26 371
Wijziging van artikel 107 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg alsmede toevoeging van een artikel 107a

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)

Het onderhavige ontwerp strekt ertoe het in artikel 107 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) neergelegde overgangsrecht met betrekking tot krachtens artikel 34 nog aan te wijzen beroepen te vereenvoudigen, waarbij ten dele aansluiting is gezocht bij het overgangsrecht zoals dit – na een recente wetswijziging (Wet van 12 maart 1998, Stb. 154) – is geregeld voor de psychotherapeut (in artikel 106 Wet BIG).

Bij de aanpassing van artikel 107 moest uiteraard rekening worden gehouden met de positie van de beoefenaren van die beroepen waarvoor reeds een algemene maatregel van bestuur (amvb) op basis van artikel 34 Wet BIG in werking is getreden. Het betreft hier een elftal beroepen, te weten diëtist, ergotherapeut, logopedist, mondhygiënist, oefentherapeut, orthoptist, podotherapeut, radiodiagnostisch laborant, radiotherapeutisch laborant, apothekersassistent en tandprotheticus (artikel 107 waarborgt de verworven rechten van deze beroepsbeoefenaren). Derhalve is gekozen voor het maken van onderscheid tussen overgangsrecht ten behoeve van de inmiddels krachtens artikel 34 geregelde beroepen (voor de genoemde elf beroepen blijft artikel 107 in zijn huidige redactie op een kleine aanpassing na bestaan) en overgangsrecht ten behoeve van krachtens artikel 34 nog te regelen beroepen (waarvan het beroep van verzorgende individuele gezondheidszorg als eerste aan bod komt), waartoe in het onderhavige ontwerp een artikel 107a wordt toegevoegd.

Het in dit nieuwe artikel neergelegde overgangsrecht kenmerkt zich in vergelijking met het in artikel 107 verwoorde overgangsrecht door vereenvoudiging (gedeeltelijk) in navolging van de overgangssituatie voor de psychotherapeuten, zoals die geldt na de hierboven gememoreerde wetswijziging van 12 maart 1998.

Omdat ontwerp-artikel 107a betrekking heeft op nieuwe, nog niet eerder wettelijk geregelde beroepen, bestaat er bij dit overgangsrecht geen behoefte aan bepalingen inzake het waarborgen van verworven rechten (overeenkomstig de inhoud van de onderdelen a en b van het eerste lid van artikel 107); bij nieuwe beroepen kan immers geen sprake zijn van verworven rechten.

Rest slechts een categorie personen die ten aanzien van het desbetreffende, voor het eerst wettelijk geregelde, beroep reeds een bepaalde vakbekwaamheid hebben verworven. In het licht van de met de Wet BIG beoogde kwaliteit van de beroepsuitoefening is het naar de mening van ondergetekende niet zinvol om een beroepservaring van maar zes maanden te eisen in een periode van vijf jaren, zoals is geschied in artikel 107, eerste lid, onder c. Analoog aan het gewijzigde overgangsrecht voor de psychotherapeut, wordt ook in ontwerp-artikel 107a dit vereiste niet gesteld.

Voorts bepaalt het onderhavige ontwerp-artikel dat betrokkenen, om gelijkgesteld te kunnen worden met diegenen die een krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot het beroep in kwestie hebben voltooid, over een vakbekwaamheid moeten beschikken die geacht kan worden gelijkwaardig of nagenoeg gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid die kan worden afgeleid uit het voltooid hebben van de desbetreffende geregelde of aangewezen opleiding. Het bezit van een door de minister aangewezen getuigschrift volstaat daartoe. Het is derhalve niet nodig om een verklaring van vakbekwaamheid aan de minister te vragen; de houder van het aangewezen getuigschrift mag van rechtswege de (opleidings)titel in kwestie voeren. De beide andere in artikel 107, tweede lid, opgenomen beoordelingscriteria (naast het aanwijzen van getuigschriften), namelijk het afnemen van een proef of, ter beoordeling van de minister, op andere wijze (eventueel nadat de betrokkene de gelegenheid is gelaten tot het volgen van een aanvullende opleiding), zijn naar het oordeel van ondergetekende niet onontbeerlijk. Immers, diegenen die geen aangewezen getuigschrift hebben maar van mening zijn dat zij de vereiste vakbekwaamheid hebben verworven, kunnen zich tot een instelling die de geregelde of aangewezen opleiding verzorgt wenden met het verzoek om een proef (c.q. examen) te mogen afleggen. Bij voldoende resultaat kan betrokkene dan het getuigschrift van de geregelde of aangewezen opleiding uitgereikt krijgen. Een andere mogelijkheid is het behalen van het nieuwe getuigschrift via een verkorte leerroute (door middel van vrijstellingen).

Op dit punt laat de vereenvoudiging in vergelijking met de bepalingen in artikel 107 zich het sterkst gevoelen. Door niet het doen van een aanvrage verplicht te stellen doch het bezit van een aangewezen getuigschrift als voldoende te bestempelen wordt voorkomen dat het departement – om te beginnen met betrekking tot het beroep van verzorgende individuele gezondheidszorg – wordt geconfronteerd met een grote hoeveelheid aanvragen voor de beoordeling waarvan men zowel de capaciteit als de deskundigheid ontbeert. Verder wordt degene die een aangewezen getuigschrift bezit, een administratieve procedure (waarbij bovendien nog rekening gehouden diende te worden met de beperkte aanvraagtermijn) bespaard, terwijl degene die niet over een aangewezen getuigschrift beschikt, veel gerichter door een opleidingsinstelling dan door de overheid kan worden geholpen.

Oorspronkelijk lag het in het voornemen met de voorbereiding van de onderhavige wetswijziging eerst in een later stadium te starten, namelijk nadat de amvb tot regeling van het beroep van verzorgende individuele gezondheidszorg (in belangrijke mate materieel de opvolger van de beroepen van ziekenverzorgende en verpleger) krachtens artikel 34 van de wet in werking zou zijn getreden. Dit werd dezerzijds beschouwd als een geschikt moment, aangezien dan voor alle onder de oude wetgeving geregelde beroepen die het aanging (naast het al genoemde beroep van ziekenverzorgende, de apothekersassistent, de tandprotheticus en alle voormalige paramedische beroepen met uitzondering van de fysiotherapeut), een nieuwe wettelijke regeling op basis van de Wet BIG gerealiseerd zou zijn. In de «wachtkamer» van artikel 34 zouden zich daarna alleen nog beroepen bevinden die niet eerder een wettelijke regeling kenden.

Echter, bij het ontwerpen van de amvb voor het beroep van verzorgende individuele gezondheidszorg (de laatste in de rij) werd op problemen gestuit inzake de toepassing van artikel 107 van de wet: het overgangsrecht bleek niet uitputtend. Het lag in de rede om, binnen de grenzen van artikel 107 van de wet, de ziekenverzorgende en de verpleger (op basis van het eerste lid, onder c) alsmede degenen die daarvoor in opleiding zijn en die opleiding na de inwerkingtreding van bovenbedoelde amvb afronden (op basis van het eerste lid, onder b), in aanmerking te laten komen voor het recht de titel van verzorgende individuele gezondheidszorg te voeren. Voor een bepaalde categorie houders van een diploma ziekenverzorging of een diploma middelbaar dienstverlenings- en gezondheidszorgonderwijs, Afdeling: Verpleging (m.d.g.o.-VP) ontbreekt echter een overgangsmaatregel die recht geeft op het voeren van de titel verzorgende individuele gezondheidszorg. Het gaat hier om personen die het desbetreffende diploma hebben behaald op een zodanig (laat) tijdstip dat zij niet of redelijkerwijze niet kunnen voldoen aan het in artikel 107, eerste lid, onder c, van de wet vervatte vereiste van beroepservaring van ten minste zes maanden. Deze gediplomeerden voldoen evenmin aan artikel 107, eerste lid, onder a, van de wet; zij kunnen immers vóór de inwerkingtreding van de amvb voor het beroep van verzorgende individuele gezondheidszorg niet de titel van verzorgende individuele gezondheidszorg hebben verworven. Zij voldoen voorts per definitie niet aan de in artikel 107, eerste lid, onder b, van de wet vervatte overgangsbepaling (betreffende de categorie die vóór de datum van inwerkingtreding de opleiding ziekenverzorgende/verpleger heeft aangevangen en nadien voltooid). Dit zou een ongewenste situatie opleveren vergeleken met de hierboven aangeduide twee categorieën (ziekenverzorgenden en verplegers) die wel onder het overgangsrecht vallen, gelet op het feit dat het vakbekwaamheidsniveau van de categorie in kwestie, zijnde gestoeld op een relatief recent diploma, niet of nagenoeg niet zal onder doen voor dat van de beide andere categorieën.Om aan de geschetste ongelijkheid een eind te maken, werd voor bedoelde categorie in het ontwerpbesluit een aanvullende overgangsmaatregel opgenomen in die zin dat zij die in de 12 maanden voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de amvb het desbetreffende diploma hebben behaald, doch niet over de vereiste zes maanden werkervaring beschikken, gelijkgesteld worden met degenen die op grond van het in het ontwerpbesluit aangewezen diploma het recht hebben op het voeren van de opleidingstitel.

De Raad van State was evenwel niet overtuigd van de noodzaak van de aanvullende overgangsrechtelijke voorziening in het ontwerp-besluit en suggereerde om in plaats daarvan, met toepassing van artikel 94 van de wet, te bepalen dat het overgangsrecht in artikel 107 van de wet geldt voor diegenen die het diploma ziekenverzorging of m.d.g.o.-VP hebben behaald of de opleiding daarvoor hebben aangevangen.

Bij de aanpassing van het ontwerp-besluit in de door de Raad van State voorgestelde zin, waarbij artikel 107, eerste lid, onder c, ongemoeid werd gelaten, deed zich een nieuw probleem voor. Nu het uitgangspunt in het ontwerp-besluit was dat de verzorgende individuele gezondheidszorg materieel grote overeenkomst vertoont met de beroepen ziekenverzorgende en verpleger, zou een grote groep «verzorgenden» (personen zonder diploma of in het bezit van een ander diploma dan dat van ziekenverzorging of verpleger) zich op basis van artikel 107, eerste lid, onder c, tot de minister kunnen wenden met de mededeling dat zij het desbetreffende beroep gedurende zes maanden in het tijdvak van vijf jaren, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de amvb in kwestie, hebben uitgeoefend, en met het verzoek om een verklaring dat hun verworven vakbekwaamheid gelijkwaardig of nagenoeg gelijkwaardig geacht kan worden te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit het voltooid hebben van de in de amvb verzorgende individuele gezondheidszorg aangewezen opleiding kan worden afgeleid. Daar de uitoefening van het beroep van ziekenverzorger/ziekenverzorgster niet beschermd is (slechts de titel is beschermd), is het aannemelijk dat veel mensen, gewoon door jarenlang de handelingen van een ziekenverzorgende uit te voeren zich de desbetreffende vakbekwaamheid eigen hebben gemaakt (ze zijn in dat beroep «gegroeid»). Het is praktisch niet uitvoerbaar de verzoeken van al deze mensen te toetsen, te meer omdat artikel 107, eerste lid, onder c, ook een vakbekwaamheid die nagenoeg gelijkwaardig is, acceptabel acht, gevoegd bovendien bij het feit dat een van de mogelijkheden om de vakbekwaamheid te beoordelen wordt gevormd door het afnemen van een proef. Het ministerie ontbeert ten enenmale de expertise en de personele sterkte voor een dergelijke operatie.

Geconfronteerd met dit probleem, waarvoor wijziging van artikel 107 de meest gerede oplossing biedt, is dezerzijds besloten om voorrang te geven aan de (toch al beoogde) wetswijziging en het wetgevingsproces met betrekking tot het ontwerp-besluit verzorgende individuele gezondheidszorg in afwachting van de realisatie van de wetswijziging stop te zetten. Hiermede wordt tevens voorkomen dat er een inconsequentie in de regelgeving zou ontstaan, als voor het beroep van verzorgende individuele gezondheidszorg – als enige – zou worden gekozen voor regeling van het gewenste overgangsrecht via artikel 94 van de Wet BIG.

De ten gevolge hiervan inzake de inwerkingtreding van de amvb optredende vertraging levert overigens geen problemen op, daar enerzijds de Wet op de ziekenverzorgers en ziekenverzorgsters nog steeds van kracht is en anderzijds degenen die met de nieuwe opleiding tot verzorgende (waarvan de deelkwalificatie verplegende elementen onderdeel uitmaakt) zijn gestart het diploma van de in de amvb aangewezen opleiding zullen ontvangen.

Artikelen

Artikel I

Onderdeel A

Dit bevat een redactionele aanpassing van de aanhef van het eerste lid van artikel 107, welke ertoe strekt het in artikel 107 neergelegde overgangsrecht alleen van kracht te doen zijn voor de beoefenaren van die beroepen waarvoor reeds een amvb op basis van artikel 34 in werking is getreden (de hierboven genoemde elf beroepen die ook vóór de inwerkingtreding van artikel 34 Wet BIG al een wettelijke regeling kenden).

Onderdeel B

Verwezen zij naar hetgeen hierover is gezegd in het algemene deel van deze memorie.

Hier wordt voorzien in de toevoeging van een artikel 107a dat het overgangsrecht regelt voor beoefenaren van beroepen die – in tegenstelling tot de hierboven bedoelde elf beroepen – nog niet wettelijk waren geregeld vóór de inwerkingtreding van artikel 34 Wet BIG. Tot deze categorie behoort het beroep van verzorgende individuele gezondheidszorg.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Naar boven