Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 26345 nr. 79 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 26345 nr. 79 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 april 2002
Tijdens het Algemeen overleg (Kamerstuk 27 834, nr. 17) van 13 maart 2002 over de Nota Criminaliteitsbeheersing, heb ik toegezegd u ten behoeve van het Algemeen overleg op 9 april een korte beschrijving aan te bieden van ontwikkelingen op het terrein van de Nederlandse politie. Daartoe strekt deze brief.
2. Bestel en aansturing van de Nederlandse politie
In de eerste periode na de inwerkingtreding van de Politiewet 1993 was de aandacht vooral gericht op de implementatie van het regionale politiebestel, waarbij de regio's ruimte werd gelaten bij de opbouw en inrichting van hun organisaties, en het ter beschikking stellen van de benodigde lumpsum budgetten.
In deze kabinetsperiode is de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het centraal beheer van de Nederlandse politie, alsmede voor de politiezorg nader ondersteund met bevoegdheden. Zo is het beheer van het KLPD overgegaan van de minister van Justitie naar de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en zijn de bevoegdheden op rijksniveau met betrekking tot het beheer van de regionale politiekorpsen bij BZK geconcentreerd. Voorts is door middel van wijzigingen in de Politiewet 1993 een basis gelegd voor de landelijke beleidsen beheerscyclus (Beleidsplan Nederlandse politie en landelijke politiebrief) en de doorwerking daarvan in de regionale besluitvorming. Deze wetswijzigingen zijn in lijn met de afspraak die in het Regeerakkoord is gemaakt om gebreken te herstellen en duidelijkheid te scheppen omtrent verantwoordelijkheden en bevoegdheden in de Politiewet 1993. Bij de invulling van die verantwoordelijkheid is meer nadruk gelegd op resultaten van de politie en de aanspreekbaarheid door de minister van BZK daarop. Was de minister van BZK altijd al verantwoordelijk voor de werking van het politiesysteem (systeemverantwoordelijkheid), door genoemde wetswijzigingen is enerzijds die verantwoordelijkheid door de beheersoverdracht van Justitie naar BZK meer aangescherpt en anderzijds zijn de instrumenten geschapen om te sturen op de resultaten.
De met de genoemde wetswijzigingen beoogde verduidelijking van de verantwoordelijkheidsverdeling is niet alleen van belang in de verhoudingen op centraal niveau en in de verhouding Rijk-regio, maar ook in de verhoudingen op regionaal niveau. Op dit moment is een wetsvoorstel tot wijziging van de Politiewet 1993 in behandeling dat strekt tot aanpassing van de bevoegdheden op regionaal niveau (Kamerstukken II 2000/2001, 27 560, nrs. 1–3). Met dit wetsvoorstel wordt het beleid ter verduidelijking van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden doorgetrokken in de verhoudingen op regionaal niveau (Bestel in balans).
Het politiebestel in ons land kent een decentrale grondstructuur. Een decentraal politiebestel past in een gedecentraliseerde eenheidsstaat. Het is evenwel van belang om naast het decentrale karakter van de politieorganisatie ook de eenheid van de politie te benadrukken. Een decentraal bestel moet immers ook op landelijk niveau de noodzakelijke prestaties kunnen leveren. Ik vind het van groot belang dat de politie zo veel mogelijk als eenheid functioneert. De burger kent maar één politie, ongeacht of het daarbij gaat om een regionaal korps of om het KLPD. Ik reken het tot de gezamenlijke zorg van het Rijk en van de korpsen – met inachtneming van een ieders verantwoordelijkheid – dat de kwaliteit van de politiezorg in Nederland wordt verbeterd. Het is cruciaal de voordelen van een gedecentraliseerd bestel te combineren met een optimale prestatie van de politie als geheel. Daaraan dient ook de komende jaren veel aandacht besteed te worden.
Deze benadering komt onder andere tot uitdrukking in de volgende onderwerpen:
• de invoering van het Beleidsplan Nederlandse Politie, waarmee richting en inhoud wordt gegeven voor de gewenste ontwikkelingen in de komende periode;
• de invoering van een landelijke beleids- en beheerscyclus, waarmee de gewenste regionale ontwikkeling gerelateerd wordt aan de landelijke uitgangspunten. Om tot verdere verdieping en aanscherping te komen is deze cyclus inmiddels geëvalueerd (zie mijn brief van 5 februari 2002). De resultaten zullen worden verwerkt in het komende Beleidsplan Nederlandse Politie;
• de invoering van prestatiebekostiging; op basis van een set van indicatoren wordt een oordeel gegeven over de verbeterkracht van de politie, welke bij voldoende presterend vermogen kan leiden tot een aanvullende bekostiging (zie mijn brief van 3 september 2001, Kamer-stukken II 2001–2002, 26 345/27 400 II, nr. 69).
Voor de verbetering van het functioneren van de Nederlandse politie zijn aanpassingen van de Politiewet 1993 en nadere uitwerking van de gewenste ontwikkelingsrichting echter niet voldoende. Daarvoor is meer nodig. Daarom is ook geïnvesteerd in de capaciteit, de kwaliteit en de organisatie en de inrichting van de politie(zorg). Dit zal bijdragen aan de verbetering van de veiligheidssituatie in Nederland. Hieronder zal ik daar nader op ingaan.
Een goede politieorganisatie moet in verschillende opzichten voor haar taak zijn toegerust. Ik denk daarbij aan de materiële kant, zoals onder andere de pepperspray, maar ook op de bevoegdheden (zoals preventief fouilleren), de politiesterkte en de opleiding en kwaliteit van het personeel. Op al deze terreinen is belangrijke vooruitgang geboekt.
Het politieapparaat is de afgelopen jaren behoorlijk versterkt. In het Regeerakkoord is vastgelegd dat de politiesterkte deze kabinetsperiode met 3400 fte wordt uitgebreid tot 43 622 fte, exclusief de werktijdverlenging (WTV), exclusief het KLPD en exclusief de aspiranten. Na een wat aarzelende start, werd medio 2000 het omslagpunt bereikt (zie ook onderstaande figuur). Sinds dat moment liggen de sterktecijfers boven de prognose.
Inmiddels is bekend geworden dat de feitelijke sterkte van de Nederlandse politie op 31 december 2001 reeds was gegroeid tot 45 002 fte (eveneens exclusief WTV, KLPD en aspiranten). Dit betekent een stijging van bijna 12% ten opzichte van de sterkte op 1 juli 1998 (40 222 fte) en 1380 fte meer dan de kabinetsdoelstelling. Daarnaast waren er op 31 december 2001 ruim 3800 aspiranten in opleiding (zowel voor uitbreiding als vervanging).
De verdere uitbreiding wordt mede mogelijk gemaakt door de extra impuls van 1000 fte. Met deze impuls is een doorstart mogelijk in de werving en opleiding. Met deze verdere sterktegroei wordt alvast invulling gegeven aan de sterkte-uitbreiding conform de Nota Criminaliteitsbeheersing (Kamerstukken II 2001/2002, 27 834, nr. 2). Daarvoor is het wel noodzakelijk dat het volgend kabinet ook structureel de daarvoor benodigde middelen ter beschikking stelt (zie TK 2001/2002, 26 345, nr. 42).
De sterkteontwikkeling kan als volgt grafisch worden weergegeven: 
Deze resultaten met betrekking tot de sterkteontwikkeling zijn mede – naast de genoemde impuls van 1000 extra fte – bevorderd door de volgende maatregelen:
• de vorig jaar afgesloten politie-CAO maakt de politiesector meer concurrerend op de arbeidsmarkt. Niet alleen is een CAO voor 3 jaar afgesproken, hetgeen zekerheid geeft voor een langere periode. De politie-CAO was ook de eerste CAO binnen de collectieve sector met een 13e maand. De invoering van een keuzemodel in het arbeidsvoorwaardenpakket, afschaffing van het maandgeld voor aspiranten en de invoering van werktijdverlenging in de vorm van een 38-urige werkweek dragen ook zeker bij aan de verbeterde concurrentiepositie;
• deze cijfers zijn gerealiseerd mede dankzij het Project Personeelsvoorziening Politie (PPP). Met onder andere een landelijke Banenlijn (0800–6096) en een landelijke wervingsen imagocampagne («Waar jij voor staat, is nodig op straat») zijn de wervingsactiviteiten van de korpsen ondersteund. Dat heeft erin geresulteerd dat per 31 december 2001 bijna 1900 kandidaten rechtstreeks via de Banenlijn bij de politie zijn aangesteld. Het PPP is, vanwege het succes en het blijvende belang van werving de komende jaren, per 1 januari 2002 structureel in de staande organisatie van het LSOP opgenomen.
De inzet van de beschikbare capaciteit is nog op drie andere manieren versterkt:
Zo heeft ten eerste ook de per 1 juli 2001 afgesproken mogelijkheid tot werktijdverlenging bijgedragen aan een forse capaciteitsverruiming. Zoals eerder gemeld (Kamerstukken II 2001–2002, 28 000 VII , nr. 24) heeft circa 50% van het politiepersoneel per 1 juli 2001 gekozen voor werktijdverlenging. Dit meer werken van het zittende, bestaande personeel heeft geresulteerd in een capaciteitstoename van ongeveer 1400 arbeidsjaren.
Daarnaast is door de doelmatigheid de inzet van de executieve capaciteit vergroot. In het Regeerakkoord was afgesproken om via een doelmatigheidsoperatie 2000 arbeidsjaren vrij te spelen ten behoeve van het directe en indirecte executieve politiewerk. Over de resultaten heb ik u uitgebreid geïnformeerd (Kamerstuk 2001–2002, 28 000 VII, nr.48). Uit de geïnventariseerde besparingen blijkt dat medio 2000 de structurele doelmatigheidswinst ongeveer 1650 fte bedraagt en dat de doelstelling van 2000 fte van de totale sterkte aan executieve medewerkers aan het einde van deze kabinetsperiode naar alle waarschijnlijkheid zal worden bereikt. Dit leidt dan tot het vrijspelen van ongeveer 5% extra fte voor de executieve dienst.
Ten derde zijn in de CAO afspraken gemaakt over verbetering van het capaciteitsmanagement bij de Nederlandse politie. Doel hiervan is om door middel van beter capaciteitsmanagement «rust in het rooster» te creëren waarbij een goede afweging plaatsvindt tussen het individuele belang en het bedrijfsbelang.
Thans wordt bij een aantal korpsen een breed scala aan activiteiten uitgevoerd om verbeteringen aan te brengen in het capaciteitsmanagement. De «best practices» zullen aan alle korpsen ter beschikking worden gesteld. Door een beter capaciteitsmanagement kan het beschikbare arbeidspotentieel op een meer efficiënte wijze worden ingezet. Ook de komende jaren zal hiervoor nadrukkelijk aandacht dienen te zijn.
Door een zeer intensieve samenwerking van het LSOP, de korpsen, het ministerie van Justitie en mijn ministerie, is op 1 januari 2002 het nieuwe politieonderwijs van start gegaan (PO2002). Het oude stelsel kenmerkte zich door een aaneengesloten periode van opleiding, waarna het politievak in de praktijk van het korps moest worden geleerd. Het Politieonderwijs 2002 voorziet in een duaal stelsel van werken en leren. De helft van het onderwijs vindt plaats op school (LSOP en instellingen van regulier onderwijs), de andere helft van de opleiding bestaat uit het leren op de werkplek in de korpsen. Door dit duale stelsel sluiten onderwijs en praktijk beter op elkaar aan en wordt het onderwijs geïntegreerd in de beroepspraktijk. Dit levert aan zowel de toezichtsfunctie (blauw op straat) als aan de recherchefunctie een belangrijke kwaliteitsimpuls.
Nu het herziene initiële onderwijsstelsel geïmplementeerd is, zal de komende tijd de afronding van de herziening van het postinitiële onderwijs ter hand worden genomen. Het vernieuwde politieonderwijs draagt bij aan de vermaatschappelijking van de politie, doordat het relatief eenvoudig wordt om vanuit een andere sector in te stromen in het politieonderwijs. Inmiddels is bij de Tweede Kamer is een voorstel voor een wet op het LSOP en het politieonderwijs ingediend (Kamerstukken II 2001/2002, 28 046, nrs. 1–3).
3c. ICT, bewapening en bevoegdheden
Om de Nederlandse politie beter uit te rusten wordt langs de volgende lijnen gewerkt aan een verbeterslag.
Allereerst is een omvangrijke vernieuwingsoperatie op het gebied van de informatiehuishouding van de Nederlandse politie in gang gezet. Deze vernieuwingsoperatie is essentieel om de mogelijkheden en toepassingen van informatie- en communicatietechnologie (ICT) bij de Nederlandse politie op een structureel hoger plan te brengen.
De verantwoordelijkheid voor de vernieuwingsslag is belegd bij de Regieraad ICT Politie die in december 1999 is geïnstalleerd. De Regieraad ICT Politie heeft zijn plannen vastgelegd in het «Bestek 2001–2005 voor de vernieuwing van de informatiehuishouding van de Nederlandse politie». De uitvoering hiervan is thans in volle gang. Het doel van het verbeterprogramma is één robuuste, gebruiksvriendelijke, veilige en beheersbare informatievoorziening voor het politiewerk te ontwikkelen, die tevens informatie-uitwisseling met zowel de (keten-)partners als in het kader van internationale verplichtingen faciliteert. Dit doel moet in 2005 zijn gerealiseerd.
Voor de noodzakelijke vernieuwing en inhaalslag op het terrein van de ICT bij de politie – mede in relatie tot de daarbij betrokken ketenpartners – is een effectief samenwerkingsverband tussen politiekorpsen en beide betrokken ministers een basisvoorwaarde. In dit verband is de oprichting van twee coöperaties te noemen: de Coöperatie Informatiehuishouding Politie en de ICT-Service Coöperatie Politie Justitie en Veiligheid. Thans wordt een wettelijke voorziening voorbereid om een publieke vorm van samenwerking mogelijk te maken.
Op het vlak van bewapening kan worden gewezen op de invoering van het geweldmiddel pepperspray. In enkele korpsen zijn pilots gehouden met pepperspray. Op basis van de positieve uitkomst van de pilot is besloten over te gaan tot landelijke invoering van pepperspray bij de Nederlandse politie.
Bij besluit van 22 maart 2002 (Stbl. 174) is de Ambtsinstructie voor de politie daartoe gewijzigd.
Waar het gaat om bevoegdheden, is de Gemeentewet gewijzigd ten einde het mogelijk te maken dat een burgemeester onder strikte voorwaarden groepen ordeverstoorders kan laten ophouden (bestuurlijke ophouding). Daarnaast is de handleiding openbare orde-informatie verschenen. Verder is te wijzen op het wetsvoorstel dat strekt tot wijziging van de Gemeentewet en de Wet wapens en munitie in verband met de bestrijding van wapengeweld (preventief fouilleren). Binnenkort zal een wetsvoorstel worden ingediend dat strekt tot wijziging van de Gemeentewet in verband met het gebruik van camera's ten behoeve van toezicht op openbare plaatsen (cameratoezicht).Tenslotte is ook het wetsvoorstel ter bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur ingediend. Hiermee worden de bestuursorganen die vergunningen en subsidies verstrekken, en aanbestedende diensten die overheidsopdrachten gunnen, een instrument in handen gegeven om te voorkomen dat door middel van de vergunning, subsidie of overheidsopdracht criminele activiteiten worden gefaciliteerd.
3d. Bekostigingsystematiek en budget
In het bekostigingsstelsel zijn belangrijke bijstellingen doorgevoerd (de zogenaamde STIMP-operatie). Deze bijstellingen hebben ertoe geleid dat de bekostiging van de korpsen meer in overeenstemming is gebracht met de objectief waarneembare behoefte aan politiezorg. Voor korpsen die ten gevolge van de aangepaste bekostigingssystematiek teveel in sterkte dreigden te dalen zijn maatregelen getroffen om te voorkomen dat dit zou leiden tot een onacceptabele verlaging van het niveau van politiezorg.
Ook is een vermogensverevening doorgevoerd. Daarbij hebben korpsen met een relatief laag vermogen een aanvullende financiële bijdrage ontvangen. Zodoende zijn de korpsen in een meer gelijkwaardige financiële vermogenspositie gebracht. Om ook in de toekomst te waarborgen dat de besteding van de middelen de landelijke kaders volgt, is het wetsvoorstel vermogensbeheer ingediend. Het wetsvoorstel strekt ertoe een uitdrukkelijke basis in de Politiewet 1993 te scheppen om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen ten aanzien van de besteding van de gelden van de politieregio's. Naar verwachting wordt ook de behandeling van dit wetsvoorstel in de Eerste Kamer nog voor het zomerreces afgerond.
Bij de budgetontwikkeling valt te constateren dat de totale reële groei van het politiebudget in deze kabinetsperiode bijna 14% bedraagt.
Met bovenstaande maatregelen is en worden de voorwaarden geschapen om de politie beter in staat te stellen haar taken uit te kunnen voeren. Dit kan zij echter niet alleen: ook anderen (burgers, gemeenten, organisaties en bedrijven) moeten daar aan bijdragen. Om deze reden wordt het concept van integrale veiligheid met kracht bevorderd.
Maar ook de politie zelf zal doelmatiger en effectiever moeten handelen. De recente besluitvorming over de inrichting en aansturing van de recherche is daarvan een belangrijk voorbeeld. In de volgende paragraaf wordt op deze aspecten ingegaan.
4. Integrale veiligheid, taakafbakening en -uitvoering
Wat in de directe leefomgeving van mensen gebeurt, is medebepalend voor hoe zij de veiligheidssituatie ervaren. Ook zaken als woonvoorzieningen, onderwijs en vuil op straat spelen een belangrijke rol. Dit raakt meerdere beleidsterreinen -nationaal en lokaal – en vraagt om inzet van verschillende «partners in de veiligheid». Daarom heeft dit kabinet de afgelopen jaren verschillende initiatieven genomen waardoor gemeenten het integrale veiligheidsbeleid beter invulling kunnen geven.
Ten aanzien van het landelijk beleid wordt het Integraal Veiligheidsprogramma (IVP) uitgewerkt tot een nationaal beleidskader voor integrale veiligheid. Niet alleen worden daarin prioriteiten gesteld, maar ook de gewenste inzet van de meest betrokken partners (zoals gemeenten, politie en brandweer) komen daarin tot uitdrukking.
De regionale indelingen van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening worden op elkaar afgestemd (territoriale congruentie) als eerste stap op weg naar veiligheidsregio's. Ook de inrichting van een gemeenschappelijke meldkamer per gebied en de uitrusting aan alle partijen van dezelfde communicatieapparatuur (C2000) zullen bijdragen aan een versterking van de integrale veiligheid.
Toezicht in het publiek domein is een overheidsverantwoordelijkheid. De politie speelt daarbij een belangrijke rol. Op basis van het advies van de Raad voor het Openbaar Bestuur inzake kerntaken van de politie zal de komende tijd verder worden gewerkt aan een concentratie van de hulpverleningstaak van de politie op de acute noodhulp. De verwachting is dat de politie daardoor meer capaciteit krijgt voor meer toezicht in het publieke domein. In het Beleidsplan Nederlandse Politie is meer toezicht ook één van de beleidsaccenten. Een succesvolle verschuiving naar de acute noodhulp kan echter alleen als de andere daarvoor verantwoordelijke partijen hun aandeel zullen nemen. Om dit mogelijk te maken zal in het nieuwe integraal veiligheidsplan worden aangeven hoe de rol- en verantwoordelijkheidsverdeling, inclusief de verantwoordelijkheden van gemeenten, komt te liggen. In dit verband is ook het kabinetsstandpunt «Toezicht in het publieke domein» van belang (Kamerstukken II 2001/2002, 26 604, nr. 14), waarin het kabinet onder meer uitgangspunten heeft geformuleerd te aanzien van de rollen en taken van de verschillende partijen met betrekking tot het toezicht in het (semi-)publieke domein.
4c. Gebiedsgebonden politiezorg
Naast de strafrechtelijke handhaving en opsporing, is ook de preventieve -toezichthoudende – taak een belangrijke pijler onder het Nederlandse politiestelsel. Deze preventieve werkwijze wordt vooral vormgegeven door gebiedsgebonden politiezorg (GGPZ). Het belang dat wordt gehecht aan een wijze van taakuitvoering die als rode draad «kennen en gekend worden» heeft, vormde de aanleiding dit thema op te nemen in het Beleidsplan Nederlandse Politie.
Gebiedsgebonden politiezorg is geen doel op zich en ook geen panacee, maar een werkwijze die bij alle taken van de politie, afhankelijk van de omstandigheden haar meerwaarde kan hebben. Het «kennen en gekend worden» vergroot de zichtbaarheid van de overheid en de mogelijkheid van intensivering van toezicht.
Overigens is gebiedsgebonden politiezorg nadrukkelijk niet alleen gericht op preventieve en proactieve taken maar ook op repressie. Zo kan GGPZ een belangrijke bijdrage leveren aan de rechercheactiviteiten van de politie door de intensieve kennis die de betrokken agenten hebben van hun wijk en de bewoners daarvan.
Om de ontwikkeling van gebiedsgebonden politiezorg concreet te ondersteunen is aan prof. Van der Vijver van het Internationaal Politie Instituut Twente (IPIT) gevraagd een onderzoek te verrichten naar de aansturing, taakuitvoering en de effecten van GGPZ teneinde korpsen optimaal te kunnen laten profiteren van de ervaringen die elders zijn opgedaan bij de invoering van GGPZ. Het rapport, dat u als bijlage1 bij deze brief aantreft, biedt naar mijn mening een interessante en leerzame beschrijving van de ontwikkelingen rond de invoering van gebiedsgebonden politiezorg in de betrokken politieregio's.
De algemene bevinding luidt kort samengevat dat GGPZ binnen de politie inmiddels een verregaand geaccepteerde aanpak is die volop in ontwikkeling is. Deze ontwikkeling is nog niet uitgekristalliseerd en uit het rapport blijkt ook dat nog geen harde uitspraken over de effectiviteit van gebiedsgebonden politiezorg kunnen worden gedaan. Eén van de oorzaken daarvoor is naar mijn mening dat onvoldoende duidelijke, meetbare doelstellingen zijn geformuleerd. Er zal derhalve een instrumentarium moeten worden ontwikkeld waarmee de effectiviteit van gebiedsgebonden politiezorg meetbaar en – ook landelijk – inzichtelijk gemaakt kan worden. Gezien het belang van GGPZ zal ik samen met het politieveld de verdere ontwikkeling van dit instrumentarium ter hand te nemen.
Op het vlak van recherche hebben belangrijke ontwikkelingen plaatsgevonden. Ik noem daarvan 1) de initiatieven in het kader van de nota criminaliteitsbeheersing, investeren in een zichtbare overheid, en 2) de organisatie van de bovenregionale recherche.
Ad 1. Criminaliteitsbeheersing, investeren in een zichtbare overheid
Beheersing van criminaliteit is een brede maatschappelijke opdracht en niet alleen een zaak van politie en justitie. Sociale cohesie, integratie, binding aan de samenleving, werkgelegenheid, inkomen, welzijn, opvoeding en scholing zijn van eminent belang. Strafrechtelijke handhaving is echter wel een kerntaak van politie en justitie. Tegen die achtergrond concentreert de vorig jaar door de minister van Justitie en mij aan de Tweede Kamer aangeboden nota «Criminaliteitsbeheersing» zich op een aantal tekorten in de sfeer van de strafrechtelijke handhaving. Door een verdere uitbreiding en versterking van recherche en toezicht moeten deze tekorten in de komende tijd opgelost worden. Aan deze uitbreiding worden concrete prestaties verbonden: aanpak van de op de plank liggende zaken, invulling geven aan internationale rechtshulpverzoeken en verhoging van de oplossingspercentages.
Ad 2. Organisatie van de (bovenregionale) opsporing
De afgelopen jaren heeft de organisatie van de landelijke en bovenregionale opsporing een sterke ontwikkeling doorgemaakt. Om antwoord te geven op diverse ontwikkelingen op het gebied van de criminaliteit die binnen een decentraal georiënteerd politiebestel moeilijk te bestrijden bleken, zijn er diverse landelijke en bovenregionale teams opgericht. De totstandkoming van het landelijke en bovenregionale recherchestelsel heeft daardoor deels een incrementeel en ad hoc-karakter gehad.
In de nota «Landelijke en bovenregionale opsporing» (Kamerstukken II 2001/2002, 28 580, nrs. 1–2) wordt aangekondigd dat per 1 januari 2003 er een landelijke georganiseerde recherche moet zijn, aangestuurd door een landelijke driehoek. Op deze wijze wordt er eenheid en samenhang in de landelijke en bovenregionale recherche gebracht. In het verlengde hiervan is het project «Kwaliteitsverbetering recherche» opgestart. Daarnaast is het van belang dat in 2002 voor alle bovenregionale politie-eenheden één grondslag komt met een daartoe op te stellen (kader)regeling.
In de Nota Criminaliteitsbeheersing is helder aangegeven dat de oplossingspercentages te veel achter zijn gebleven bij de ontwikkeling van de criminaliteit. Ook de pakkans moet omhoog. De politie en andere toezichthouders moeten meer zichtbaar zijn in het publieke domein.
De resultaten op het vlak van sterktegroei en verbetering van de bedrijfsvoering en inzet van mens en middelen hebben zich nog onvoldoende vertaald in de productie van het politieapparaat en in de veiligheidsresultaten (zie hierna).
Hoewel hiervoor verschillende redenen voor aangevoerd kunnen worden (zo is de aard van de op te lossen zaken zwaarder geworden, worden er zwaardere eisen gesteld aan de bewijsvoering, wordt er veel meer gedaan aan het voorkomen van misdrijven en hebben ook andere taken dan opsporing hun deel van de capaciteitsuitbreiding geëist), acht ik het van groot belang dat de meetbare resultaten van de politie op een aantal onderdelen positiever worden. Hierbij kan worden gedacht aan verhoging van de ophelderingspercentages, de aantallen aan te houden verdachten en aan te houden groeperingen. Zoals gesteld zullen hierover in het volgende Beleidsplan Nederlandse Politie duidelijke afspraken moeten worden gemaakt.
De hiervoor genoemde maatregelen zullen hun weerslag moeten krijgen in de veiligheidseffecten. Dit gaat niet van vandaag op morgen. Zo vertaalt een sterkte-uitbreiding zich pas na verloop van jaren in de ontwikkeling van de veiligheid. De eerste voorzichtige signalen zijn er echter wel al. Zo blijkt uit de cijfers van de Politiemonitor Bevolking (1997–2001) met betrekking tot het feitelijk slachtofferschap dat deze de laatste jaren gestabiliseerd zijn (en iets gedaald). Hieruit blijkt ook dat de onveiligheidsgevoelens duidelijk afgenomen zijn; het aantal Nederlanders dat zich vaak onveilig voelt, is met een kleine 10% afgenomen en ruim 70% voelt zich nooit onveilig. Voorts wordt een aantal vermogensdelicten (met name woninginbraak) minder als een probleem in de eigen woonomgeving ervaren. Met betrekking tot de slachtoffercijfers blijkt, dat de Nederlandse bevolking minder dan enkele jaren geleden slachtoffer is geworden van vermogensdelicten, zoals (poging tot) inbraak in de woning en fietsdiefstal. Daarnaast is de stijgende trend bij slachtofferschap van geweldsdelicten tot staan gebracht.
De rapportages Politiemonitor Bevolking laten ook een aantal aspecten zien die veel verdere aandacht vragen. Zo zien veel Nederlanders de politie minder dan eens per week in de eigen woonomgeving. Ook het oordeel over de alertheid waarmee de politie reageert op hulpverzoeken en problemen in de woonomgeving vraagt nadrukkelijk om actie. Het gevoel van onveiligheid – zeker ook in grote steden – blijft een punt van grote zorg.
In de afgelopen jaren zijn de middelen vergroot en zijn de instrumenten op rijksniveau geschapen om sturing te geven aan de verdere resultaatgerichtheid. Ook de aanpak (recherche en gebiedsgebonden politiezorg), de inzet (capaciteitsmanagement en doelmatigheid) en de kwaliteit (onderwijs) zijn versterkt. En verdere versterking is mogelijk en nodig. De fundamenten daarvoor zijn gelegd, opdat de bescheiden positieve ontwikkelingen in de feitelijke onveiligheid, verder kunnen worden versterkt. De voornemens met betrekking tot integrale veiligheid en veiligheidsregio's, de verdere sterktegroei en de inrichting van de landelijke recherche moeten hieraan bijdragen. Dit alles moet de politie ondersteunen in haar streven haar prestatieniveau continu te verbeteren, om zodoende een hoger niveau van veiligheid in Nederland te bereiken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26345-79.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.