26 352
Contourennota modernisering rechterlijke organisatie

nr. 63
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 november 2002

Bijgaand bied ik uw Kamer de Hoofdlijnennotitie 2003 van de Raad voor de rechtspraak aan. Bij separate brief bied ik u tevens aan twee onderzoeksrapporten over doorlooptijden.

De Raad voor de rechtspraak stelt jaarlijks op basis van het in de ontwerp begroting geraamde budget een jaarplan op en zendt dat aan de minister van Justitie. Met het oog op de begrotingsbehandeling is met uw Kamer afgesproken dat de Raad vooruitlopend daarop per brief de hoofdlijnen van de activiteiten in 2003 zal schetsen. De brief van de Raad voor de rechtspraak geeft mij aanleiding tot onderstaande reactie.

1. Prioriteitstelling

Met genoegen stel ik vast dat ondanks beperkte middelen de Raad ambitieus blijft. Het productieniveau in 2003 wordt verhoogd ten opzichte van 2002. Grote waarde hecht ik ook aan de prioriteit die de Raad en de gerechten zullen geven aan het primaire proces en de prominente plaats die aan het optimaliseren van werkprocessen en de ondersteuning door middel van ICT wordt toegedacht. Ik acht deze prioriteitstelling een goede keuze.

2. Veiligheidsprogramma

Duidelijk is dat de Raad hogere verwachtingen had ten aanzien van de extra budgettaire ruimte voor de rechtspraak in het kader van de uitvoering van het Veiligheidsprogramma. Van de beschikbare extra middelen voor 2003 krijgt de rechtspraak evenwel een substantieel deel. Voor alle partners in de veiligheidsketen geldt dat alle zeilen bijgezet en creativiteit aangewend zullen moeten worden om de doelstellingen te realiseren. In dat licht heb ik goede verwachtingen van het programma dat de Raad ontwikkelt voor de bekorting van de doorlooptijden. Tevens begrijp ik dat reeds maatregelen zijn getroffen om twaalf extra kamers ten behoeve van de strafsector in te richten die in 2003 operationeel zullen zijn.

Door alle gerechten gezamenlijk zullen als gevolg van een en ander onder andere 30 000 meer strafzaken worden behandeld en waar enigszins mogelijk doorlooptijden worden bekort.

In de visie van de Raad is het Veiligheidsprogramma onuitvoerbaar. Dit vind ik een voorbarige conclusie. Ik erken dat voor 2003 het budgettaire kader voor het Veiligheidsprogramma beperkt is. Desondanks laat ook de Raad door het geven van prioriteit in 2003 aan verhoging van de productie in strafzaken zien dat het streven is gericht op het loyaal bijdragen aan de opdracht van het Veiligheidsprogramma. Daarnaast is mijn beleid er op gericht werklastbeperkende maatregelen (o.a. met betrekking tot veelplegers en buitengerechtelijke afdoening) in te zetten. De maatregelen leiden ertoe dat het toenemende zaaksaanbod naar verwachting niet proportioneel belastend behoeft te zijn.

3 Investeringen

In de notitie geeft de Raad aan dat het niet mogelijk zal zijn een derde groep RAIO's te laten beginnen met hun opleiding. Tevens geeft de Raad aan niet de extra investeringen op het terrein van de huisvesting van de gerechten, die het noodzakelijk acht, te kunnen plegen.

Het huidige budgettaire kader biedt mij evenwel geen ruimte om daarvoor eventueel extra middelen beschikbaar te kunnen stellen.

4. Belastingrechtspraak

De Raad stelt dat nog onduidelijk is wanneer extra voor de invoering van een tweede feitelijke instantie in de belastingrechtspraak middelen aan het budget van de Raad wordt toegevoegd. Dit is inderdaad nog onzeker. De brief waaraan de Raad refereert wekt de verwachting dat deze middelen reeds zijn vrijgemaakt maar dat is geenszins het geval. De inzet is er op gericht om voor de invoering van een tweede feitelijke instantie ruimte te vinden in de opbrengsten uit de eigen bijdrage van nieuwkomers voor inburgeringcursussen. Hiervoor is wetswijziging nodig. Het is derhalve nog onduidelijk wanneer en tot welk bedrag hieruit opbrengsten zullen voortvloeien.

5. Doelmatigheid

De rechtsprekende organisatie heeft de afgelopen jaren intern een indrukwekkende omslag tot stand gebracht. Het openstaan voor de belangen van ketenpartners en justitiabelen bij aspecten van bedrijfsvoering en het zich op deze wijze beraden over de doelmatigheid van de wijze van werken heeft ingang gevonden. Ook het openstaan voor doorlichting (audits) en vergelijking met andere gerechten of sectoren en het gericht zijn op het vinden van «best practices» kenmerken het proces van modernisering dat onomkeerbaar is ingezet en zijn vruchten af zal werpen. Overigens wijs ik er nog op dat met verhoging van doelmatigheid niet wordt beoogd de werkdruk van de rechters te verhogen – die is immers al hoog – maar slimmere werkwijzen te vinden en zonodig procedureregels bij te stellen opdat onnodige ballast verdwijnt.

6. Kwaliteit

Terecht merkt de Raad in zijn brief op dat snelheid slechts één van de factoren is die de kwaliteit van de rechtspraak bepalen. Niet minder belangrijk is de zorgvuldigheid van de zaaksbehandeling en de professionele deskundigheid van de rechterlijke en gerechtsambtenaren. De doelstelling van de Raad dat binnen vier jaar een systeem van kwaliteitszorg operationeel moet zijn binnen alle gerechten is dan ook toe te juichen. Onderdelen van dit systeem zijn reeds ontwikkeld en rapportage over de ontwikkeling van betreffende aspecten van kwaliteit hoop is in de komende jaarverslagen tegemoet te kunnen zien.

7. Budgettaire kader

Tot slot. Op verschillende plaatsen in de brief van de Raad voor de rechtspraak klinkt door dat de Raad teleurgesteld is over het budgettaire kader dat in de ontwerp begroting 2003 voor de rechtspraak is vastgesteld. Ik heb daar begrip voor, gezien het budgettaire meerjarenkader dat nog in de eerste maanden van dit jaar leek te mogen worden verwacht. De Raad heeft zijn begrotingsvoorstel in die eerste maanden voorbereid.

Het verslechterde financieel economische klimaat heeft echter onvermijdelijk gemaakt dat het kabinet voor een aanzienlijk strakkere budgettaire benadering heeft moeten kiezen dan het vorige kabinet. Dit strakkere kader maakt het begrijpelijk waarom de voor de rechtspraak uitgetrokken middelen de omvang hebben zoals in de voorgestelde Justitiebegroting 2003 is neergelegd. Ik merk daarbij op dat de middelen die in het kader van de veiligheidsenveloppe voor de Justitiebegroting beschikbaar zijn, nog niet over de verschillende Justitieterreinen zijn verdeeld behoudens de honorering van de tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen ingebrachte claim van de rechterlijke macht op 17 miljoen euro structureel extra. De realiteit brengt echter met zich mee dat voor alle overheidsvoorzieningen geldt dat de ruimte de komende jaren maar zeer beperkt zal zijn.

Ik spreek het vertrouwen uit dat de nieuwe organisatie van de rechtspraak voldoende bestuurlijk en organisatorisch vermogen heeft om komend jaar de essentiële taken adequaat te verrichten.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven