nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging
van de Wet op de studiefinanciering in verband met het onder de prestatiebeurs
brengen van de reisvoorziening.
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden
waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
22 januari 1999
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de reisvoorziening
voor studerenden in het hoger onderwijs onder de werking van de prestatiebeurs
te brengen; dat daartoe de Wet op de studiefinanciering dient te worden gewijzigd;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet op de studiefinanciering wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 31c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. De studiefinanciering voor het volgen van hoger onderwijs die op grond
van de artikelen 15 tot en met 17a en 18 zou zijn toegekend als beurs, wordt,
met inbegrip van het recht op een reisvoorziening, toegekend als voorwaardelijke
rentedragende lening. Het deel van de lening dat betrekking heeft op het recht
op de reisvoorziening, is gelijk aan eentwaalfde deel van de waarde die daarvoor
per studerende door het vervoerbedrijf aan Onze Minister in rekening wordt
gebracht. De waarde wordt berekend door de voorlopige vergoeding voor het
lopende kalenderjaar te corrigeren naar de correctie die de voorlopige vergoeding
voor het voorafgaande kalenderjaar onderging. Dit deel van de lening wordt
niet uitbetaald of verrekend.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde
lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Indien de voorwaardelijke rentedragende lening definitief wordt, wordt
de tegenwaarde van de reisvoorziening kwijtgescholden over een maand waarover
de kaart is ingeleverd dan wel niet is uitgereikt. In afwijking van artikel
3, eerste lid, is bepalend de toestand op enig moment van de maand. De over
het kwijt te schelden bedrag opgebouwde rente gaat dan teniet. De kwijtschelding
is niet van toepassing op een maand waarin de reisvoorziening in de vorm van
een bedrag in geld is verstrekt dan wel een vergoeding als bedoeld in artikel
32h is toegekend.
B
Artikel 32a, eerste lid, onderdeel a, wordt vervangen door:
a. een kaart voor het reizen waarvoor de studerende aan het openbaar vervoerbedrijf
geen bedrag dan wel een bedrag met korting verschuldigd is, een kaart voor
het reizen waarvoor de studerende aan een particulier vervoerbedrijf geen
bedrag dan wel een laag tarief verschuldigd is, dan wel een kaart waarin twee
of meer van deze elementen zijn gecombineerd,.
C
In artikel 32d, eerste lid, wordt «een bedrag van f 91,–
per maand naar de maatstaf van de periode van 1 november 1994 tot en met 31
oktober 1995.» vervangen door: het bedrag, bedoeld in artikel 31c, eerste
lid.
D
Aan artikel 32f, eerste lid, wordt toegevoegd: , dan wel nadat zijn recht
op een kaart op grond van artikel 32d of op grond van de ministeriële
regeling, bedoeld in artikel 32a, tweede lid, is vervangen door een reisvoorziening
in de vorm van geld.
E
In artikel 34 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid,
een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Onder de in het eerste lid bedoelde beurs wordt mede begrepen de reisvoorziening,
bedoeld in artikel 31c, eerste lid.
F
Artikel 54a vervalt.
G
In de inhoudsopgave wordt de tekst achter artikel 54a vervangen door:
vervallen.
ARTIKEL II
1. Artikel I, onderdelen A en E, geldt niet voor de studerenden die vóór
1 september 1999 voor het volgen van hoger onderwijs studiefinanciering ontvingen
op grond van de Wet op de studiefinanciering.
2. Met betrekking tot het studiejaar 1999–2000 wordt in afwijking
van artikel 31c, eerste lid, van de Wet op de studiefinanciering, de reisvoorziening
niet verstrekt in de vorm van een voorwaardelijke rentedragende lening.
ARTIKEL III
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 september 1999.
2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdelen C, F en
G, in werking met ingang van 1 september 2000.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,