26 357
Wijziging van de Destructiewet in verband met de kosten van onschadelijkmaking van gespecificeerd hoog-risico-materiaal

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 4 juni 1999

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel E, wordt vervangen door:

E. Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onder b, door een puntkomma wordt een onderdeel c toegevoegd, luidende:

c. een crematorium voor dode paarden op te richten, in werking te hebben, in werking te houden, uit te breiden of te wijzigen.

2. Het zesde lid vervalt.

B

Artikel I, onderdeel H, ten eerste, wordt vervangen door:

1. In het derde lid wordt «honden en katten» vervangen door «honden, katten en paarden», en wordt tevens een volzin toegevoegd, luidende: Daarbij kan tevens worden voorzien in regels omtrent de inrichting van crematoria voor dode paarden, alsmede het ophalen en het vervoeren van dode paarden.

C

In artikel I, onderdeel I, wordt in artikel 21, derde lid, onderdeel a, de zinsnede «en de helft van de winst» vervangen door: en het bij regeling van Onze Minister vast te stellen percentage van de winst.

D

Artikel I, onderdeel J, vervalt.

Toelichting

A

Door de hier opgenomen wijziging worden degenen die in de toekomst een paardencrematorium willen oprichten vergunningplichtig, zulks evenals degenen die een destructiebedrijf willen exploiteren.

B

Het onderhavige wetsvoorstel maakt het mogelijk dode paarden te cremeren. De wijze van cremeren, alsmede de wijze van ophalen en transport van dode honden, katten en paarden naar een crematorium is niet in de wet geregeld. Het vervoer van dode honden en katten zal veelal of door het desbetreffende crematorium of door de eigenaar-houder zelf geschieden. Het vervoer van dode paarden is doorgaans niet op die wijze mogelijk. Gelet op de omvang en het gewicht zal de eigenaar-houder meestal niet zelf in staat zijn het vervoer te verzorgen. De hier toegevoegde volzin voorziet in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen omtrent dat vervoer van dode paarden. Hetzelfde geldt voor de inrichtingseisen die aan een paardencrematorium gesteld mogen worden. Die eisen zullen betrekking hebben op het tijdstip van ophalen, op het vervoeren en opslaan van de dode paarden en op de inrichting en werkwijze van het paardencrematorium.

C

Voor het ophalen van kadavers kunnen de destructiebedrijven een vergoeding in rekening brengen. De totale opbrengst van de vergoedingen mag de werkelijke kosten van het ophalen niet overschrijden. De feitelijke kosten worden overeenkomstig een afspraak uit 1995 met de destructiebedrijven onder meer gecorrigeerd met de helft van de winst die op de verwerking van de kadavers wordt geboekt. Deze afspraak gaat ervan uit dat het reëel is om op de ophaalkosten van kadavers een deel van de winst op de verwerking van deze kadavers niet in mindering te brengen. Het aandeel van de winst dat de destructiebedrijven zelf mogen behouden is bedoeld voor het aanhouden van een reservecapaciteit ten behoeve van eventuele calamiteiten (plotselinge uitbraak van dierziekten) en als aanmoediging om effectief met hun taken om te gaan. Een groter aanbod van kadavers dan gemiddeld waarvoor de reservecapaciteit wordt aangewend, kan deze verhouding echter geweld aan doen. De voorgestelde wijziging van artikel 21 leidt ertoe dat bij ministeriële regeling het percentage winstcorrectie wordt bepaald, zodat rekening kan worden gehouden met dergelijke ontwikkelingen.

D

Onderdeel J had ter gelegenheid van het uitbrengen van het nader rapport geschrapt moeten worden, maar is abusievelijk toch in het wetsvoorstel blijven staan; een en ander wordt hier rechtgezet.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Naar boven