26 357
Wijziging van de Destructiewet in verband met de kosten van onschadelijkmaking van gespecificeerd hoog-risico-materiaal

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

I. Voorstel van wet

Artikel I

In onderdeel I tot wijziging van artikel 21 is in het vierde lid het woord «goedkeuring» steeds vervangen door: instemming.

Onderdeel J is vervallen. Dat onderdeel luidde:

J. In artikel 24, eerste lid, wordt na «op de naleving van» ingevoegd: het bepaalde bij of krachtens.

Artikel II en III

Onder vernummering van artikel II tot artikel III is een nieuw artikel II ingevoegd, luidende:

Artikel II

In artikel 1a, onder 3°, van de Wet op de economische delicten wordt «de Destructiewet, de artikelen 3, eerste en tweede lid» vervangen door: de Destructiewet, de artikelen 3, eerste, tweede en derde lid.

In de ondertekening is de verschuiving in de onderscheiden portefeuilleverdelingen tussen minister en staatssecretaris op zowel VWS als LNV tot uitdrukking gebracht in die zin dat de Staatssecretaris van VWS is vervangen door de Minister van VWS, terwijl de Minister van LNV is vervangen door de Staatssecretaris van LNV.

II. Memorie van Toelichting

1. Algemeen deel

Onder punt 3 is de notificatiedatum ingevoegd, nl. 28 juli 1998, alsook de opmerking toegevoegd dat op deze notificatie geen reacties ontvangen zijn.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Bij de onderdelen A t/m D is na de eerste volzin een passage ingevoegd, luidende:

Meer speciaal ten aanzien van de onderdelen B en C zij hieraan het volgende toegevoegd. Zowel voor wat betreft de aanwijziging van gespecificeerd hoog-risico-materiaal als de wijze waarop dat materiaal moet worden verwerkt en onschadelijk gemaakt, is gekozen voor regeling bij ministeriële regeling. Voor dit niveau van regeling in plaats van voor regeling bij algemene maatregel van bestuur. De redenen daarvoor zijn tweeërlei:

– ook de nu geldende voorzieningen zijn tot stand gebracht op het niveau van de minister, daarbij is gebruik gemaakt van de mogelijkheid van ministeriële ontheffing op grond van artikel 13 van de Destructiewet, zulks onder het stellen van begeleidende voorwaarden;

– regeling op ministerieel niveau is flexibeler en sneller, hetgeen gelet op de eerdergemelde onzekerheden vanuit Brussel en het potentieel risicovolle karakter van gespecificeerd hoog-risico-materiaal verkieselijker is.

Ten overvloede zij nog opgemerkt dat de minister van VWS de regels omtrent beide onderwerpen altijd zal stellen in samenspraak met zijn ambtgenoot van LNV (zie artikel 4e van de Destructiewet).

Bij onderdeel I tot wijziging van artikel 21 is na de eerste alinea een passage toegevoegd, luidende:

Volledigheidshalve wordt in dit verband gewezen op het volgende. Anders dan bij de regeling voor hoog-risico-materiaal is de mogelijkheid van het in rekening brengen van kosten bij gespecificeerd hoog-risico-materiaal niet beperkt tot de in artikel 2, eerste lid, onder a, genoemde gevallen. Dit zou kunnen betekenen dat ook wanneer dieren in het kader van (preventieve) dierziektebestrijdingsmaatregelen op een bedrijf zijn gedood, vorengenoemde kosten bij de individuele aanbieder van gespecificeerd hoog-risico-materiaal in rekening kunnen worden gebracht.

Op grond van 91 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren kan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij echter deze kosten aan een individuele aanbieder vergoeden, nu het doden van dieren in het kader van (preventieve) ziektebestrijdingsmaatregelen een maatregel is als bedoeld in artikel 21 van laatstgenoemde wet. Deze vergoeding kan ten laste worden gebracht van het in artikel 95a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren genoemde Diergezondheidsfonds.

Naar boven