26 356
Regels inzake de reconstructie van de concentratiegebieden (Reconstructiewet concentratiegebieden)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 15 maart 2000

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 20, zevende lid, komt te luiden:

7. De onttrekking aan het Rijk van de eigendom, het beheer en het onderhoud van openbare wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daartoe behorende kunstwerken, alsmede, tenzij het Rijk zodanige eigendom, beheer en onderhoud voor de reconstructie had, de toewijzing daarvan aan het Rijk, geschiedt pas indien overeenstemming is verkregen met Onze betrokken Minister.

B

Aan artikel 33, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

e. in voorkomend geval de wijzigingen die naar aanleiding van het uitvoeringsprogramma moeten worden aangebracht in het voor het desbetreffende reconstructiegebied geldende plan voor plattelandsontwikkeling, zoals dat door de Commissie van de Europese Gemeenschappen is goedgekeurd overeenkomstig artikel 44, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PbEG L 160).

C

Na artikel 34 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 34a

1. Voorzover naar aanleiding van een uitvoeringsprogramma of een wijziging daarvan wijzigingen noodzakelijk zijn in een plan voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in artikel 33, tweede lid, onderdeel e, die ingevolge het bepaalde in artikel 35, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1750/1999 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (PbEG L 214), de goedkeuring behoeven van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, kan Onze Minister de doorgeleiding ter goedkeuring van de wijziging van het plan voor plattelandsontwikkeling gedurende ten hoogste twaalf maanden na de vaststelling van de bestuursovereenkomst, die op het desbetreffende uitvoeringsprogramma of een wijziging daarvan betrekking heeft, maar uiterlijk tot de datum, bedoeld in het tweede lid, aanhouden.

2. Onze Minister bepaalt in elk kalenderjaar een datum waarop wijzigingen van plannen voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, in voorkomend geval na samenvoeging met andere wijzigingen in zodanige plannen die krachtens de in het eerste lid bedoelde verordening de goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen behoeven, aan de Commissie zullen worden aangeboden. Hiervan doet hij mededeling in de Staatscourant en aan gedeputeerde staten van alle provincies.

D

Artikel 60 komt te luiden:

Artikel 60

De lijst van rechthebbenden vermeldt voor de gronden binnen het blok zo volledig mogelijk ten aanzien van alle rechthebbenden de aard en omvang van het door hen ingebrachte recht.

E

Artikel 62, tweede lid, komt te luiden:

2. Het plan van toedeling heeft uitsluitend betrekking op de gronden gelegen in het blok.

F

In artikel 67, eerste, tweede en derde lid, wordt de zinsnede «alle bij de herverkaveling betrokken gronden» steeds vervangen door: alle in het blok opgenomen gronden.

G

In artikel 74, eerste lid, vervalt de zinsnede «alsmede de uitgangspunten ten aanzien van de bepaling welke gronden daadwerkelijk bij de herverkaveling zullen zijn betrokken,».

H

In artikel 76, tweede lid, wordt het woord «vestigen» vervangen door: aangaan.

I

In artikel 88, eerste lid, wordt «de bestaande pachtovereenkomsten» vervangen door: de bestaande pachtovereenkomst.

J

In artikel 97, eerste lid, wordt de zinsnede «voorzover ten aanzien van deze projecten het begrenzingenplan, bedoeld in artikel 131 van de Landinrichtingswet, nog niet is vastgesteld,» vervangen door: voor zover ten aanzien van deze projecten nog geen richtlijnen voor het plan van toedeling, als bedoeld in artikel 195, eerste lid, van de Landinrichtingswet zijn vastgesteld,.

K

Artikel 98 komt te luiden:

Artikel 98

De onteigeningswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 122, eerste lid, wordt «ter verwezenlijking van een landinrichtingsplan in het kader van herinrichting.» vervangen door: ter verwezenlijking van een landinrichtingsplan in het kader van herinrichting of ter verwezenlijking van een reconstructieplan als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.

B

Artikel 123 komt te luiden:

Artikel 123

De artikelen 63 tot en met 64b zijn van toepassing, met dien verstande dat:

a. in het geval van onteigening ter verwezenlijking van een landinrichtingsplan in artikel 63, tweede lid, aanhef, in plaats van «doet Onze Minister die het aangaat» wordt gelezen: doen gedeputeerde staten van de provincie die het landinrichtingsplan hebben vastgesteld;

b. in het geval van onteigening ter verwezenlijking van een reconstructieplan in artikel 63, tweede lid, aanhef, in plaats van «doet Onze Minister die het aangaat» wordt gelezen: doen gedeputeerde staten van de provincie waarin de onroerende zaken waarop de onteigening betrekking heeft zijn gelegen;

c. in artikel 63, derde lid, in plaats van «vermeldt Onze Minister» wordt gelezen: vermelden gedeputeerde staten;

d. in artikel 63, vierde lid, in plaats van «Onze Minister» telkens wordt gelezen «gedeputeerde staten», terwijl in de laatste volzin van dit lid in plaats van «kan» wordt gelezen «kunnen».

Toelichting

Onderdeel A

Deze wijziging behelst een verbetering van taalkundige aard. De oorspronkelijke tekst was ten aanzien van de toewijzing van eigendom, beheer en onderhoud correct, maar ten aanzien van de onttrekking daarvan taalkundig precies het omgekeerde van de overigens duidelijke strekking. Dit doordat het gebruik van het woord «tenzij» in het eerste deel van de zin niet alleen betrekking had op de toewijzing, maar ook op de onttrekking, terwijl ten aanzien van de onttrekking juist het woord «indien» op zijn plaats zou zijn geweest.

Onderdelen B en C

Deze onderdelen hangen samen met het feit dat sedert de indiening van het wetsvoorstel de Verordening (EG) nr. 1257/1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen, verder aan te duiden als: kaderverordening plattelandsontwikkeling tot stand is gekomen. Krachtens deze verordening dienen de lidstaten plannen voor plattelandsontwikkeling op te stellen, waarin zij aangeven wat de door hen nagestreefde ontwikkelingsrichting van het platteland is, alsmede de maatregelen die zij daarvoor treffen. De kaderverordening bevat een uitvoerige beschrijving van maatregelen voor plattelandsontwikkeling die onder de in de verordening beschreven voorwaarden in aanmerking kunnen worden gebracht voor cofinanciering door de Gemeenschap ten laste van het EOGFL.

Tussen de kaderverordening en het onderhavige wetsvoorstel bestaan onmiskenbaar belangrijke raakvlakken. Dit betekent niet alleen dat de Reconstructiewet na zijn inwerkingtreding een belangrijk nationaal kader zal vormen voor de tenuitvoerlegging van Nederlandse plannen voor plattelandsontwikkeling, voorzover deze betrekking hebben op de concentratiegebieden, maar ook dat onderdelen van het subsidiestelsel voor de reconstructie in aanmerking zullen kunnen komen voor EG-cofinanciering. Dit is evenwel slechts mogelijk nadat in het plan voor plattelandsontwikkeling, dat volgens de kaderverordening geldt vanaf 1 januari 2000 tot en met 31 december 2006, maatregelen in het kader van de reconstructie worden ingevoegd. In het oorspronkelijke plan kan hiermee immers nog geen rekening worden gehouden aangezien dit eerder van kracht is dan het voorliggende wetsvoorstel.

In de verordening (EG) nr. 1750/1999, waarbij de Commissie uitvoeringsbepalingen voor de kaderverordening heeft vastgesteld, is in artikel 35 een onderscheid gemaakt tussen wijzigingen in het plan voor plattelandsontwikkeling die moeten worden goedgekeurd door de Commissie en wijzigingen die slechts aan de Commissie behoeven te worden medegedeeld. Goedkeuring behoeven die wijzigingen die van invloed zijn op in het plan opgenomen prioriteiten, op het totaalbedrag waarvoor cofinanciering wordt gevraagd, en wijzigingen die leiden tot een verschuiving van financiële middelen tussen de in het plan opgenomen maatregelen. Gelet hierop zullen wijzigingen in het plan voor plattelandsontwikkeling ten behoeve van het inbrengen van reconstructiemaatregelen vrijwel steeds de goedkeuring behoeven van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

De in onderdeel B voorgestelde wijziging komt voort uit de onderlinge verwevenheid van plannen voor plattelandsontwikkeling en reconstructieplannen. Deze wijziging behelst dat in de bestuursovereenkomsten die het Rijk met de provincies krachtens artikel 33 zal sluiten over de uitvoeringsprogramma's in elk geval ook zal worden aangegeven in hoeverre de acties die in het uitvoeringsprogramma worden opgenomen ten behoeve van de realisatie van een reconstructieplan leiden tot een wijziging in het desbetreffende plan voor plattelandsontwikkeling.

Onderdeel C voegt daarenboven een artikel toe aan het wetsvoorstel, specifiek voor die gevallen dat sprake is van een wijziging van het plan voor plattelandsontwikkeling, die de goedkeuring behoeft van de Europese Commissie. Het bovengenoemde artikel 35 van de uitvoeringsverordening van de Commissie bepaalt uitdrukkelijk dat voor elk plan voor plattelandsontwikkeling slechts één maal per jaar een voorstel tot wijziging ter goedkeuring aan de Commissie kan worden voorgelegd. Op deze wijze is voorkomen dat de Commissie voortdurend wordt geconfronteerd met een veelheid aan grotere en kleinere wijzigingen van plannen uit 15 lidstaten, hetgeen op zich een doelmatige aanpak van de beoordeling door de Commissie van wijzigingsvoorstellen zeker ten goede zal komen. Ondertussen noopt deze beperking wel tot een zorgvuldige coördinatie in de lidstaten ten aanzien van het inbrengen van wijzigingen. Naast wijzigingen die voortvloeien uit uitvoeringsprogramma's in het kader van het onderhavige wetsvoorstel zullen van jaar tot jaar ook wijzigingen nodig kunnen blijken met betrekking tot andere maatregelen uit het Nederlandse plan voor plattelandsontwikkeling. Het in te voegen artikel 34a stelt buiten twijfel dat de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, die met de doorgeleiding van goed te keuren wijzigingen aan de Commissie is belast, wijzigingsvoorstellen gedurende ten hoogste een jaar kan aanhouden, met het oog op de noodzakelijke gecumuleerde aanmelding van alle in enig jaar noodzakelijke wijzigingen. In het tweede lid van artikel 34a is voorzien in een jaarlijkse bepaling van een datum waartegen de minister zal overgaan tot aanbieding van wijzigingen aan de Europese Commissie. Deze datum wordt bekendgemaakt in de Staatscourant en bovendien aan alle provinciebesturen medegedeeld, opdat deze hiermee rekening kunnen houden bij de voorbereiding van maatregelen die tot een wijziging in het plan voor plattelandsontwikkeling aanleiding zouden kunnen geven. Op deze wijze kunnen onnodige en onverwachte vertragingen in de uitvoering worden voorkomen. Aangezien de gecumuleerde aanbieding van wijzigingen in plannen voor plattelandsontwikkeling zich mede uitstrekt over onderdelen van deze plannen die geen verband houden met de reconstructie, heeft het onderhavige artikellid ook betekenis voor de besturen van de buiten de concentratiegebieden gelegen provincies.

Onderdelen D, E, F en G

Deze wijzigingen vloeien alle voort uit het vervallen van het onderscheid dat in het wetsvoorstel werd gemaakt tussen gronden in een te herverkavelen blok die daadwerkelijk bij een herverkaveling betrokken zijn en gronden die dat niet zijn. Op de achtergronden van deze wijziging zijn wij uitvoerig ingegaan in paragraaf 4.4 van de nota naar aanleiding van het verslag, waarnaar op deze plaats zij verwezen.

Onderdelen H, I en J

De wijziging onder H beoogt een inconsequentie in de artikel 76, tweede lid, gehanteerde terminologie op te heffen.

De wijzigingen onder I betreft de correctie van een ten onrechte gebruikte meervoudsvorm.

Voor een toelichting op de onder J opgenomen wijziging zij verwezen naar paragraaf 3.2 van de nota naar aanleiding van het verslag.

Onderdeel K

Met deze wijziging wordt een omissie hersteld in artikel 98, dat ten doel heeft om de titel in de onteigeningswet met betrekking tot landinrichting ook van toepassing te doen zijn op de uitvoering van een reconstructie op basis van het voorliggende wetsvoorstel. In het oorspronkelijke artikel 98 was verzuimd om artikel 123 van de onteigeningswet, dat met zoveel

woorden het landinrichtingsplan noemt, zodanig aan te passen dat dit artikel ook betrekking kan hebben op de situatie dat de onteigeningswet wordt toegepast ter verwezenlijking van een reconstructieplan.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven