26 370
Wijziging van de Interimwet ammoniak en veehouderij (verlenging; einde legalisering)

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 20 november 1998 en het nader rapport d.d. 11 januari 1999, aangeboden aan de Koningin door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 30 september 1998, no. 98.004666, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Interimwet ammoniak en veehouderij (verlenging; einde legalisering).

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 30 september 1998, nr. 98.004666, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 november 1998, nr. W08.98.0446, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met zijn opmerkingen rekening zal zijn gehouden.

1. In artikel II van het wetsvoorstel is een overgangsregeling opgenomen voor die gevallen waarin een bestuursorgaan als gevolg van een rechterlijke uitspraak die is of wordt gedaan met inachtneming van artikel 6 van de Interimwet ammoniak en veehouderij (hierna: de Interimwet), zoals die bepaling luidde voor 26 augustus 1999, opnieuw een beslissing op de aanvraag dient te nemen. In dat geval neemt het bestuursorgaan daarbij de Interimwet in acht, zoals zij luidde voor 26 augustus 1999.

Deze regeling wijkt af van wat in het milieurecht gebruikelijk is: dat alle vóór de inwerkingtreding van het nieuwe recht ingediende vergunningaanvragen onder het oude recht worden afgehandeld. Naar het oordeel van de Raad van State dient te worden voorkomen dat de veehouderijen waarvoor een vergunning is aangevraagd niet meer gelegaliseerd kunnen worden, omdat bijvoorbeeld het bevoegd gezag niet voor 26 augustus 1999 op de aanvraag heeft beslist.

Indien bij het voorzien in overgangsrecht zou worden uitgegaan van het moment waarop de aanvraag is ingediend, dienen aanvragen ingediend voor 26 augustus 1999 te worden behandeld overeenkomstig het recht zoals dit voor deze datum luidde. Hieruit volgt dan automatisch dat ook na een eventuele vernietiging van een besluit op de aanvraag opnieuw beslist dient te worden met inachtneming van de Interimwet zoals deze gold tot 26 augustus 1999. De Raad beveelt aan het overgangsrecht op dit punt uit te breiden.

1. Het advies van de Raad is gevolgd. Als uiterste datum waarop de aanvragen kunnen worden ingediend, is echter gekozen voor 28 februari 1999. Veehouders die hun aanvraag op of na 1 maart 1999 indienen, kunnen er dus niet meer op rekenen dat zij nog voor legalisering in aanmerking komen. Voor deze datum is gekozen omdat veehouders al sinds de totstandkoming van de huidige Interimwet weten dat op 26 augustus 1999 een einde komt aan de mogelijkheid tot legalisering. Gezien de in beginsel geldende maximale beslistermijn van zes maanden (artikel 3:28 van de Algemene wet bestuursrecht) vinden wij het redelijk om de voorwaarde te stellen dat veehouders hun aanvraag een half jaar eerder dan 26 augustus 1999 ingediend moeten hebben. Hieraan zullen wij tegelijkertijd met de indiening van dit wetsvoorstel brede bekendheid geven. De memorie van toelichting is aan het bovenstaande aangepast.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

2. De eerste kanttekening is niet overgenomen, omdat de voorgestelde wijziging van artikel 8, vierde lid, anders dan de voorgestelde wijziging van artikel 8, tweede lid, in haar huidige formulering ook in werking kan treden in het geval dat het in artikel I, onderdeel D (nieuw), bedoelde reparatiewetsvoorstel niet zou worden aanvaard. Wel is de memorie van toelichting verduidelijkt.

De tweede kanttekening is overgenomen. Tevens is aan de desbetreffende wijziging van artikel 5 van de Interimwet ammoniak en veehouderij in de memorie van toelichting een passage gewijd.

De derde kanttekening heeft haar relevantie verloren, nu artikel II van het wetsvoorstel en de toelichting bij dat artikel zijn gewijzigd naar aanleiding van de hierboven onder 1 besproken aanbeveling van de Raad.

3. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om 3 van de memorie van toelichting («Verlenging werkingsduur») te actualiseren.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoot van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 20 november 1998, no. W08.98.0446, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel I, onder C, in artikel 8 de in het eerste lid opgenomen voorwaarde ook laten gelden voor het tweede lid van dit artikel.

– In artikel 5 van de Interimwet in verband met de wijziging van artikel 6 de verwijzing naar dit artikel laten vervallen.

– In de toelichting op artikel II «uitspraak te negeren» vervangen door: uitspraak geen recht kunnen doen.


XNoot
1

De tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven