26 367
Vervanging van hoofdstuk IV van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 2 juli 1999

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel I, onderdeel B, wordt het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en afvalwaterbehandeling vervangen door: het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling.

B. Artikel I, onderdeel D, artikel 17, wordt als volgt gewijzigd:

a. Artikel 17, onder c, komt als volgt te luiden:

c. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;.

b. Artikel 17, onder e, komt als volgt te luiden:

e. riolering: een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater die bij een gemeente in beheer is;.

c. In artikel 17, onder i, wordt «of op een zuiveringtechnisch werk dat door die kwaliteitsbeheerder wordt gebruikt» vervangen door: of op een zuiveringtechnisch werk dat bij die kwaliteitsbeheerder in beheer is.

C. Artikel I, onderdeel D, artikel 18, wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

1. Een kwaliteitsbeheerder niet zijnde het Rijk, is bevoegd ter bestrijding van zijn kosten van maatregelen tot het tegengaan en voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren een heffing in te stellen ter zake van het afvoeren van stoffen.

b. Het derde lid komt als volgt te luiden:

3. Aan een heffing kunnen onderworpen worden:

a. ter zake van het afvoeren van stoffen vanuit een bedrijfsruimte of woonruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;

b. ter zake van het afvoeren van stoffen met behulp van een riolering of van een zuiveringtechnisch werk: degene bij wie die riolering of dat zuiveringtechnisch werk in beheer is;

c. ter zake van het afvoeren van stoffen anders dan bedoeld onder a of b: degene die de stoffen afvoert.

c. Het vierde lid komt als volgt te luiden:

4. Voor de toepassing van artikel 18, derde lid, onderdeel a, wordt:

a. gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de kwaliteitsbeheerder aangewezen lid van dat huishouden;

b. gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

c. het ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die ruimte ter beschikking heeft gesteld; degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.

d. Het vijfde lid komt te vervallen en het zesde tot en met zevende lid wordt vernummerd tot vijfde tot en met zesde lid.

e. In het tot vijfde lid vernummerde zesde lid wordt «De gebruiker van een riolering of van een zuiveringtechnisch werk» en «de gebruiker van dat zuiveringtechnisch werk» vervangen door: Degene bij wie een riolering of een zuiveringtechnisch werk in beheer is onderscheidenlijk degene bij wie dat zuiveringtechnisch werk in beheer is.

f. In het tot zesde lid vernummerde zevende lid wordt «van een door een kwaliteitsbeheerder gebruikt zuiveringtechnisch werk» vervangen door: van een zuiveringtechnisch werk dat bij een kwaliteitsbeheerder in beheer is.

D. In artikel I, onderdeel D, artikel 20, wordt «bij de in artikel 110 van de Waterschapswet bedoelde belastingverordeningen» telkens vervangen door: bij belastingverordening van de kwaliteitsbeheerder.

E. Artikel I, onderdeel d, artikel 22, wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt

«A = het aantal m3 ingenomen water ten behoeve van de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte;

B = de afvalwatercoëfficiënt behorende bij de klasse van de in het derde lid opgenomen tabel met de klassegrenzen, waarbinnen de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m3 van het afvalwater dat vanuit de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte wordt afgevoerd, is gelegen.»

vervangen door:

A = het aantal m3 in het kalenderjaar ten behoeve van de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water;

B = de afvalwatercoëfficiënt behorende bij de klasse van de in het derde lid opgenomen tabel met de klassegrenzen waarbinnen de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m3 ten behoeve van de bedrijfsruimte of van het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water is gelegen.

b. In het tweede lid wordt «per m3 van het afvalwater dat vanuit de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte wordt afgevoerd» vervangen door: per m3 ten behoeve van de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water.

F. Artikel I, onderdeel D, artikel 23, wordt als volgt gewijzigd:

a. Het derde lid komt als volgt te luiden:

3. De verontreinigingsheffing rijkswateren wordt geheven ter zake van het direct of indirect brengen van stoffen in rijkswater.

b. Het vierde lid komt als volgt te luiden:

4. Aan de verontreinigingsheffing rijkswateren zijn onderworpen:

a. ter zake van het direct of indirect brengen van stoffen in rijkswater vanuit een bedrijfs-, of woonruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;

b. ter zake van het direct of indirect brengen van stoffen in rijkswater met behulp van een riolering of van een zuiveringtechnisch werk: degene bij wie die riolering onderscheidenlijk dat zuiveringtechnisch werk in beheer is.

c. ter zake van het direct of indirect brengen van stoffen in rijkswater anders dan bedoeld onder a of b: degene die de stoffen in rijkswater heeft gebracht.

c. Het vijfde lid komt als volgt te luiden:

5. Voor de toepassing van artikel 23, vierde lid, onderdeel a, wordt:

a. gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door het hoofd aangewezen lid van dat huishouden;

b. gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de verontreinigingsheffing rijkswateren als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

c. het ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die ruimte ter beschikking heeft gesteld; degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de verontreinigingsheffing rijkswateren als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.

d. Het zesde lid komt te vervallen en het zevende tot en met vijftiende lid wordt vernummerd tot zesde tot en met veertiende lid.

e. In het tot zesde lid vernummerde zevende lid wordt «De gebruiker van een zuiveringtechnisch werk waarop geen voorafgaande zuivering plaatsvindt» en «de gebruiker van dat zuiveringtechnisch werk» vervangen door: Degene bij wie een zuiveringtechnisch werk waarop geen voorafgaande zuivering plaatsvindt in beheer is, onderscheidenlijk degene bij wie dat zuiveringtechnisch werk in beheer is.

f. Het tot zevende lid vernummerd achtste lid komt als volgt te luiden:

7. Indien stoffen met behulp van een riolering of van een zuiveringtechnisch werk, dat bij een openbaar lichaam in beheer is, in rijkswater worden gebracht is, in afwijking van het zesde lid, degene bij wie die riolering onderscheidenlijk dat zuiveringtechnisch werk in beheer is, voor die stoffen aan de verontreinigingsheffing rijkswateren onderworpen.

g. In het tot tiende lid vernummerde elfde lid wordt «het tiende lid» telkens vervangen door: het negende lid.

h. In het tot twaalfde lid vernummerde dertiende lid wordt «Het twaalfde lid» en «voor de recreatiewoonruimten» vervangen door: Het elfde lid onderscheidenlijk de voor recreatiedoeleinden.

G. In artikel I, onderdeel D, artikel 24, wordt «in gebruik bij een provincie, een gemeente, een waterschap of een ander openbaar lichaam voor het biologisch zuiveren van huishoudelijk afvalwater,» vervangen door: voor het biologisch zuiveren van huishoudelijk afvalwater, dat bij een provincie, een gemeente, een waterschap of bij een ander openbaar lichaam in beheer is.

H. Artikel I, onderdeel D, artikel 25, achtste lid, komt als volgt te luiden:

8. Indien een in artikel 23, vierde lid, onderdeel a, bedoelde bedrijfsruimte of woonruimte bij meer dan één persoon in gebruik is, kan het hoofd een belastingaanslag inzake de verontreinigingsheffing rijkswateren, ten name van één van die personen stellen.

I. In artikel I, onderdeel D, artikel 28, tweede lid, wordt «bij de in artikel 110 van de Waterschapswet bedoelde belastingverordeningen» vervangen door: bij belastingverordening van de kwaliteitsbeheerder.

J. In artikel II, onderdeel C, artikel 128a, wordt «in artikel 18, vierde lid» vervangen door: in artikel 18, vierde lid, onderdeel a.

K. Onder vernummering van artikel IV tot artikel V wordt een nieuw artikel IV ingevoegd luidende:

ARTIKEL IV

Artikel I, onder FF, tweede lid, van het bij Koninklijke Boodschap van 5 oktober 1998 ingediende voorstel van wet tot wijziging van enige bepalingen van de Waterschapswet (kamerstukken II, 1998/99, 26 235) komt als volgt te luiden:

2. Het derde lid wordt vervangen door een nieuw derde lid dat luidt:

3. Voor de toepassing van artikel 116, onderdeel d, wordt aangemerkt:

a. als ingezetene degene die blijkens de gemeentelijke basisadministra- tie persoonsgegevens bij het begin van het belastingjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap aan te wijzen lid van dat huishouden.

b. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven.

L. Het tot artikel V vernummerd artikel IV komt als volgt te luiden:

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2001, met uitzondering van artikel III dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2000.

Toelichting

A.

Door de aangebrachte wijziging wordt in de gehele Wet verontreiniging oppervlaktewateren consequent gesproken van het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling.

B, onderdeel a.

Op pagina 21 van de memorie van toelichting is uiteengezet dat indien de delen van een ruimte blijkens de inrichting van die ruimte bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik gegeven te worden, die ruimte geen woonruimte is. In de voorgestelde begripsomschrijving van woonruimte is dit duidelijker tot uitdrukking gebracht.

Op basis van het voorgestelde onder K wordt ook voor de ingezetenenomslag de begripsomschrijving van «woonruimte» voor de verontreinigingsheffing gehanteerd. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het gedeelte van de nota naar aanleiding van het verslag waarin wordt ingegaan op de vragen van de fractie van de SGP op dit punt.

B, onderdelen b en c, C onderdelen b, e en f, F, onderdelen b, e en f, G

Op pagina vier van de memorie van toelichting is uiteengezet dat de gebruiker van een riolering of van een zuiveringtechnisch werk degene is die het feitelijke, operationele beheer voert over die riolering of dat zuiveringtechnisch werk. Bij nader inzien wordt voorgesteld om het bovenstaande weer aan te duiden als het beheer in plaats van als het gebruik van die riolering of dat zuiveringtechnisch werk. Het is meer in overeenstemming met het algemeen spraakgebruik om de personen die direct of indirect stoffen op een riolering of een zuiveringtechnisch werk brengen aan te duiden als de gebruikers van die riolering of dat zuiveringtechnisch werk. Het beheer van een riolering of van een zuiveringtechnisch werk kan omschreven worden als de zorg voor de goede conditie van die zaken ten behoeve van de met behulp daarvan uit te voeren functies (Zie ook Hof Den Haag 28 december 1998, Belastingblad 1999, blz 448 tot en met 452). Op pagina drie van de memorie van toelichting is aangegeven dat het hebben van de juridische eigendom van een zaak geen noodzakelijke voorwaarde is om als beheerder van die zaak gekwalificeerd te worden.

D, I.

Op basis van artikel 110 van de Waterschapswet wordt een waterschapsbelasting ingevoerd, gewijzigd of afgeschaft door het vaststellen van een belastingverordening. Het is derhalve wenselijk om te spreken van de belastingverordening van de kwaliteitsbeheerder in plaats van de in artikel 110 van de Waterschapswet bedoelde belastingverordeningen.

C, onderdelen a en b, F, onderdelen a en b.

Voor een toelichting wordt verwezen naar het onderdeel van de nota naar aanleiding van het verslag waarin wordt ingegaan op de vragen van de fracties van PvdA, CDA, Groen Links, SGP, RPF en GPV omtrent de mogelijkheden om illegale lozingen vanuit een tankauto in de verontreinigingsheffing te betrekken.

C, onderdelen c en d, F, onderdelen c , d en g, H, J

Op basis van het voorgestelde artikel 18, vierde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, wordt het gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven of aan wie een ruimte voor volgtijdig gebruik ter beschikking is gesteld aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven of die ruimte ter beschikking heeft gesteld. De voorgestelde regelingen kunnen tot gevolg hebben dat een ander dan degene die ingevolge het voorgestelde artikel 18, derde lid, onderdeel a, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, heffingplichtig is als de heffingsplichtige wordt aangemerkt. De bovenstaande bepalingen komen overeen met artikel 220b, eerste lid, onderdelen a en b, van de Gemeentewet, en artikel 118, vierde lid, van de Waterschapswet, die soortgelijke regels voor de gemeentelijke onroerende zaakbelastingen onderscheidenlijk de ingezetenenomslag bevatten. In het voorgestelde artikel 23, vijfde lid, onderdelen b en c, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, is het bovenstaande neergelegd voor de verontreinigingsheffing rijkswateren. Degene die een deel van een bedrijfsruimte in gebruik heeft gegeven of een bedrijfs- of woonruimte voor volgtijdig gebruik ter beschikking heeft gesteld kan de verschuldigde verontreinigingsheffing ter zake van het bovenbedoelde gebruik verhalen op de daadwerkelijke gebruiker van dat deel of van die ruimte.

De voorgestelde wijzigingen leiden tot een vernummering in het voorgestelde artikel 18 en 23 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

E.

In het gehele artikel 22 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt nu door de voorgestelde wijzigingen consequent gesproken van de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m3 ingenomen water.

F, onderdeel h.

Artikel 23, dertiende lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is geheel in lijn gebracht met het corresponderend artikel 21, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

K.

Ingevolge het voorgestelde artikel IV is de in het voorgestelde artikel 17, onderdeel c, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, opgenomen definitie voor «woonruimte» ook van toepassing op de ingezetenenomslag.

L.

Voor een toelichting wordt verwezen naar het onderdeel van de nota naar aanleiding van het verslag waarin wordt ingegaan op de vragen van de fracties van CDA, SGP, GPV en RPF omtrent de tijdige implementatie van het gehele wetsvoorstel.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Naar boven