nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 11 juni 1999
In het Kabinetsstandpunt over de Betuweroute van 21 april 1995 is over
de Noordoostelijke Verbinding o.a. het volgende gesteld:
Het Kabinet gaat ervan uit, in lijn met hetgeen daarover gesteld
is in de PKB Betuweroute, dat binnen vier jaar nadat het voorliggende Kabinetsbesluit
door het Parlement is geaccordeerd, over de Noordoostelijke Verbinding een
besluit (in de zin van de Tracéwet) zal kunnen worden genomen.
Sinds de accordering van het Kabinetsstandpunt door uw Kamer eind juni
1995 is de planning er daarom op gericht geweest om uiterlijk eind juni 1999
tot een Standpuntbepaling over de NOV te komen.
Thans moet ik u, mede namens mijn ambtgenoot van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer, meedelen dat die planning niet meer geheel haalbaar
is, en dat mijn ambtgenoot van VROM en ik pas na de zomer van 1999 tot nadere
besluitvorming ten aanzien van de NOV kunnen komen.
De belangrijkste reden daarvoor is de zeer omvangrijke inspraak die naar
aanleiding van de publicatie van de Trajectnota/MER is ontvangen, zowel in
kwalitatieve als in kwantitatieve zin.
Er zijn bij het Inspraakpunt V&W ruim 14 000 unieke inspraakreacties
binnengekomen (nog afgezien van de vele handtekeningenlijsten). Daarvan zijn
circa 5000 reacties geheel uniek en circa 9000 stuks betreft groepsreacties
met een unieke eigen toevoeging per persoon.
Deze hoeveelheid is groter dan ooit eerder ontvangen, en meer dan waarop
de betrokken organisatie-onderdelen redelijkerwijs hadden gerekend. De zorgvuldige
verwerking van al deze reacties (analyse, rubricering en samenvatting, opstellen
Hoofdlijnenrapport Inspraak) vergt meer tijd dan tevoren was ingepland. En
pas nadat deze verwerking gereed is en wij van de resultaten kennis hebben
kunnen nemen kunnen wij tot nadere besluitvorming komen.
Volgens de geactualiseerde planning zullen mijn ambtgenoot van VROM en
ik rond september/oktober 1999 tot nadere besluitvorming ten aanzien van de
NOV kunnen komen.
Gezien de aard van de aanleiding daarvoor, vertrouw ik erop dat uw Kamer,
en de betrokken burgers, instanties en andere overheden, begrip zullen hebben
voor deze aanpassing van de besluitvormingsplanning.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos