nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel D, onder 1, komt te luiden:
1. In het tweede lid wordt «de artikelen 4, 5 en 7» vervangen
door: de artikelen 4, 5 en 6.
B
In artikel I wordt na onderdeel E een onderdeel ingevoegd, luidende:
EA
Aan artikel 11 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Een besluit tot verlenging van de geldingsduur van het plan wordt toegezonden
aan gedeputeerde staten van de provincie of provincies, waarin de betrokken
gemeenten zijn gelegen. Het besluit behoeft geen goedkeuring.
C
Artikel III komt te luiden:
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking met ingang van 26 augustus 1999, met uitzondering
van artikel I, onderdelen EA en F, die in werking treden met ingang van de
dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.
Toelichting
Onderdeel A
Bij de vormgeving van het onderhavige wetsvoorstel was ervan uitgegaan
dat de reparatie van (artikel 8, tweede lid, van) de Interimwet ammoniak en
veehouderij zoals voorzien in het op 6 augustus 1998 bij de Tweede Kamer ingediende
wetsvoorstel (reparatie ten behoeve van gemeentelijk ammoniakreductiebeleid,
kamerstukken 26 118) eerder in werking zou treden dan de verlenging van
de Interimwet. De afronding van de nota naar aanleiding van het verslag inzake
het reparatiewetsvoorstel is echter vertraagd. Wij gaan er thans van uit dat
als het onderhavige wetsvoorstel tot verlenging van de Interimwet door het
parlement wordt aanvaard, de inwerkingtreding van deze verlenging eerder zal
plaatsvinden dan de inwerkingtreding van de reparatie. In verband daarmee
is het noodzakelijk om de voorgestelde wijziging van artikel 8, tweede lid,
van de Interimwet wetstechnisch aan te passen. Overigens is nu ook een aanpassing
nodig van de wijziging van artikel 8, tweede lid, van de Interimwet zoals
vervat in het reparatiewetsvoorstel. Ook in dat kader kunt u derhalve een
nota van wijziging tegemoet zien.
Onderdeel B
Ingevolge artikel 10 van de Interimwet zijn onder meer het eerste en tweede
lid van artikel 4.19 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing
met betrekking tot ammoniakreductieplannen. Deze artikelleden bevatten een
regeling inzake de geldingsduur van gemeentelijke milieubeleidsplannen. Volgens
het eerste lid dient de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan het
tijdvak te bepalen gedurende welke het plan geldt. Volgens het tweede lid
kan de gemeenteraad de geldingsduur van het plan eenmaal met ten hoogste twee
jaar verlengen.
Ingevolge artikel 11 van de Interimwet behoeft een ammoniakreductieplan
de goedkeuring van gedeputeerde staten. Deze bepalingen tezamen roepen de
vraag op of goedkeuring eveneens vereist is voor een besluit tot verlenging
van de geldingsduur van een ammoniakreductieplan. Teneinde te bereiken dat
de geldingsduur van de bestaande ammoniakreductieplannen door middel van een
eenvoudige en snelle procedure en zonder juridisch afbreukrisico kan worden
verlengd, stellen wij voor om in artikel 11 van de Interimwet expliciet vast
te leggen dat een verlengingsbesluit geen goedkeuring behoeft.
Onderdeel C
Als een gemeente volledige zekerheid wil hebben dat haar besluit tot verlenging
van het bestaande ammoniakreductieplan geen goedkeuring behoeft van gedeputeerde
staten, dan dient zij de inwerkingtreding van het verlengingsbesluit uit te
stellen tot na de inwerkingtreding van het voorgestelde artikel 11, derde
lid, van de Interimwet. Het verlengingsbesluit kan dus al wel worden genomen.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. P. Pronk