is geweest.
Het tweede onderzoek draait om de vraag of private partijen kunnen deelnemen in een geïntegreerd loket (Overheidsloket 2000) waarbinnen publieke dienstverleners samenwerken. En waar dit al gebeurt door privatisering en uitbesteding van overheidsdiensten: hoe de burger duidelijkheid (rechtszekerheid) verschaft kan worden omtrent de partij waarmee hij te maken heeft. Hiertoe wordt een korte verkenning uitgevoerd en wordt vervolgens een case geselecteerd die voldoende materiaal biedt om bovenstaande vragen te kunnen beantwoorden.
In het kader van het programma Digitale Duurzaamheid ten slotte zal een case-study worden uitgevoerd bij een groot bedrijf om inzicht te krijgen in de wijze waarop de archieffunctie is gepositioneerd in het primaire proces (bestuurlijk) en in de wijze waarop het tot nu toe vorm is gegeven («best-practices»), mede onder invloed van ontwikkelingen in de ICT. Ontwikkelingen in de openbare sector kunnen daarmee worden geijkt.
Binnen het interdepartementale onderzoeksprogramma Internet en Openbaar Bestuur worden op dit moment drie onderwerpen onderzocht op het terrein van de elektronische overheid. Ten eerste is er een onderzoek naar de mogelijke verdeling van verantwoordelijkheden bij interbestuurlijke gegevensuitwisseling. Hierbij worden vier dimensies betrokken: de informatietechnische, de juridische, politiek-bestuurlijke en de financieel-economische dimensie. Ten tweede wordt onderzocht wat de implicatie is van ICT voor de autonomie van de burger. Deze studie behelst een filosofische analyse van de relatie tussen ICT, menselijke autonomie en sturing. Het derde onderzoek behelst de rol van Internetgebruik bij het ontstaan en functioneren van maatschappelijke associaties. In dat onderzoek wordt tevens gekeken naar de effecten van deze ontwikkelingen voor het denken over democratie. Begin 2001 worden de eindrapportages van deze studies verwacht.
Ter advisering over de gevolgen van de ICT-ontwikkelingen voor de steden is in maart 2000 een tijdelijk commissie ingesteld onder voorzitterschap van G. Cerfontaine. Centraal staat de vraag hoe de Nederlandse grote steden in de nabije toekomst om moeten gaan met nieuwe opgaven die de ICT met zich meebrengt op het gebied van de ruimtelijke ontwikkeling van steden, de bereikbaarheid, het verkeer en vervoer en een gevarieerd woningaanbod, de sociaal-economische mogelijkheden en uitdagingen. Met andere woorden: hoe kunnen de steden hun economische positie behouden of verder uitbouwen en welke gevolgen heeft dit voor de arbeidsmarkt; de versterking van de sociale cohesie van wijk en buurt; de verdere integratie en participatie van etnische minderheden en het voorkomen van het ontstaan van nieuwe vormen van segregatie. De kansen en mogelijkheden die ICT biedt staan voor de commissie voorop. Het advies is zeer onlangs uitgebracht; de Kamer zal hier nader separaat over worden bericht.
In het ELO-Actieprogramma is aangekondigd dat er eenICT-uitvoeringsorganisatie (ICTU) van en voor overheidsorganisaties zal worden opgericht. In 2000 zijn de voorbereidingen hiervoor getroffen. Omdat is gekozen voor de vorm van een stichting is het voornemen tot oprichting, tezamen met de concept-statuten en het concept-organisatieplan, separaat aan het parlement gemeld1. In die brief wordt uitgebreid ingegaan op de aanleiding en achtergrond van de organisatie, het doel en de opzet van ICTU, de keuze voor de stichtingsvorm, de vormgeving van de informatie- en sturingsrelaties, en de organisatorische en financiële consequenties. De planning is er op gericht de stichting ICTU begin 2001 op te richten. Vervolgens zal de centrale staf van ICTU worden geworven. Hun taak zal het zijn de organisatie gereed te maken voor opname van lopende en nieuwe programma's. In eerste instantie zullen de lopende samenwerkingstrajecten Overheidsloket 2000, Overheidsnetwerk 21, Public Key Infrastructure, Rijksoverheidsintranet, Stroomlijning Basisgegevens, Overheid.nl en Testbed Digitaal Depot over worden genomen. Ook het nieuw te starten Expertisecentrum voor Innovatieve Beleidsvorming zal in de ICTU worden ondergebracht. De opname van deze programma's zal in de eerste helft van 2001 gebeuren. Het streven is ICTU medio 2001 volledig operationeel te hebben.
Ingaande 2000 is het ICT-beraad ingesteld, waarin alle ministeries op hoog ambtelijk niveau participeren, en dat tot taak heeft te adviseren over het te voeren informatievoorzieningsbeleid van de overheid. Het ICT-beraad kan een belangrijke rol vervullen in het streven om de komende jaren de beoogde stap te maken van een groot aantal, op zich staande programma's en projecten naar een meer integrale en op grootschalige aanpak, en van piloting en conceptontwikkeling naar daadwerkelijke implementatie.
Tabel 2 Begroting Elektronische Overheid (verplichtingen in f mln)
B 2000 | Realis. 2000 | B 2001 | |
---|---|---|---|
Toegankelijkheid van de overheid: | |||
A1: Helpdesk www.overheid.nl | – | – | – |
A2: Kader overheidsbestanden | – | – | – |
A3: Overheidsinformatie op Internet | 9,0 | 8,0 | 3,5 |
• wet- en regelgeving op Internet | 4,0 | 4,0 | – |
• overheidsaanbestedingen | 1,0 | – | – |
• overheids-content/dienstverl.regeling | 4,0 | 4,0 (+ 4,0 BZK) | 3,5 |
Dienstverlening door de overheid: | |||
B1: OL2000 | 2,5 | 2,5 | 2,5+PM |
B2: ICT en sociale zekerheid: | 4,0 | 4,0 | |
* GSD-loket | 0,7 | ||
* Gerechtdeurwaarders | 1,5 | ||
* Digitale vakschool | 0,2 | ||
B3: ICT en gezondheidszorg | – | – | 4,0 |
B5: Elektronische Heerendiensten | – | 2,0 | – |
B6: Justitie-project Registratiekamer | – | – | 1,0 |
Achter de overheidsschermen: | |||
C1: * Overheidsintranet | 4,5 | 4,5 | 4,5 |
* Taskforce PKI Overheid | 2,0 | 2,0 | 2,0 |
C2: Stroomlijning Basisgegevens | 7,0 | 3,4 | 10,0 |
C4: Digitale Duurzaamheid | 2,0 | 2,0 | 2,0 |
Onderzoek en doelgroepenbeleid: | |||
D1: Onderzoek ICT & Overheid | 0,5 | 0,5 | 0,5 |
D3: Digitale Trapveldjes | – | (20,0 BZK) | |
D4: Seniorweb | 4,0 | 3,3 | – |
TOTAAL | 35,5 | 30,6 (ELO) | 34,0 + PM |
+ 24,0 (BZK) | |||
Totaal beschikbaar (ELO-middelen) | 34,0 | 33,0 | |
Intensiveringen (BZK-middelen, kasbasis) | 25,0 |
3. DE ELEKTRONISCHE OVERHEID IN 2001 EN VERDER
3.1 Intensivering van het ELO-beleid
Geconstateerd kan worden dat de uitvoering van het ELO-actieprogramma in volle gang. Maar dit is niet voldoende. De ambitie om tot een echt elektronische overheid te komen, vergt intensivering van het beleid. In de nota Contract met de Toekomst is hier een begin meegemaakt. Zo is structureel f 25 mln per jaar aan de begroting van BZK toegevoegd. Deze f 25 mln zijn in 2001 allereerst nodig om een impuls te geven aan de ambitie die de overheid heeft om als «launching customer» op te treden. Dit om beleids- en bedrijfsprocessen bij de overheid te versterken. In de eerste plaats door waar mogelijk en zinvol de inkoopmacht van afzonderlijke overheidsorganisaties te bundelen. Recent is dat gebeurd in het project Overheids Telefonie 2000 waar voor grote delen van de overheid gezamenlijk telefoniediensten zijn ingekocht. De overheid zet met haar inkoopbestekken op deze wijze een de facto standaard waar de bedrijven op kunnen koersen. Daarnaast kan de gegarandeerde omzet van de overheid net die zekerheid bieden voor bedrijven, met name voor nieuwkomers op de markt, die nodig is om grootschalig te gaan investeren. Op dit moment wordt in het project PC2000 onderzocht of de formule van gezamenlijke inkoop ook toegepast kan worden op de aanschaf van standaard kantoorautomatiseringssoftware. In de tweede plaats door op terreinen waar de overheid hogere eisen stelt aan de in te zetten techniek dan het bedrijfsleven – juist omdat aan de overheid zelf hogere prestatie-eisen worden gesteld – zelf het voortouw te nemen om de markt in noodzakelijke innovatieve technieken te laten investeren. Door als overheid te experimenteren worden werkende weg de mogelijkheden die de techniek biedt en de eisen die de overheid aan de techniek stelt duidelijk. Het is vervolgens aan het bedrijfsleven die producten volgens de eisen te maken en aan overheidsorganisaties om die producten te implementeren.
In eerste instantie zal hierbij worden ingezet op de reeds lopende projecten en experimenten voor digitale handtekening, duurzame digitale archivering, chipkaarten met biometrie en kiezen op afstand. Tevens zullen relevante sectoren in het publieke domein worden uitgenodigd om een zogenaamde ICT-kanskaart voor de eigen sector te ontwikkelen. Zo'n kanskaart moet de mogelijke verbeteringen die in een sector bereikt kunnen worden door de inzet van ICT, in kaart brengen.
Ter versterking van de positie van de consument is daarnaast in 2001 f 1 mln uitgetrokken voor «Empowerment of the begin user», waar overigens via www.ministervanboxtel.nl talrijke interessante ideeën voor worden aangedragen. Voor het uitvoeren van de overige «verkenningen» uit Contract met de Toekomst is in 2001 f 3 mln beschikbaar.
Tevens is voor 2001 f 3 mln vrijgemaakt voor territoriaal geïntegreerde pilots. Doel van deze zgn. «super-pilots» is in een aantal proefgebieden te komen tot een volledig aanbod van elektronische overheidsdiensten. Hierbij wordt allereerst aangesloten bij de activiteiten die de gemeente Eindhoven wil gaan uitvoeren in het kader van «Kenniswijk». Nagegaan wordt welke andere twee steden bereid zijn op te treden als super-pilots door hun dienstverlening zo veel mogelijk gedigitaliseerd aan burgers, bedrijven en instellingen aan te bieden. Totaal is voor deze super-pilots in de periode 2001–2003 f 16 mln beschikbaar.
Na het succes van de voorafgaande twee subsidieregelingen, zal in 2001 opnieuw het subsidie-instrument richting de decentrale overheden worden ingezet met een vergelijkbare regeling. Hiervoor is in 2001 f 5,5 mln beschikbaar uit de f 25 mln intensiveringgelden. Samen met de in tabel 2 al opgevoerde f 3,5 mln ELO-geld is derhalve in 2001 f 9 mln aan subsidies voor de lager overheden beschikbaar.
Voor een subsidieregeling ter stimulering van pro-actieve dienstverlening is in 2001 f 1 mln beschikbaar.
Voor het begin 2001 operationeel wordende Expertisebureau Innovatieve Besluitvorming is ook een budget van f 1 mln is uitgetrokken om een voortvarende start mogelijk te maken, terwijl voor de start van de ICTU (ICT-uitvoeringsorganisatie) f 3,5 mln is uitgetrokken. Het restant van de f 25 mln is vooral nodig voor de projecten PKI Taskforce, ON21 en onderzoek.
Ook in 2001 wordt nader invulling worden gegeven aan de plannen om te komen tot een zo geheten «e-Bank». In samenwerking met onder meer de BNG wordt momenteel nagegaan of, en zo ja hoe het mogelijk is om te komen tot een rentesubsidiefaciliteit, waarbij gemeenten een deel van de rente vergoed krijgen die betaald moet worden op een lening bestemd voor een goedgekeurde ICT-investering. Deze systematiek is derhalve afwijkend van datgene wat gebruikelijk, het subsidiëren van de totale projectkosten. De verwachting is dat door de rentelasten in plaats van de totale projecten te subsidiëren er een grotere hefboomwerking ontstaat.
In de voortgangsrapportage Digitale Delta werd aangegeven dat Nederland op vier terreinen een «grote sprong» voorwaarts moet maken. Deze sprongen voorwaarts moeten eraan bijdragen dat Nederland tot de ICT-kopgroep gaat behoren en eEurope voorbij gaat. Een van de gestelde vier prioriteiten betreft ICT-toepassingen in de (semi-)publieke sector. Uit de internationale ICT-toets en verkenningen verricht in het kader van Contract met de Toekomt kwam naar voren dat om te komen tot een echt elektronische overheid een geïntensiveerde, geclusterde aanpak geboden is. Bij de verdere uitwerking van het ELO-beleid wordt dan ook getracht tot een nadere clustering en accentuering van activiteiten langs drie sporen te komen. Het gaat hierbij om twee clusters die in de back office een aantal essentiële infrastructurele voorzieningen voor de gehele overheidsinformatiehuishouding beogen te treffen. Deze sporen fungeren als het ware als de muren van het ELO-huis, terwijl het derde spoor, dat van de elektronische dienstverlening, gezien kan worden als het dak. Uiteraard zullen de financiële gevolgen van de voorgestane intensiveringen van het ELO-beleid worden ingebracht in de reguliere budgettaire besprekingen van het kabinet. Medio 2001 zal de Kamer in het kader van «De Digitale Delta» nader worden bericht over de concrete uitwerkingen van de voorgestane ELO-aanpak.
Dit spoor richt zich erop dat de gemeenten, provinciale diensten, rijk en politie hun daarvoor in aanmerking komende dienstverlening zo veel mogelijk elektronisch aan burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties aanbieden. Hierbij wordt gedacht aan zowel informatie-uitwisseling (het eenzijdig beschikbaarstellen van standaard-informatie zoals bestemmingsplannen, raadstukken e.d.), interactie (bilateraal contact, bijvoorbeeld in de vorm van e-mail-uitwisseling) als transacties (uitwisseling van formele documenten als vergunningen en subsidiebeschikkingen). Achtergrond hiervan is de constatering dat de gemeenten, provinciale diensten en politieregio's tezamen het grootste deel van de loketfunctie voor publieke dienstverlening vervullen, maar dat dezelfde organisaties achterblijven in de toepassing van ICT, onder meer doordat zij over kwalitatief en kwantitatief onvoldoende expertise en ervaring beschikken om de gewenste vernieuwingsimpulsen op geheel eigen kracht te kunnen realiseren. In dit kader dient te worden beseft dat het hier naast technologisch, ook een organisatorisch veranderingstraject betreft.
De kernelementen van dit beleidspoor zijn:
a) het versneld in de markt doen realiseren van standaardbouwstenen (modules), zoals die in de periode 1998–2002 in het kader van het ELO-actieprogramma zijn of worden ontwikkeld: het één-loket-concept, de Productencatalogus Gemeentelijke Dienstverlening en andere overige instrumenten, programmatuur, standaarden en handleidingen.
b) stimuleren van noodzakelijke aanpassingen aan de organisatie (herinrichting van werkprocessen) binnen overheidsorganisaties. Het elektronisch afdoen van transacties (administratieve lasten, aangiftes, subsidies, beschikkingen, vergunningen) volstaat immers niet met elektronificering van de formulieren, maar veronderstelt tevens een snelle, en waar mogelijk geautomatiseerde, afhandeling in de back-office. Tevens speelt de voor het noodzakelijke maatwerk in aanvulling op de genoemde standaard-bouwstenen hierbij een rol.
c) certificatie van leveranciers en adviesbureaus voor de uitvoering en ondersteuning van e.e.a.
d) het activeren van de bestuurstafel van de gemeenten, provincies en politieregio's om het proces aan te jagen en te monitoren.
De beleidslijn Stroomlijning Basisgegevens beoogt de sanering van twee voor het overheidsfunctioneren cruciale (clusters van) basale gegevensbestanden en de doorontwikkeling hiervan tot zogenaamde authentieke registraties, t.w. het Basisbedrijvenregister (BBR) en de Geografische Basisregistratie (GBR). Zoals al aangegeven fungeren authentieke registraties overheidsbreed als unieke bron voor bepaalde gegevens en voldoen daartoe aan gezamenlijk vastgestelde eisen, zoals de éénmalige aanlevering van de betreffende gegevens door bedrijven en burgers.
Het Basisbedrijvenregister voorziet in gegevens ten behoeve van de beleidsen uitvoeringsprocessen op alle terreinen waar sprake is van niet-natuurlijke personen, w.o. het economisch en rechtsverkeer (cf. Handels- en Vennotenregister), de administratieve lastenafwikkeling, de gezondheidszorg (instellingen, zelfstandige beroepsbeoefenaren) en de landbouw. Het fungeert daarmee als de GBA voor niet-natuurlijke personen. Het Basisbedrijvenregister vervult daarmee tevens een belangrijke faciliterende rol bij de reductie van de f 16,5 miljard.
De Geografische Basisregistratie voorziet in de basale gegevens op het terrein van de ruimtelijke ordening en fysieke leefomgeving: topografische basiskaarten, percelen, gebouwen en ander vastgoed, de hiermee samenhangende publiekrechtelijke beperkingen, alsmede wegen, kabels en leidingen. De geo-informatica geldt bij uitstek als sterk opkomende ICT-discipline met zeer krachtige toepassingsmogelijkheden. Het betreft daarbij zowel besluitvorming op landelijk, structureel niveau (planologische kernbeslissingen, grote infrastructuurprojecten op lokaal, meer operationeel niveau (MER's, bodemsaneringen, vaststelling lokale bestemmingsplannen, uitgifte van bouwgrond) als op het niveau van individuele burgers en bedrijven (vestigingsvergunningen, bouw-, sloop-, kap- en graafvergunningen, subsidie-aanvragen, onroerend-zaakbelasting).
In het kader van de kabinetsreactie op de Commissie Slechte zijn inmiddels de nodige initiatieven genomen om met behulp van ICT te komen tot een structurele administratieve lastenverlichting (project Overheidsformulieren On-line). Deze initiatieven zijn primair gericht op de rijksoverheid. Een wezenlijk deel van de administratieve lasten is echter gerelateerd aan regelingen en diensten op het niveau van gemeenten en provincies. Het is daarom van belang ook op dit niveau van de mede-overheden tot initiatieven te komen. De beleidslijn Elektronische Dienstverlening is daarvan een belangrijke invulling.
Bij de realisatie van beide registraties zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van reeds bestaande gegevensregisters. Om het geheel op het gewenste niveau te brengen is een forse sanering en stroomlijning noodzakelijk, bestaande uit:
– het elimineren van overlap tussen de bestaande gegevensregistraties;
– het opheffen van inhoudelijke strijdigheden middels standaardisatie en aanpassing van wetgeving;
– het invullen van ontbrekende gegevens (witte vlekken);
– het op niveau brengen van de kwaliteit van alle gegevens (betrouwbaarheid, actualiteit, koppelbaarheid).
Elektronische Identiteit en Vertrouwen
De programma's PKI Takforce Overheid en de Nederlandse Identiteitskaart kenmerkten zich het afgelopen anderhalf jaar door onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten, alsmede proefnemingen op bescheiden schaal. Daarbij werd uitgegaan van gescheiden ontwikkelingstrajecten. Inmiddels is uit onderzoeken en experimenten gebleken dat zowel de opzet van een PKI-infrastructuur, als de invoering van een elektronische variant van de Nederlandse Identiteitskaart, haalbaar zijn, rekening houdend met de normale onzekerheden die de invoering van dit soort nieuwe technologieën omgeven. Ook internationale ontwikkelingen tonen aan dat Nederland op dit punt niet in de uiterste voorhoede opereert.1 Landen als Finland, Zweden, Canada en Singapore hebben in de publieke sector best practices neergezet, die richting geven aan Nederland als navolger.
De programma's leiden tot de mogelijkheid van betrouwbaar communiceren en transigeren in het publieke domein (PKI-taskforce) en de mogelijkheid om aan elke Nederlander een middel te verschaffen waarmee deze zich in een elektronische omgeving betrouwbaar kan identificeren en een handtekening kan zetten met dezelfde juridische status als de handgeschreven handtekening.
Er is in deze context een onderscheid tussen de identificatie en de handtekening. Hoewel identificatie onlosmakelijke met de handtekening is verbonden, wordt met identificatie in deze context iets anders bedoeld, namelijk de identificatie op basis van een wettelijk erkend identiteitsbewijs. In de fysieke wereld is het onderscheid duidelijk. Je identificeert je met paspoort of rijbewijs, en dat is wat anders dan het zetten van een handtekening. In de elektronische wereld lijkt dit onderscheid te vervagen. De technieken en bijbehorende processen voor zowel de handtekening en identificatie lijken sterk op elkaar. Het blijven echter juridisch gezien twee verschillende handelingen.
De activiteiten van de eNIK en de Taskforce PKI in het publieke domein zullen zoveel mogelijk worden gebundeld. Gezamenlijk realiseren de programma's de betrouwbare identificatie en de digitale handtekening in het verkeer tussen maatschappelijke actoren en overheid en overheden onderling. De digitale handtekening en identificatiemiddel worden daarbij gedefinieerd als unieke sleutelparen waarmee een individu (eventueel binnen de context van een organisatie) zijn of haar identiteit gezaghebbend, betrouwbaar, in continuïteit, eventueel gekoppeld aan bevoegdheden, elektronisch en op afstand kenbaar kan maken; dit alles gebaseerd op een naar geldend recht geaccepteerd stelsel van afspraken, instituties en technische hulpmiddelen. In de praktijk zullen de digitale handtekening en identificatie gebaseerd zijn op asymmetrische vercijfering (PKI-technologie), Trusted Third Party's (TTP's), chipkaarttechnologie en waarschijnlijk ook biometrie.
Betrouwbare elektronische identificatie en handtekening zijn een basisvoorwaarde voor grootschalige, betrouwbare communicatie, transactie en informatieuitwisseling tussen overheid en burger, overheid en bedrijfsleven en overheden onderling.
De elektronische Nederlandse Identiteitskaart (eNIK), zoals die momenteel in het kader van het project Nieuwe Generatie Reisdocumenten wordt ontwikkeld, is bij uitstek geschikt om te fungeren als hoogwaardig en breed beschikbaar elektronisch identificatiemiddel en als betrouwbare elektronische handtekening. Deze beleidslijn richt zich op een brede uitrol van eNIK's, waarbij ook de bijbehorende apparatuur (kaart- en biometrielezers) breed beschikbaar wordt gesteld binnen zowel de overheid als aan burgers en bedrijfsleven, om zodoende snelle en daarmee succesvolle introductie te verzekeren.
Aan de componenten van de Public Key infrastructuur zullen ten behoeve van het al eerder genoemde vertrouwen eisen worden gesteld. Deze eisen worden mede bepaald door de eisen die zijn genoemd in het wetsvoorstel «Elektronische handtekeningen» en die de desbetreffende overheidsdiensten hieraan stellen. Het uitgangspunt is om 75% van de niet openbare overheidscommunicatie en dienstverlening te kunnen ondersteunen. De zwaarte van de eisen wordt derhalve bepaald door de dienstverlening die de hoogste eisen stelt. Daarnaast zal rekening worden gehouden met de ca. 25% overheidscommunicatie waarvoor uit hoofde van vertrouwelijkheid zeer hoge eisen moeten worden gesteld (o.a. Staatsveiligheid). Het programma van eisen dat voor de overheid zal worden gehanteerd zal begin 2002 stabiel moeten zijn om PKI-dienstverlening, die aan deze eisen moet voldoen, in 2003 en verder op grotere schaal beschikbaar te krijgen. Een eerste versie van dit programma van eisen zal begin 2001 beschikbaar zijn. In de vorm van een consultatiedocument zal het programma van eisen dienen ter afstemming met de overheid en andere direct betrokken partijen. Daarnaast zal het theoretisch georiënteerde programma van eisen op praktische bruikbaarheid en haalbaarheid moeten worden getoetst. Hiertoe zullen op de communicatiedomeinen van de overheid de hiervoor benodigde pilots worden georganiseerd en uitgevoerd.
De Europese Richtlijn Elektronische Handtekening wordt geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving (waaronder het Burgerlijk Wetboek, de Telecomwet en de Algemene Wet Bestuursrecht) en wordt nader uitgewerkt in afspraken en standaarden. Met de uitwerking van een PKI voor de overheid zal hiermee terdege rekening moeten worden gehouden. Vertrouwelijke communicatie binnen Europa maar ook daarbuiten zal door gemeenschappelijke afspraken c.q. acceptatie van elkaars PKI moeten worden geregeld. De naleving van de afspraken zal hierbij een belangrijk aandachtspunt vormen. Voor het gebruik maken van de elektronische handtekening wordt de vigerende generieke en sectorale wetgeving aangepast. Daarnaast is om de vereiste betrouwbaarheid van de PKI diensten te kunnen realiseren is wellicht op onderdelen aanvullende regelgeving noodzakelijk.
Communicatie is een belangrijk instrument teneinde het vertrouwen te kunnen verkrijgen wat benodigd is voor een PKI. Hiervoor zal met alle betrokken organisaties de gewenste opzet van een PKI voor de overheid (inclusief alle eisen die daaruit voortvloeien) worden afgestemd. Met behulp van websites, nieuwsbrieven, direct mailings en congressen/seminars zal de informatie verder worden verspreid. Door middel van pilots, workshops en interactieve website zal de burger worden betrokken bij de opzet en gebruik van de PKI voor de overheid. Daarnaast wordt een communicatiecampagne voorbereid op de mogelijkheden die een PKI voor de overheid de burger kan bieden. Vraagstukken op het gebied van privacy zullen hierbij prominent aan de orde komen.
De betrokkenheid van het bedrijfsleven is gedurende het gehele traject significant aanwezig; zowel uit hoofde van de rol die zij in de PKI zullen spelen als uit hoofde van gebruiker in de communicatie met de overheid (door middel van voorbeeldpilots als ook grootschalige pilots).
Het is een belangrijke doelstelling van de PKI om de privacy van burgers te beschermen door het mogelijk te maken om de gegevens die de burger met de overheid uitwisselt te vercijferen (onleesbaar maken voor derden). Dit is een van de belangrijke diensten die de PKI mogelijk maakt. De gebruiker moet hierdoor het vertrouwen krijgen dat ook gevoelige gegevens langs elektronische weg met de overheid kunnen worden gecommuniceerd.
Naast grote voordelen, kent PKI ook inherente risico's voor de privacy van de burger. Te denken valt aan registratie van de elektronische identiteit waardoor een «elektronisch spoor» wordt achtergelaten. Daarnaast zullen maatregelen moeten worden genomen om de geldigheid van elektronische identiteit en handtekening te verifiëren. De wijze waarop hier invulling aan wordt gegeven vergen aanvullende maatregelen voor privacybescherming. Op deze gebieden werkt PKI Overheid nauw samen met de Registratiekamer om te komen tot een bevredigende oplossing. Oplossingen worden gezocht in een combinatie van een dwingend afsprakenstelsel met de ontvangers van elektronische identiteiten en handtekening (proceseigenaren die PKI gebruiken), het minimaliseren van persoonsgebonden gegevens gekoppeld aan de elektronische identiteit en handtekening, alsmede het voorkomen van het dupliceren van de noodzakelijke gegevens. Daarnaast wordt samengewerkt aan de inzet van de Public Key technologie voor de bevordering van de waarborging van de privacy (Privacy Enhanced Technologies).
In een van mijn columns op www.rogervanboxtel.nl gaf ik al aan dat in de openbare ruimte zoals Internet, iedereen veilig moet kunnen rondgaan. In Internationaal verband wordt hiervoor gewerkt aan een voorstel van de Raad van Europa voor het bestrijden van elektronische criminaliteit, ondermeer tegen het kwaadwillig en ongewenst afsluiten van internetpagina's als ten aanzien van het optreden tegen strafbare communicatie zoals racisme en kinderporno. Door middel van dit soort voorstellen kunnen de lidstaten met elkaar afspreken hoe zij hiermee gezamenlijk om kunnen gaan en elkaar ook over de grenzen kunnen ondersteunen, want deze criminaliteit is niet aan landen en landsgrenzen gebonden.
Voor wat betreft de overheid baart het verschijnsel virussen en de reactie daarop grote zorgen. De infrastructuur van de overheid wordt steeds afhankelijker van de informatie en communicatie technologie. Verstoringen in deze infrastructuur zijn direct en gevoelig merkbaar. De mogelijkheid om adequaat te reageren op dit soort verstoringen is gelegen in een internationaal elkaar informerend netwerk. Hierdoor kan, net zoals voorzien bij de millennium-overgang, een verstoring aan de andere kant van de wereld reeds hier aangepakt worden voordat de Nederlandse samenleving op gang is gekomen. Ik kom daarom binnenkort met voorstellen om hiervoor binnen de overheid een Computer Emergency Response Team (een zogeheten CERT) op te richten die voor de elektronische overheid de rol van internationale contactpartner zal kunnen vervullen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26387-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.