26 377
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek onder meer in verband met de verlenging van de periode van afwijkende bekostiging van de opleidingen op het gebied van de kunst, bepaalde lerarenopleidingen op het gebied van de kunst, de voortgezette kunstopleidingen en de voortgezette opleidingen bouwkunst

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 10 maart 1999

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen genoegzaam zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het voorstel van wet voldoende voorbereid.

De leden van de fractie van de PvdA kunnen instemmen met de voorliggende wetswijziging. Verlenging van de periode van afwijkende bekostiging van het kunstvakonderwijs is noodzakelijk om de continuïteit van het kunstvakonderwijs de komende jaren te waarborgen. Deze leden zijn het eens met de in de Memorie van Toelichting gevolgde argumentatie dat het ongewenst is om nu al – nog voordat de Projectorganisatie Kunstvakonderwijs met een advies over een structurele wettelijke regeling en de herstructurering van het kunstvakonderwijs is gekomen – keuzes te maken over een structurele wettelijke regeling van de bekostiging van deze opleidingen. Dat het kunstvakonderwijs in de komende jaren, gezien de aard van de voorzieningen, evenmin onverkort kan worden bekostigd op basis van het huidige hbo-bekostigingsmodel, wordt eveneens door de PvdA-fractie onderschreven. De leden van de PvdA-fractie hebben nog wel enkele vragen aan de regering.

De verlenging van de periode van afwijkende bekostiging van het kunstvakonderwijs mag, aldus deze leden, niet leiden tot vertraging van de reorganisatie van het kunstvakonderwijs. Kan de regering er zorg voor dragen dat het werk van de Projectorganisatie Kunstvakonderwijs voorspoedig blijft verlopen en dat wordt vastgehouden aan de in het Plan van Aanpak Herstructurering Kunstvakonderwijs beschreven fasering en aan het daarin opgenomen tijdpad?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering, mede gezien de wens van de Kamer zoals die in de motie Visser-van Doorn/Halsema c.s. over het kunstvakonderwijs (26 200 VIII) is verwoord, inzicht te geven in de planning van de herstructurering van het kunstvakonderwijs, voor de periode na het gereed komen van het eindrapport van de Project-organisatie Kunstvakonderwijs? Kan in dit overzicht worden aangegeven hoe de relatie gelegd zal worden tussen de bezuinigingen en de herstructurering?

Zal de invoering van de herstructurering inderdaad per studiejaar 1999–2000 kunnen worden gerealiseerd, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Indien dit niet haalbaar is, vragen deze leden de regering aan te geven wanneer de invoering van de herstructurering wel zal kunnen worden gerealiseerd.

De leden van de VVD-fractie willen zich in het onderstaande beperken tot enkele vragen en opmerkingen.

Het kunstvakonderwijs wordt nu nog tot 2000 op een andere wijze bekostigd dan het overige hogere beroepsonderwijs. Daarbij is losgelaten de relatie tussen het aantal daadwerkelijk aan het onderwijs deelnemende studenten en de bekostiging, die is gebaseerd op een vooraf overeengekomen studentenaantal. In de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat deze vaste budgetten de instellingen in de gelegenheid stellen om de in het HOOP 1990 beoogde instroomreductie te realiseren en met de gecreëerde ruimte de kwaliteit van de opleidingen te verbeteren. Deze bekostigingswijze wordt door dit wetsvoorstel nu verlengd tot en met 2002. De leden van de VVD-fractie vragen de regering wat de oorspronkelijke bedoelingen zijn geweest om in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) expliciet het jaar 2000 op te nemen als einddatum van de bijzondere bekostiging?

Op welke studentenaantallen is de huidige bekostiging gebaseerd, zo vragen deze leden. Zijn deze studentenaantallen inclusief of exclusief de in 1990 afgesproken instroomreductie? Hoe verhouden deze aantallen zich tot het werkelijk aantal studerenden, met andere woorden, is de instroomreductie ook werkelijk gerealiseerd door de instellingen en zo ja, hoeveel financiële ruimte heeft dit de instellingen opgeleverd? De leden van de VVD-fractie vragen of instellingen financiële armslag voor zichzelf kunnen creëren door minder studenten aan te nemen als de mogelijkheid om op personeelskosten te besparen wordt beperkt door de afspraak geen wachtgelden te veroorzaken. Hoe verhouden (on)mogelijkheden om financiële armslag te creëren en de nog openstaande bezuinigingen van de hogescholen voor kunstvakonderwijs zich tot elkaar?

De leden van de CDA-fractie betreuren het dat een visie op de toekomst van het kunstvakonderwijs nog steeds ontbreekt terwijl de sector wel wordt geconfronteerd met beleid(svoornemens) ten aanzien van hun budgetten. Deze leden zijn van mening dat deze ontbrekende voorwaarde voor een goed beleid er snel moet komen. Zij hopen dan ook dat de adviezen van de projectorganisatie de Tweede Kamer spoedig zullen bereiken, zodat de behandeling daarvan kan uitmonden in die zo noodzakelijke visie.

Het CDA hecht groot belang aan het kunstvakonderwijs. Naast de taak om kunstenaars op te leiden, vervullen kunstacademies een grote stimulerende functie voor het culturele leven in de regio waar zij gevestigd zijn. De spreiding van kunstvakopleidingen over het land dient dan ook gewaarborgd te blijven. Het CDA vindt dat bezuinigingen uit de vorige kabinetsperiode tezamen met de bezuinigingen van het huidige kabinet niet mogen leiden tot gedwongen fusering van academies of tot het sluiten daarvan. Tijdens de afgelopen behandeling van de begroting van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft de minister zich in antwoord op vragen van de zijde van de CDA-fractie ook tegen gedwongen fusering uitgesproken, en aangegeven zeer sterk te hechten aan een regionale dekking. De CDA-fractie gaat er van uit dat die lijn nog steeds gevolgd wordt door de regering. De CDA-fractie zal met kritische aandacht de ontwikkelingen in en rond het kunstvakonderwijs blijven volgen. Op dit moment heeft de CDA-fractie de volgende vragen.

Kan de regering de leden van de CDA-fractie bevestigen dat de in het wetsvoorstel aangegeven bekostigingswijze uitsluit dat bezuinigingen de inhoudelijke herstructurering van het Kunstvakonderwijs doorkruisen? Wordt de sector in dit proces actief betrokken? In de motie Visser-van Doorn c.s. (26 200-VIII-nr. 54) die kamerbreed is aangenomen is beide immers verzocht.

Zijn er, zo vragen deze leden, tot inwerkingtreding van de wet op 1 januari 2000 nog financiële consequenties te verwachten als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel?

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De griffier van de commissie,

Mattijssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GL), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Remak (VVD), Halsema (GL), Örgü (VVD), Wijn (CDA) en Eurlings (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF), Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GL), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Passtoors (VVD), Valk (PvdA), De Cloe (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Gortzak (PvdA), Middel (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Brood (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Blok (VVD), Vendrik (GL), Rijpstra (VVD), Verhagen (CDA) en Visser-van Doorn (CDA).

Naar boven