26 370
Wijziging van de Interimwet ammoniak en veehouderij (verlenging; einde legalisering)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 14 april 1999

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel D, onder 1, komt te luiden:

1. In het tweede lid wordt «de artikelen 4, 5 en 7» vervangen door: de artikelen 4, 5 en 6.

B

In artikel I wordt na onderdeel E een onderdeel ingevoegd, luidende:

EA

Aan artikel 11 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Een besluit tot verlenging van de geldingsduur van het plan wordt toegezonden aan gedeputeerde staten van de provincie of provincies, waarin de betrokken gemeenten zijn gelegen. Het besluit behoeft geen goedkeuring.

C

Artikel III komt te luiden:

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking met ingang van 26 augustus 1999, met uitzondering van artikel I, onderdelen EA en F, die in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.

Toelichting

Onderdeel A

Bij de vormgeving van het onderhavige wetsvoorstel was ervan uitgegaan dat de reparatie van (artikel 8, tweede lid, van) de Interimwet ammoniak en veehouderij zoals voorzien in het op 6 augustus 1998 bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel (reparatie ten behoeve van gemeentelijk ammoniakreductiebeleid, kamerstukken 26 118) eerder in werking zou treden dan de verlenging van de Interimwet. De afronding van de nota naar aanleiding van het verslag inzake het reparatiewetsvoorstel is echter vertraagd. Wij gaan er thans van uit dat als het onderhavige wetsvoorstel tot verlenging van de Interimwet door het parlement wordt aanvaard, de inwerkingtreding van deze verlenging eerder zal plaatsvinden dan de inwerkingtreding van de reparatie. In verband daarmee is het noodzakelijk om de voorgestelde wijziging van artikel 8, tweede lid, van de Interimwet wetstechnisch aan te passen. Overigens is nu ook een aanpassing nodig van de wijziging van artikel 8, tweede lid, van de Interimwet zoals vervat in het reparatiewetsvoorstel. Ook in dat kader kunt u derhalve een nota van wijziging tegemoet zien.

Onderdeel B

Ingevolge artikel 10 van de Interimwet zijn onder meer het eerste en tweede lid van artikel 4.19 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing met betrekking tot ammoniakreductieplannen. Deze artikelleden bevatten een regeling inzake de geldingsduur van gemeentelijke milieubeleidsplannen. Volgens het eerste lid dient de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan het tijdvak te bepalen gedurende welke het plan geldt. Volgens het tweede lid kan de gemeenteraad de geldingsduur van het plan eenmaal met ten hoogste twee jaar verlengen.

Ingevolge artikel 11 van de Interimwet behoeft een ammoniakreductieplan de goedkeuring van gedeputeerde staten. Deze bepalingen tezamen roepen de vraag op of goedkeuring eveneens vereist is voor een besluit tot verlenging van de geldingsduur van een ammoniakreductieplan. Teneinde te bereiken dat de geldingsduur van de bestaande ammoniakreductieplannen door middel van een eenvoudige en snelle procedure en zonder juridisch afbreukrisico kan worden verlengd, stellen wij voor om in artikel 11 van de Interimwet expliciet vast te leggen dat een verlengingsbesluit geen goedkeuring behoeft.

Onderdeel C

Als een gemeente volledige zekerheid wil hebben dat haar besluit tot verlenging van het bestaande ammoniakreductieplan geen goedkeuring behoeft van gedeputeerde staten, dan dient zij de inwerkingtreding van het verlengingsbesluit uit te stellen tot na de inwerkingtreding van het voorgestelde artikel 11, derde lid, van de Interimwet. Het verlengingsbesluit kan dus al wel worden genomen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven