Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26357 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26357 nr. 5 |
Ontvangen 4 juni 1999
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag over het voorstel van wet tot wijziging van de Destructiewet. Daaruit is mij duidelijk geworden dat de leden van de fracties van de PvdA, D66, RPF en GPV kunnen instemmen met de gedachte om op nationaal niveau de regelgeving met betrekking tot gespecificeerd hoog-risico-materiaal vast te leggen nu de Europese regelgeving nog niet tot stand is gekomen. Verder proef ik waardering van de leden van de VVD-fractie voor de aparte positie van paarden in het wetsvoorstel, waardoor het mogelijk wordt dat zij gecremeerd kunnen worden. Het is noodzakelijk een aantal bepalingen in de Destructiewet op te nemen betreffende het opzetten van een paardencrematorium. In bijgevoegde nota van wijziging is dat geregeld. Tevens wordt in deze nota van wijziging in artikel 21 derde lid, onderdeel a, een wijziging aangebracht. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de nota van wijziging.
In de onderhavige nota worden de gestelde vragen mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij beantwoord. Hierbij is zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe andere lidstaten met het «gat» in de Europese regelgeving omgaan. Wordt in de overige lidstaten de vernietiging van gespecificeerd hoog-risico-materiaal bij nationale wetgeving verplicht gesteld. Op welke wijze vindt vernietiging plaats en door wie worden de kosten voldaan. Ook de leden van de CDA-fractie vroegen zich af hoe de overige lidstaten omgaan met gespecificeerd hoog-risico-materiaal (SRM). De leden van de RPF en GPV-fractie vragen meer achtergrond-informatie over de werkwijze in de andere lidstaten.
Hoewel niet over alle lidstaten gegevens voorhanden zijn, staat wel vast dat België en Portugal nationale maatregelen hebben genomen om tot verbranding van gespecificeerd hoog-risico-materiaal over te gaan. Van Duitsland is bekend dat het geen maatregelen heeft genomen. Engeland en Ierland daarentegen verbranden net als Nederland gespecificeerd hoog-risico-materiaal. In Frankrijk wordt behalve het gespecificeerd ook het hoog-risico-materiaal verbrand.
De kosten worden in de lidstaten op verschillende manieren voldaan. In België wordt een deel van de kosten van onschadelijkmaking gedragen door de overheid, de resterende kosten worden door de aanbieders betaald. In Portugal komen de kosten geheel voor rekening van de nationale overheid. In Frankrijk is men overgegaan tot een heffing op de vleesprijs en betaalt de consument dus indirect de kosten. In Ierland worden de kosten door de overheid gedragen. In Engeland wordt het gespecificeerd hoog-risico-materiaal opgesplitst in twee categorieën. Dit zijn de Over Thirty Months (OTMs) dieren en de dieren die na augustus 1996 zijn geboren. De vernietigingskosten voor wat betreft de OTMs worden gedeeltelijk met EU-geld betaald en gedeeltelijk door de Britse overheid. De EU-fondsen komen ten goede aan de boeren. Gelet op het grote aantal BSE-gevallen heeft Engeland een bestrijdingsprogramma opgesteld, welke is goedgekeurd door de EU, waardoor Engeland in aanmerking komt voor een gedeeltelijke vergoeding. Voor de dieren geboren na augustus 1996, moet voldaan worden aan de EG-beschikking nr. 97/534/EG. De organen, die als gespecificeerd hoog-risico-materiaal zijn aangewezen moeten verwijderd en vernietigd worden. De kosten van vernietiging van dit gespecificeerd hoog-risico-materiaal komen voor rekening van de aanbieder.
Europees beleid en Europese regelgeving
Ingevolge het verzoek van de leden van de RPF en GPV-fractie om meer achtergrondinformatie en het verzoek van de leden van de VVD-fractie om een toelichting van het Europees beleid voor SRM-organen en de vraag of het Nederlands beleid afwijkt van het Europees beleid op dit punt deel ik het volgende mee. In 1997 is een beschikking van de Europese Commissie aangenomen; de beschikking nr. 97/534/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 30 juli 1997, houdende verbod, in verband met overdraagbare spongiforme encefalopathieen, op het gebruik van risicomateriaal, nader te noemen de EG-beschikking nr. 97/534/EG. De inwerkingtreding is echter door de Landbouwraad enige keren uitgesteld, laatstelijk tot 31 december 1999. Deze regeling gaat uit van het voorzorgprincipe waarbij de Lidstaten, ongeacht of zich gevallen van BSE hebben voorgedaan, verplicht worden om gespecificeerd hoog-risico-materiaal, ook wel genoemd SRM-materiaal, te vernietigen door middel van verbranden. De Nederlandse maatregelen van augustus 1997 liepen vooruit op deze Europese regeling. De implementatie van deze EG-beschikking nr. 97/534/EG vond in Nederland plaats middels wijziging van de Destructiewet van 14 mei 1998 (Stb. 338).
Omdat de lidstaten geen overeenstemming bereikten over dit onderwerp heeft de Europese Commissie eind 1998 een nieuw voorstel ingediend. Dit voorstel valt uiteen in een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie en beheersing en bestrijding van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën en een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn nr. 91/68/EEG van de Raad wat scrapie betreft. Dit voorstel laat het voorzorgprincipe los waarbij alle lidstaten dezelfde preventieve maatregelen nemen en gaat uit van een indeling van lidstaten en derde landen in categorieën op basis van de epizoötiologische status ten aanzien van BSE. Deze status zal moeten worden vastgesteld aan de hand van informatie over het risico van BSE-incidentie, -verspreiding en -blootstelling van de mens. Naar gelang de categorie waarin een lidstaat of derde land wordt ingedeeld, verschillen de maatregelen welke voor SRM getroffen dienen te worden. De te volgen procedure (codecisie-procedure op basis van art.100A) en de verschillen in opvatting tussen de lidstaten maken het aannemelijk dat besluitvorming over dit voorstel nog wel even op zich zal laten wachten.
De vraag van de leden van de VVD-fractie of de inwerkingtreding van de EG-beschikking nr. 97/534/EG ooit verwacht mag worden, kan niet met zekerheid met ja of nee beantwoord worden. Of onze Destructiewet aan de bepalingen van het nieuwe voorstel voldoet kan thans niet worden aangegeven. Een en ander zal immers afhankelijk zijn van de besluitvorming over het nieuwe Commissievoorstel.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering nog mogelijkheden ziet om de dwarsliggende lidstaten en de Europese Commissie er op te wijzen wat vertraging van de regelgeving voor nadelen kan hebben voor de volksgezondheid. Het standpunt van Nederland in deze is altijd geweest dat volledige harmonisatie op dit punt en verbranding van gespecificeerd hoog-risico-materiaal noodzakelijk is voor de volksgezondheid. Dit is en wordt nog steeds in Brussel onder de aandacht gebracht.
De leden van de VVD-fractie vragen of er een Europese richtlijn zal komen die kaders en voorschriften zal geven hoe de kosten van vernietiging van SRM in rekening moeten worden gebracht. De Commissie laat de financiële gevolgen van een bepaalde Europese maatregel in het algemeen aan de lidstaten zelf over. Iedere lidstaat vult de regeling van de financiële gevolgen naar eigen visie in. In Nederland is voor een stelsel gekozen dat de destructor de mogelijkheid biedt de daadwerkelijke kosten voor het ophalen, verwerken en vernietigen van SRM in rekening te brengen bij de aanbieders van SRM. In die zin is er sprake van het algemeen gehanteerde principe dat bedrijven moeten betalen voor de afvoer en de bewerking van bedrijfsafvallen. De Nederlandse overheid rekent het dan ook in het algemeen niet tot haar kerntaken om de onschadelijkmaking van SRM te financieren. De bereidheid om de kosten voor het ophalen en verwerken van SRM voor rekening van de overheid te laten blijven totdat een dergelijke Europese regeling tot stand zou zijn gekomen, is gelet op voornoemd uitgangspunt, niet aanwezig.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de mogelijkheid van een uitstel van de onderhavige financieringsmaatregelen tot dat Europese Regelgeving voor alle lidstaten van kracht wordt. Zoals gezegd is het, gelet op de verschillen in opvatting tussen de lidstaten, niet uitgesloten dat er over enige tijd nieuwe Europese regelgeving tot stand komt. Vooralsnog moet echter worden uitgegaan van inwerkingtreding van beschikking 97/534/EG per 31 december 1999. Mede in verband hiermee en vanuit het belang van volksgezondheid heb ik het noodzakelijk geacht dat op nationaal niveau tijdig de nodige maatregelen worden genomen. Die maatregelen zijn inmiddels vastgelegd in de per 1 januari 1999 in werking getreden wijziging van de Destructiewet. Een logisch sluitstuk daarvan is de onderhavige regeling van de financiering. Aan enig uitstel van het wetsvoorstel denk ik dan ook niet.
De leden van de PvdA en van de CDA-fractie vragen of het mogelijk is een overgangsregeling te hanteren. De wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Na dit tijdstip zal de ondernemer een vergoeding in rekening brengen bij de aanbieders van SRM. In een overgangsperiode zal niet worden voorzien. Vanaf augustus 1997 betaalt de overheid de kosten van vernietiging van SRM. Door de gekozen opsplitsing van de wijziging van de Destructiewet, de tijd die nodig is voor dat het onderhavige wetsvoorstel in het Staatsblad wordt geplaatst en het koninklijk besluit wordt vastgesteld, draagt de overheid gedurende een lange periode de kosten van vernietiging. Deze periode kan opzich worden beschouwd als een passende overgangsmaatregel.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of over onderhavig wetsvoorstel overleg is geweest met het bedrijfsleven en of de problematiek van de kosten tijdens dat overleg aan de orde is geweest. Diverse organisaties uit de vee en vleessector zijn over het wetsvoorstel gehoord. Tijdens dit overleg heeft het bedrijfsleven gemeld dat zij tegen het onderhavige wetsvoorstel is. Zij maakt zich zorgen over de hoogte van het tarief. Verschillende alternatieven van het in rekening brengen van de kosten van vernietiging van SRM zijn aan de orde geweest. Ook de hiervoor genoemde Franse en Belgische aanpak van de kosten. In Nederland is gekozen voor het stelsel dat de destructor de mogelijkheid biedt de daadwerkelijke kosten in rekening te brengen bij de aanbieders.
De wijze waarop uiteindelijk de aanbieder van SRM betaalt, is weer afhankelijk van de destructor, die belast is met de omslag van de kosten.
Overigens is het bedrijfsleven wel van oordeel dat de materie geregeld dient te worden. Zij heeft echter een voorkeur voor een Europese regeling. Een regeling moet naar het oordeel van het bedrijfsleven werkbaar en handhaafbaar en niet fraudegevoelig zijn. Ook is voor het bedrijfsleven van belang dat concurrentievervalsing met andere lidstaten moet worden voorkomen. Het bedrijfsleven is vervolgens van mening dat in deze marktwerking ontbreekt. Over de onderwerpen die tijdens het overleg aan de orde zijn geweest zijn door de leden van de verschillende fracties vragen gesteld. Op al deze onderwerpen wordt in deze nota ingegaan.
De leden van de PvdA-fractie vroegen zich af of door de voorgestelde wetswijziging er sprake is van concurrentieverstoring tussen de lidstaten en of een en ander niet negatief zal uitwerken voor de Nederlandse veehouder. Ook de leden van de CDA-fractie vroegen of de wetswijziging negatieve effecten kan hebben op de concurrentieverhoudingen tussen Nederlandse veehouders en veehouders uit andere lidstaten. Ook al zou er sprake zijn van een Europese regeling dan nog zal de regeling financieel per lidstaat verschillend uit kunnen pakken. Iedere lidstaat bepaalt immers zelf de financiële afwikkeling van een dergelijke regeling. Het verschillend doorberekenen van de kosten door de lidstaten zal altijd effect hebben op de concurrentiepositie. Hierbij wil ik overigens opmerken dat ongeacht de wijze waarop de kosten worden doorberekend, uiteindelijk de producent en de consument gezamenlijk de kosten zullen dragen. Hoewel de concurrentiepositie van het bedrijfsleven in het geding kan komen acht ik het vanuit volksgezondheidsoogpunt toch van belang dat de onderhavige maatregelen worden genomen. Ik zie geen reden om het in Nederland gekozen stelsel, te weten dat de destructor de mogelijkheid heeft de daadwerkelijke kosten voor ophalen, verwerken en vernietigen van SRM in rekening te brengen bij de aanbieders, te wijzigen.
Op de vraag van de leden van de CDA-fractie of er voor de Nederlandse situatie in compenserende maatregelen wordt voorzien, kan ik dan ook antwoorden dat aan compenserende maatregelen in deze niet wordt gedacht.
De leden van de PvdA-fractie zetten vraagtekens bij het bestaan van voldoende controle(mogelijkheden). De controle(mogelijkheden) die de Destructiewet biedt acht ik voldoende. Het toezicht op de naleving van de Destructiewet is opgedragen aan ambtenaren van de Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veterinaire zaken (Inspectie W en V), de Algemene Inspectiedienst (AID) en de Rijksdienst voor de keuring van vee en vlees (RVV). De beide inspecties hebben ook opsporingsbevoegdheden. Het toezicht bij de destructor geschiedt door de Inspectie W en V. Het toezicht bij de slachterijen geschiedt door de RVV, die op deze bedrijven reeds met keurings- en toezichtstaken is belast, die voortvloeien uit de Vleeskeuringswet en de Veewet.
De controle op de tariefstelling door de ondernemer geschiedt door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De door de ondernemer geclaimde kosten worden gecontroleerd door de accountantsdienst van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarna kan instemming van de tarieven pas plaatsvinden.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of de certificerings-voorschriften voldoende zijn om goede waarborgen te geven. De leden van de PvdA-fractie bedoelen hiermede waarschijnlijk of het vernietigingsproces van het verwerkingsbedrijf voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal met voldoende waarborgen is omkleed. Het gespecificeerd hoog-risico-materiaal wordt bij het verwerkingsbedrijf via een aparte lijn verwerkt. Hiermede wordt voorkomen dat bij de verwerking gespecificeerd hoog-risico-materiaal bij hoog-risico-materiaal terecht komt. De inspectie V en W houdt toezicht op het verwerkingsproces bij de destructor. Het eindproduct van de vernietiging van gespecificeerd hoog-risicomateriaal levert geen nuttig product op. Certificatie van het eindproduct van gespecificeerd hoog-risicomateriaal vindt derhalve niet plaats.
De leden van de PvdA, de VVD en de D66-fracties vragen om duidelijkheid over het aantal verwerkingsbedrijven en hun activiteiten. Het gespecificeerd hoog-risico-materiaal wordt opgehaald en vervoerd door Rendac Son B.V. te Son en Rendac Bergum B.V. te Bergum en naar Bergum gebracht. In Rendac Bergum B.V. wordt het gespecificeerd hoog-risicomateriaal door warmtebehandeling verwerkt tot een halfproduct. Vervolgens brengt Rendac B.V. (Rendac) het halfproduct naar de N.V. Afvalverwerking Rijnmond te Rotterdam (AVR) of naar de N.V. Afvalverbranding Zuid-Nederland te Moerdijk(AZN) alwaar het wordt verbrand. Andere vuilverbrandingsinstallaties zijn door Rendac benaderd om tot verbranding van SRM over te gaan. Eén bedrijf heeft daarop te kennen gegeven aan proefverbrandingen te willen beginnen om te bezien of tot deze activiteiten zal worden overgegaan.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering wil bevorderen dat er in het traject van ophalen, verwerken en vernietigen van SRM-materiaal geen monopolie-positie voor een bedrijf ontstaat. De leden van de D66-fractie vragen zich af of er mogelijkheden zijn voor andere bedrijven om zich op deze markt van vernietiging van SRM te begeven. De leden van de CDA-fractie stellen vragen over mogelijke gevaren van een monopoliepositie.
Uit het voorgaande blijkt dat voor het ophalen, vervoeren en voorbewerken van SRM Rendac B.V. zich in een (pseudo)monopoliepositie bevindt. Inschakeling van andere bedrijven bij de vernietiging is in beginsel mogelijk. De destructoren zijn belast met het ophalen en het voorbewerken van SRM. Het is alleen zo dat andere bedrijven op dit moment niet voldoen aan de eisen die de Destructiewet aan destructoren stelt.
De Destructiewet verhindert marktwerking in deze niet. Echter enerzijds is het aantal destructoren gedaald tot 1 firma met 2 vestigingen door in het verleden gepleegde overnames, anderzijds zullen nieuwe spelers op deze markt rekening moeten houden met de zeer stringente eisen die met name op milieu-gebied aan hun activiteiten gesteld worden. Deze eisen hebben prohibitieve werking op de uitbreiding van het aantal destructoren. Alleen al de vraag waar ze zouden moeten komen, zal pas na lange tijd beantwoord kunnen worden. Als derde punt dient gewezen te worden op artikel 10, derde lid, van de Destructiewet. Dit artikel bepaalt onder meer dat ingeval het gebied, waar de destructor verplicht is het materiaal te halen, wordt gewijzigd, door de Minister een aan de ondernemer naar de mate van zijn nadeel tengevolge van de wijziging door het Rijk toe te kennen schadeloosstelling en een door de ondernemer naar de mate van zijn voordeel tengevolge van de wijziging aan het Rijk te betalen bedrag wordt vastgesteld. Hier is dus indirect sprake van een inkoopsom voor nieuwe spelers op de markt. Zoals hiervoor vermeld geschiedt de eindverwerking van SRM op dit moment door de AVR en de AZN. Andere vuilverbrandingsinstallaties zijn benaderd. Meer deelnemers op de markt van eindverwerking van SRM is derhalve mogelijk.
De leden van de CDA-fractie vragen of er in de visie van de regering bij de onschadelijkmaking van gespecificeerd hoog-risico-materiaal ook een volksgezondheidsbelang aanwezig is en of zij van oordeel is dat alle kosten voor rekening van de aanbieder moeten blijven. De onschadelijkmaking van gespecificeerd hoog-risico-materiaal geschiedt terdege op basis van volksgezondheid. De maatregelen zijn immers genomen naar aanleiding van het mogelijk verband tussen consumptie van met BSE-besmet vlees en de fataal verlopende ziekte van Creuzfeldt-Jacob bij de mens. Zoals eerder gezegd is in Nederland gekozen voor het stelsel dat de destructor de mogelijkheid biedt de daadwerkelijke kosten voor het ophalen, verwerken en vernietigen van SRM bij de aanbieders in rekening te brengen. Hiermede wordt het algemeen gehanteerde principe gehanteerd dat bedrijven moeten betalen voor de afvoer en de bewerking van bedrijfsafvallen. Ik blijf bij dit uitgangspunt en zie geen reden om van dit principe af te stappen.
Vervolgens vragen de leden van de CDA-fractie of de regering gespecificeerd hoog-risico-materiaal analoog acht aan bedrijfsafval en dat daarom de financiering hetzelfde kan geschieden.
Gespecificeerd hoog-risico-materiaal valt onder de categorie destructiemateriaal en volgt daarom de weg die destructiemateriaal volgt. Het verschil met hoog-risico-materiaal en laag-risico-materiaal is dat van de laatste twee categorieen nog nuttige producten kunnen worden gemaakt die de ondernemer kan afzetten op de markt. Na de vernietiging van gespecificeerd hoog-risico-materiaal ontstaat er geen product die de ondernemer kan afzetten.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het de bedoeling is dat gespecificeerd hoog-risico-materiaal daadwerkelijk wordt begraven. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de SRM-aanbieders de mogelijkheid hebben om alternatieve producten of productiemethoden te gebruiken, waardoor ander afval ontstaat. De verwerking van SRM-materiaal, zoals dat nu in de EG-beschikking nr. 97/534/EG is neergelegd komt neer op een vernietiging. In de EG-beschikking nr. 97/534/EG wordt gesproken over verbranden, begraven, als brandstof gebruiken of anderszins wegwerken met een soortgelijke methode die het risico voor overdracht van een overdraagbare spongiforme encefalopathie uitsluit. In Nederland is vanuit dierziekteoogpunt niet gekozen voor begraven. Het verbranden is de algemeen aanvaarde vernietigingsmethode in de lidstaten. De andere mogelijkheden komen niet in aanmerking. De wet laat echter de mogelijkheid open dat in de toekomst andere vormen van onschadelijkmaking denkbaar zijn. Het derde lid van artikel 3 is ruim geformuleerd.
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie hoe het principe van de vervuiler betaalt in de praktijk zal worden uitgewerkt. Vooropgesteld zij dat de wijze van incasso een verantwoordelijkheid is van de destructor. Het is de destructor die alle gemaakte kosten voor vernietiging bij de aanbieders verhaalt. Een tarief zal de aanbieder van SRM in rekening worden gebracht voor het ophalen, vervoeren, voorbewerken en vernietigen van het materiaal. De tariefstelling voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal wordt onder hetzelfde regime gebracht als de tariefstelling voor hoog-risico-materiaal: jaarlijkse instemming door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
De leden van de D66-fractie zien graag uitgelegd hoe de concrete uitvoering van een apart inzamelingstraject er uit zal zien. Vooropgemerkt zij dat omdat in 1997 op korte termijn maatregelen moesten worden genomen de kadavers nog niet gescheiden worden opgehaald. Eind dit jaar zal het gescheiden ophalen en vervoeren gerealiseerd zijn. Apart inzamelen betekent een gescheiden stroom vanaf het beginpunt, de boer of slachterij naar de destructor en bij de destructor. Het aanbieden van het materiaal zal gescheiden moeten geschieden en het ophalen zal op een zodanige manier moeten dat het materiaal gescheiden wordt vervoerd. Dit kan bijvoorbeeld door twee verschillende wagens of twee verschillende compartimenten in een wagen. Het ligt aan de bedrijfsvoering van de destructor hoe dit in de praktijk zal uitpakken.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe groot het risico aanwezig is dat veehouders het SRM-materiaal niet aan zullen bieden, en of dit risico groter is naarmate de kosten hoger worden. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of er geen risico bestaat dat door de sterke prijsstijging een illegaal circuit gaat ontstaan of dat men kadavers gaat begraven. De leden van de VVD-fractie vragen of het aanbieden van kadavers niet nadelig beïnvloed zal worden door het realiseren van een apart verwerkingtraject. Niet een apart verwerkingstraject, maar een hoog tarief zal de aanbieding van kadavers eventueel nadelig kunnen beïnvloeden.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af bij welke kosten de kadavers niet meer zullen worden aangeboden.
Hoge tarieven voor de onschadelijkmaking van gespecificeerd hoog- risico-materiaal zouden voor sommigen aanleiding kunnen zijn om de wet te ontduiken. Het risico dat iemand een wet ontduikt is overigens altijd aanwezig, dus ook in de onderhavige situatie. Ik ga er echter vanuit dat dit wetsvoorstel bij de aanbieders van SRM op voldoende draagvlak berust, omdat het belang – de volksgezondheid – evident is. De controle van de overheid op de tarieven en de activiteiten van Rendac om de kosten zo laag mogelijk te houden, moeten voorts voldoende worden geacht om tot redelijke tarieven te komen waardoor er ook op dat vlak voldoende draagvlak bij de aanbieders zal zijn. De kosten van ophalen en vernietigen zullen bij het overwegen om al dan niet aan de wettelijke vereisten te voldoen zeker een rol spelen. Het valt echter niet aan te geven wanneer een veehouder de kosten voor het laten ophalen van een kadaver te hoog vindt en voor een alternatief in het illegale circuit zoekt. Een dergelijke afweging zal voor een ieder anders uitvallen.
Onderzoek huidige kosten inzamelen, transport, voorbewerken en verbranden
Met de leden van de PvdA-fractie is de regering van oordeel dat het ophalen, verwerken en vernietigen van gespecificeerd hoog-risico-materiaal tegen de laagst mogelijke kosten dient plaats te vinden. In 1997 is op zeer korte termijn het verwerkingsproces van het gespecificeerd hoog-risico-materiaal tot stand gebracht. Eind 1998 heeft DHV Milieu en Infrastructuur(DHV) om die reden op verzoek van VWS een onderzoek verricht van de verwijderingsketen specifiek-risico-materiaal (SRM). DHV is nagegaan of de wijze waarop de vernietiging plaatsvindt en in rekening wordt gebracht redelijk is. Dit rapport van DHV zal u apart worden aangeboden.
De totale kosten voor de vernietiging van SRM vallen uiteen in kosten die gemaakt worden voor het inzamelen en het transport, kosten voor voorbewerking en kosten voor verbranden. DHV heeft al deze kostenposten bekeken.
DHV stelt vast dat de kosten die door Rendac worden gemaakt voor inzameling en transport van SRM, op basis van algemene kengetallen, redelijk zijn. Daarbij tekent DHV aan dat als de inzamel- en transportactiviteiten door een ander bedrijf dan Rendac zouden worden uitgevoerd, niet kan worden verwacht dat de kosten veel lager uitvallen. Vervolgens stelt DHV vast dat op basis van vergelijking van de kosten voor voorbewerking van SRM bij Rendac met de kosten voor afvalbewerkingsprocessen die op een vergelijkbare schaal plaatsvinden, de prijs die Rendac hiervoor in rekening brengt redelijk is. Verder concludeert DHV dat de kosten die de AZN en de AVR in rekening brengen voor eindverwerking door verbranden van SRM voor de AZN redelijk kan worden genoemd en dat het tarief van de AVR hoog lijkt. De hoeveelheid halfproduct dat door Rendac aan de AVR is aangeboden ter verbranding is overigens sedert die constatering van DHV afgenomen. Gelet op de hoeveelheid SRM en de daarvoor benodigde verbrandingscapaciteit is het echter nog wel nodig de AVR in te schakelen. Zoals gezegd heeft Rendac andere vuilverbrandingsinstallaties benaderd. Deze kostenpost heeft nog de nodige aandacht.
Het totaalbeeld van dit onderzoek is dat de tarieven die de afgelopen periode voor de verwijdering van gespecificeerd hoog-risico-materiaal bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in rekening worden gebracht redelijk worden bevonden. Tevens blijkt uit het onderzoek dat de kosten voor de verwijdering van gespecificeerd hoog-risico-materiaal in het afgelopen jaar ten gevolge van verbeteringsmaatregelen sterk zijn gereduceerd. Rendac Bergum B.V. heeft een volledig gescheiden lijn voor de voorverwerking van SRM gerealiseerd, waardoor de kosten zijn gereduceerd. Door deze efficiency is de continuïteit van zowel de verwerkingslijn voor hoog-risico-materiaal als voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal gewaarborgd. De verwerkingslijn voor hoog-risico-materiaal hoeft niet stilgelegd, schoongemaakt en opnieuw gestart te worden voor de verwerking van gespecificeerd hoog-risico-materiaal. Door het benaderen van andere verbrandingsinstallaties wordt ook al het mogelijke gedaan om de tarieven met betrekking tot verbranding redelijk te houden en waar mogelijk te verlagen. Uit het voorgaande blijkt dat Rendac B.V. het nodige doet om doelmatig te werken. Op dit moment onderzoekt Rendac B.V. of een verdere reductie van de totale kosten kan worden bereikt. Hierbij wordt gedacht aan het scheiden van het verkregen halfproduct in een vetfractie (vet) en een fractie vetvrije droge stof (meel). De verbrandingskosten van deze halfproducten zijn lager. Rendac is voornemens het vet in de toekomst te gebruiken als brandstof in het eigen bedrijf. Een en ander is afhankelijk van de daartoe benodigde milieuvergunningen.
De leden van de VVD-fractie en van de CDA-fractie zouden graag meer toegelicht zien hoe de schatting van fl 24 miljoen tot stand is gekomen, wat deze kosten op bedrijfsniveau betekenen en of er een ondernemersvergoeding in het totale bedrag is opgenomen. Bij de memorie van toelichting ging ik nog uit van 24 miljoen op jaarbasis. Zoals in het rapport van DHV is weergegeven, bedragen de huidige kosten 17,4 miljoen, exclusief 17,5 % BTW. Inclusief BTW bedragen de jaarlijkse kosten voor SRM-vernietiging inmiddels ca. 20,4 miljoen. De kostenreductie is tot stand gebracht door de hiervoor genoemde realisatie van een volledig gescheiden lijn voor de bewerking van SRM bij Rendac Bergum en door het creëren van de mogelijkheid van verbranding van het halfproduct tegen een lager tarief.
De kosten op jaarbasis, van fl17,4 mijloen excl. BTW zijn als volgt te verdelen:
– inzameling van kadavers en slachtafvallen 3,9 miljoen per jaar,
– sorteren en handling 0,9 miljoen,
– transportkosten Son-Bergum 0,4 miljoen,
– voorbewerking tot halfproduct 5,6 miljoen,
– transportkosten Bergum AVI 0,5 miljoen,
– verbranding bij AVR (2 500 ton) 1,4 miljoen, verbranding AZN (11 000 ton) 4,7 miljoen.
Aan het einde van de nota is een tabel opgenomen waarin de kosten, ook per ton, zijn opgenomen. Uit de tabel blijkt dat de kosten van voorbewerking tot een half product f 175,– per ton zijn. In dit bedrag zit een ondernemersvergoeding verwerkt welke gebaseerd is op geïnvesteerd vermogen.
De kosten op bedrijfsniveau zullen voor de veehouders en de slachterijen verschillend uitvallen. Immers de veehouders betalen op dit moment ook al voor het ophalen van kadavers van landbouwhuisdieren. De tarieven van deze vergoedingen zijn door de destructiebedrijven berekend aan de hand van de frequentie waarmee kadavers van landbouwhuisdieren in het voorgaande jaar bij de aanbieders zijn opgehaald. Dit betekent dat indien eenmaal per jaar een bezoek bij de aanbieder nodig is het bedrag f 32,90 (incl. BTW) in rekening wordt gebracht. Afhankelijk van het aantal keren dat is opgehaald kan het bedrag oplopen tot f 1 668,50 (incl. BTW) De tarieven voor 1998 zijn door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op 31 augustus 1998 (nr. GZB/VVB/983 859) goedgekeurd.
De slachterijen daarentegen behoeven op dit moment voor het ophalen van slachtafvallen door de destructor niets te betalen.
Voor het ophalen en vernietigen van SRM zal door Rendac B.V. zowel bij de veehouder als bij de slachterijen een tarief in rekening worden gebracht. Kosten die de vleessector maakt voor de vernietiging van SRM-materiaal zullen ongetwijfeld kunnen worden doorberekend in het eindproduct, de vleesprijzen.
Om u een indicatie te geven van de kosten voor de veehouders en slachterijen heeft Rendac B.V. een voorlopige raming gegeven voor de tarieven die volgens haar berekeningen dienen te worden gehanteerd om de vernietigingskosten van SRM om te slaan over de aanbieders. Hierbij moet worden opgemerkt dat dit nog niet de definitieve tarieven zijn. Ook zijn deze tarieven nog niet voorgelegd ter accordering.
Bij deze tarieven moet rekening worden gehouden met het volgende. Allereerst zij er op gewezen dat Rendac B.V. bij deze tarieven de kosten van het ophalen van de SRM-kadavers nog niet heeft meegenomen. De uiteindelijke tarieven zullen dan wellicht iets hoger uitvallen. Vervolgens is niet meegenomen dat vanaf eind 1999 het ophalen van SRM gescheiden plaats zal vinden. Aan de ene kant zullen de kosten hierdoor omhoog gaan: meer voertuigen zullen nodig zijn. Aan de andere kant vallen de kosten betreffende het sorteren weg. Als laatste zij opgemerkt dat in deze tarieven wel een verdere bewerking van het halfproduct tot meel en vet is meegenomen. Dit heeft een behoorlijke vermindering van de verbrandingskosten tot gevolg.
Rekening houdend met hetgeen hiervoor is vermeld, kan ik u mededelen dat Rendac B.V. als prognose geeft dat de kosten van vernietiging van SRM voor 1999 neer kunnen komen op f 12 625 000,– excl. BTW (en exclusief ophaalkosten SRM-kadavers).
Uitgaande van dit bedrag komt Rendac B.V. op de volgende voorlopige tarieven:
– voor aanbieders van SRM-kadavers van runderen ouder dan 12 maanden: circa f 165,– excl BTW per kadaver;
– voor aanbieders van kadavers van schapen en geiten ongeacht leeftijd: circa f 23,– excl.BTW per ophaling (bedrijfsbezoek). Dit bedrag is onafhankelijk van het aantal dieren c.q. het soort dier (schaap, geit of lam) dat per keer wordt opgehaald;
– voor slachthuizen en andere leveranciers van grote hoeveelheden SRM-afval: circa f 365,– per ton excl BTW;
– voor zelfslachtende slagers en andere leveranciers van kleinere hoeveelheden SRM-afval: circa f 45,– excl. BTW per ophaling ongeacht de hoeveelheid.
Rendac B.V. is voornemens periodiek de kosten bij de aanbieders in rekening te brengen.
Dit betekent hogere kosten voor de veehouders en een extra kostenpost voor de slachterijen. Het moge duidelijk zijn dat de uiteindelijke kostenverhoging per individuele aanbieder afhankelijk is van het aantal dieren dat wordt aangeboden dan wel het aantal keren dat wordt opgehaald.
De leden van de VVD-fractie vragen of het doorbereken van SRM-kosten die gepaard gaan met (preventieve) ruimingen de ondernemer niet huiverig maken om bij dierziekte hiervan een melding te doen en of de ondernemer een vergoeding uit het Diergezondheidsfonds in het vooruitzicht kan worden gesteld, daar dit fonds enkel door varkensheffingen wordt gevoed. In dat kader vragen de leden van de VVD-fractie of bij uitbraak van een besmettelijke dierziekte de kosten van het ophalen en vernietigen van SRM-materiaal – ook van geruimde en preventief geruimde bedrijven – bij alle aanbieders van dat jaar komen te liggen.
De leden van de VVD-fractie vragen of aangegeven kan worden welk bedrag uit het Diergezondheidsfonds te behoeve van eerderbedoelde vergoeding uit dat fonds op jaarbasis uitgetrokken zal worden en of de Minister van LNV voornemens is criteria op te stellen op grond waarvan de individuele aanbieder aanspraak kan maken op vergoeding uit dat fonds. Ook de leden van de CDA-fractie vragen of nader ingegaan kan worden op de criteria van wel of niet vergoeding uit het Diergezondheidsfonds. De leden van de VVD-fractie vragen tevens welk bedrag op jaarbasis uit het Diergezondheidsfonds bestemd is ten behoeve van de destructiekosten van SRM-materialen.
Gelet op de strekking van de vragen zij hier allereerst opgemerkt dat bij de beantwoording ervan wordt uitgegaan dat de leden van de VVD-fractie met «ondernemer» de veehouder bedoelen en niet de ondernemer zoals bedoeld in de Destructiewet; ingevolge de wet is de ondernemer namelijk de destructor.
Ingevolge de Destructiewet worden runderen, schapen en geiten die in het kader van dierziektebestrijding zijn gedood, aangemerkt als SRM-materiaal. De aanbieder van dat materiaal kan op grond van artikel 21 van de Destructiewet door de ondernemer (destructor) worden aangesproken voor kosten die zijn gemoeid met het ophalen, vervoeren en verwerken van dat materiaal. De in dit verband door de VVD-fractie geuite vrees dat bij uitbraak van een besmettelijke dierziekte de veehouders als gevolg van kostendoorberekening huiverig zullen zijn de dierziekte te melden, is niet gegrond. Met artikel 21 van de Destructiewet wordt namelijk niet beoogd af te wijken van de uitvoeringspraktijk zoals die thans ter uitvoering van afdeling 3 van hoofdstuk II van Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) wordt gevolgd bij bestrijding van de krachtens artikel 15 van die wet aangewezen besmettelijke dierziekten. Het doden van dieren en het onschadelijk maken van kadavers geschiedt dan namelijk onder verantwoordelijkheid van de overheid. Gelet hierop zal er voor de ondernemer geen aanleiding zijn om bijvoorbeeld de veehouder van een (preventief) geruimd bedrijf te confronteren met het in de Destructiewet neergelegde regime van kostendoorberekening. Dat regime zal echter wel aan de orde komen in de relatie tussen de ondernemer (de destructor) en de overheid, zijnde de eerst verantwoordelijke voor de bestrijdingsmaatregelen.
Naar aanleiding van de vraag of bij uitbraak van een besmettelijke dierziekte de individuele aanbieder (aangenomen wordt dat ook hier wordt geduid op de veehouder) een vergoeding uit het Diergezondheidsfonds in het vooruitzicht kan worden gesteld, nu dit fonds enkel door varkensheffingen wordt gevoed, wordt erop gewezen dat – geheel los van de Destructiewet – de GWWD voorziet in een stelsel dat betrekking heeft op de financiering van kosten die samenhangen met de bestrijding van de krachtens die wet aangewezen besmettelijke dierziekten. Een vergoeding voor de veehouder uit het Diergezondheidsfonds voor ophaal-, vervoers- en vernietigingskosten van SRM-materiaal en het in dat verband opstellen van criteria, zoals door de leden van de VVD-fractie in de vraag wordt gesuggereerd, ligt niet in lijn met dat stelsel. Het uitgangspunt is namelijk dat bestrijdingskosten, waaronder ook ophaal-, vervoers- en vernietigingskosten voor SRM-materiaal vallen, opgebracht worden door de veehouders uit de betreffende sector die door de ziekte wordt getroffen door middel van – ingevolge de artikelen 91a en 91h van de GWWD per diersoort ingevoerde – bestemmingsheffingen. De te innen heffingsgelden zullen worden ondergebracht in één fonds: het op grond van artikel 95a, eerste lid, van de GWWD ingestelde Diergezondheidsfonds. Ingevolge de GWWD kunnen middelen uit dat fonds bij uitbraak van een besmettelijke dierziekte worden aangesproken. De specifieke kostenposten die als gevolg van de ziektebestrijding bij een bepaalde diercategorie kunnen ontstaan, zullen in het Diergezondheidsfonds overigens niet afzonderlijk worden begroot. Er kan dus niet worden aangegeven welk bedrag op jaarbasis bestemd zal zijn voor kosten die bijvoorbeeld samenhangen met het ophalen, vervoeren en vernietigen van SRM-materiaal afkomstig van runderen.
Zoals de leden van de VVD-fractie opmerken, is uitsluitend voor de varkenshouderij een bestemmingsheffing ingevoerd. Nu er voor de rundveehouderij nog geen bestemmingsheffing is ingevoerd, bevinden we ons dus nog in een overgangsfase. Gelet hierop ligt het in de rede het Diergezondheidsfonds aan te vullen met middelen die thans in het Fonds Politionele Dierziektebestrijding zijn ondergebracht. Mochten deze middelen ontoereikend zijn, zal aanvulling door de overheid plaatsvinden. Voor alle duidelijkheid zij er hier met nadruk op gewezen dat de hoogte van de varkensheffingen niet wordt beïnvloed door de kosten die samenhangen met de bestrijding van besmettelijke dierziekten onder andere dieren dan varkens.
De leden van de D66-fractie vragen zich af waarom niet is gekozen is voor een aanpak als bij chemisch afval, te weten een meldingsplicht bij de provincie met daaraan gekoppeld de mogelijkheid de prijs aan de markt te laten. De Destructiewet is de uitvoering van de Destructie-richtlijn van 27 november 1990 nr. 90/667/EEG (PbEG L 363) tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong en tot wijziging van richtlijn nr. 90/425/EEG. Gespecificeerd hoog-risicomateriaal valt onder de categorie van destructiemateriaal en zal daarom de weg van het hoog-risico-materiaal volgen zoals beschreven in de destructierichtlijn, te weten melden bij de ondernemer die het materiaal vervolgens ophaalt en vervoert.
De leden van de D66-fractie zouden graag een toelichting willen ontvangen op het argument dat de tariefstelling noodzakelijk is om degene die de vergoeding moet opbrengen te beschermen tegen de hoge kosten die zouden ontstaan wanneer zou blijken dat de destructiebedrijven de wettelijke norm zouden overschrijden. Het gaat in deze niet om de tariefstelling doch om de instemming door de beide ministers van de tarieven die noodzakelijk is om degenen die de vergoeding moeten opbrengen te beschermen. Zouden de ministers deze bevoegdheid niet hebben dan zou op de overtreding van de wettelijke norm zoals geformuleerd in het tweede lid van artikel 21, repressief toezicht in de vorm van een strafrechtelijk of bestuursrechtelijke sanctie hebben moeten staan. Dit zou er echter toe leiden, dat wanneer zou blijken dat de destructiebedrijven de wettelijke norm overschrijden, enorme lasten zouden ontstaan, zowel voor de destructiebedrijven zelf, als voor de natuurlijke personen en de rechtspersonen die de vergoeding moeten betalen. In dat geval zouden zij immers te veel betaald hebben, hetgeen inderdaad een benadeling betekent, en tot terugvordering moeten overgaan. Het toezicht in de vorm van instemming van de tariefstelling voorkomt deze administratieve lasten en beschermt degenen die de vergoeding moeten opbrengen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Nederlandse regering kan garanderen dat Nederland in de toekomst niet in de problemen komt ten gevolge van de gekozen procedure en de afstemming tussen nationaal en Europees beleid.
De huidige maatregelen zijn in lijn met EG-beschikking nr. 97/534/EG. Hoe deze maatregelen zich verhouden met de hiervoor genoemde en nog vast te stellen verordening en richtlijn van de Raad en het Europees Parlement hangt af van de uiteindelijke inhoud van deze verordening en richtlijn en met name van de categorie waarin Nederland zal worden ingedeeld en van de maatregelen die aan deze categorie worden opgelegd.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de trage gang van zaken rond dit onderwerp consequenties heeft voor het welzijn van dieren en met name voor de volksgezondheid. De situatie is dat alle lidstaten waar zich gevallen van BSE hebben voorgedaan bij het inheemse vee de SRM worden vernietigd. De lidstaten die geen BSE-gevallen kennen zien over het algemeen niet het nut in van voorzorgmaatregelen om SRM te vernietigen. Indien de CDA-fractie hierop doelt met de constatering van een trage gang van zaken in bepaalde lidstaten dan heeft dit geen rechtstreekse gevolgen voor de volksgezondheid in Nederland omdat Nederland wel voorzorgmaatregelen heeft getroffen. Het welzijn van dieren heeft geen verband met het al dan niet treffen van SRM-maatregelen.
De leden van de CDA-fractie vragen of er onverantwoorde risico's worden gelopen in grensregio's in verband met het gebruik van bedrijfsgebouwen over de grens. In de Destructiewet is opgenomen dat destructiemateriaal moet worden aangeboden aan de ondernemer in wiens werkgebied het materiaal zich bevindt. Het grensoverschrijdend verkeer van gespecificeerd- en hoog-risico-materiaal is verboden. In bijzondere gevallen is ontheffing van het verbod door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij mogelijk (artikel 4a, tweede lid, Destructiewet). Te denken valt aan dierziekte-uitbraken, waarbij het er op aan komt dat het materiaal zo spoedig mogelijk wordt verwerkt. Dit zou dan een destructiebedrijf in België of Duitsland kunnen zijn, indien deze destructoren dichterbij zijn. Ook is het mogelijk dat bij grote dierziekte-uitbraken gebruik wordt gemaakt van de destructiebedrijven in het buitenland wanneer het aanbod te groot is om in Nederland te verwerken.
De leden van de CDA-fractie vragen of het gezien de consequenties die deze wet heeft niet gewenst is om te kiezen voor een algemene maatregel van bestuur met een voorhangprocedure. In overeenstemming met aanwijzing 35 van de Aanwijzingen voor de regelgeving ben ik van mening dat bij voorkeur een parlementaire betrokkenheid met betrekking tot gedelegeerde regelgeving niet gevolgd moet worden, tenzij daar goede redenen voor zijn. Die redenen acht ik hier niet aanwezig. Gelet op de onzekerheden vanuit Brussel en het potentieel risicovolle karakter van gespecificeerd hoog-risicomateriaal is een regeling op ministerieel niveau verkieslijker. Deze is flexibeler en sneller, zodat op nieuwe ontwikkelingen tijdig kan worden gereageerd.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af wat er zich tegen verzet om in plaats van een verrekening in de tarieven van het volgend jaar de tarieven alsnog met terugwerkende kracht te wijzigen. Vervolgens vragen de leden van de PvdA-fractie zich af of het redelijk is om de aanbieders van het jaar daarop te laten opdraaien, respectievelijk te laten profiteren van gecorrigeerde tarieven?
Los van de uitvoerbaarheid van een dergelijke verrekening is voor deze berekeningswijze gekozen om de kosten van incasso zo laag mogelijk te houden. Naar aanleiding van de vraag van de leden van de PvdA-fractie over doorberekening van de tarieven bij het aanwijzen van een andere ondernemer merk ik op dat een dergelijke aanwijzing niet tot gevolg hoeft te hebben dat tarief zal wijzigen. Ook dit andere tarief dient ter instemming Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
De leden van de CDA-fractie stellen verder nog een aantal vragen over de tariefstelling. Op de tariefstelling ben ik in het algemeen gedeelte van de nota ingegaan.
Overzicht huidige kosten SRM-verwijdering
Aanbod | Kosten per ton | Kosten per jaar | |
---|---|---|---|
(ton/jaar) | (gulden per ton) | (mln gulden per jaar) | |
Inzameling kadavers | 22 000 | 165,– | 3,6 |
Inzameling slachtafval | 10 000 | 30,– | 0,3 |
Sorteren/handling | 32 000 | 27,50 | 0,9 |
Transport Son-Bergum | 10 000 | 35,– | 0,4 |
Voorbewerking tot halfproduct | 32 000 | 175,– | 5,6 |
Transport Bergum-AVI | 13 500 | 35,– | 0,5 |
Verbranding bij AVR | 2 500 | 545,– | 1,4 |
Verbranding bij AZN | 11 000 | 430,– | 4,7 |
Totaal | 32 000 | 544,– | 17,4 |
Afkomstig uit het rapport «Specifiek Risico Materiaal, Onderzoek van de verwijderingsketen» van DHV Milieu en Infrastuctuur d.d. december 1998.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26357-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.