26 373
Trajectnota/MER Noordoostelijke verbinding

nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 11 juni 1999

In het Kabinetsstandpunt over de Betuweroute van 21 april 1995 is over de Noordoostelijke Verbinding o.a. het volgende gesteld:

Het Kabinet gaat ervan uit, in lijn met hetgeen daarover gesteld is in de PKB Betuweroute, dat binnen vier jaar nadat het voorliggende Kabinetsbesluit door het Parlement is geaccordeerd, over de Noordoostelijke Verbinding een besluit (in de zin van de Tracéwet) zal kunnen worden genomen.

Sinds de accordering van het Kabinetsstandpunt door uw Kamer eind juni 1995 is de planning er daarom op gericht geweest om uiterlijk eind juni 1999 tot een Standpuntbepaling over de NOV te komen.

Thans moet ik u, mede namens mijn ambtgenoot van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, meedelen dat die planning niet meer geheel haalbaar is, en dat mijn ambtgenoot van VROM en ik pas na de zomer van 1999 tot nadere besluitvorming ten aanzien van de NOV kunnen komen.

De belangrijkste reden daarvoor is de zeer omvangrijke inspraak die naar aanleiding van de publicatie van de Trajectnota/MER is ontvangen, zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin.

Er zijn bij het Inspraakpunt V&W ruim 14 000 unieke inspraakreacties binnengekomen (nog afgezien van de vele handtekeningenlijsten). Daarvan zijn circa 5000 reacties geheel uniek en circa 9000 stuks betreft groepsreacties met een unieke eigen toevoeging per persoon.

Deze hoeveelheid is groter dan ooit eerder ontvangen, en meer dan waarop de betrokken organisatie-onderdelen redelijkerwijs hadden gerekend. De zorgvuldige verwerking van al deze reacties (analyse, rubricering en samenvatting, opstellen Hoofdlijnenrapport Inspraak) vergt meer tijd dan tevoren was ingepland. En pas nadat deze verwerking gereed is en wij van de resultaten kennis hebben kunnen nemen kunnen wij tot nadere besluitvorming komen.

Volgens de geactualiseerde planning zullen mijn ambtgenoot van VROM en ik rond september/oktober 1999 tot nadere besluitvorming ten aanzien van de NOV kunnen komen.

Gezien de aard van de aanleiding daarvoor, vertrouw ik erop dat uw Kamer, en de betrokken burgers, instanties en andere overheden, begrip zullen hebben voor deze aanpassing van de besluitvormingsplanning.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Naar boven