Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26345 nr. 38 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26345 nr. 38 |
Vastgesteld 2 augustus 2000
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 en de vaste commissie voor Justitie2 hebben op 28 juni 2000 overleg gevoerd met minister De Vries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en minister Korthals van Justitie over:
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 31 maart 2000 inzake landelijke politiebrief 2001 (BZK 00–375);
– de brief van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie d.d. 4 april 2000 inzake integraal veiligheidsprogramma/particuliere beveiligingsorganisaties (26 604, nr. 7);
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie over de rapportage «Bevindingen landelijke beleids- en beheerscyclus» (26 345, nr. 34).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
De heer Van Heemst (PvdA) stond stil bij de gezamenlijke brief van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie d.d. 19 mei 2000 over de rapportage «bevindingen landelijke beleids- en beheerscyclus». Hij stelde dat er een omslag gaande is. Na een periode waarin vooral gestuurd is op afstand, van 1994 tot 1998, is in deze regeerperiode begonnen met een meer actieve bemoeienis met het politiebestel en de politiezorg. Dit heeft onder andere geresulteerd in afspraken in het regeerakkoord om als landelijke overheid op basis van een integraal veiligheidsplan en een beleidsplan Nederlandse politie impulsen te geven aan de politiekorpsen in Nederland, bijvoorbeeld op het punt van prioriteitsstelling. De prioriteiten die toen zijn geformuleerd en die kamerbreed zijn ondersteund betreffen jeugdcriminaliteit, geweld op straat, zware criminaliteit en verkeersveiligheid en milieu. Later is nog een motie ingediend door de fracties van PvdA, D66 en GroenLinks, die een nipte Kamermeerderheid kreeg, waarmee het thema «geweld in huiselijke kring» aan het beleidsplan Nederlandse politie is toegevoegd. Het inhoud geven aan die overheidsbemoeienis kan leiden tot bureaucratie. Dat moet voorkomen worden. De komende jaren zal op een zo sober en effectief mogelijke wijze inhoud gegeven moeten worden aan de mate waarin de landelijke overheid de politieregio's kan beïnvloeden. De ministers beschikken daartoe over verschillende instrumenten, variërend van overleg tot financiële bevoegdheden. Kunnen de bewindslieden aangeven wat het rendement is van al die inspanningen van directe en indirecte beïnvloeding? Is het mogelijk om aan het eind van deze regeerperiode aan te geven wat daarmee de ervaringen zijn, zodat de Kamer kan beoordelen of die beïnvloeding sober en effectief verloopt?
Regionale korpsen hebben redelijk recht gedaan aan de genoemde landelijke prioriteiten. Dat komt doordat veel van die landelijke prioriteiten in nauw overleg met de regio's zijn geformuleerd. Op een aantal punten is nadere actie geboden. Ten eerste verdient het waarborgen van het jeugdspecialisme op de verschillende niveaus binnen de regiokorpsen nog aandacht. Ten tweede moet er een inventarisatie worden gemaakt van de lopende initiatieven over geweld in huiselijke kring. Wanneer is die inventarisatie gereed? Wat wordt er met die gegevens gedaan? Ten derde is een zorgelijke ontwikkeling dat bij zware criminaliteit meestal een probleemanalyse ontbreekt, evenals harde gegevens over de aard en de omvang van die problematiek. Het is zaak om dat euvel met spoed te verhelpen.
Het was de heer Van Heemst niet geheel duidelijk op welke wijze de landelijke politiebrief 2001 is afgestemd op de begrotingscyclus van Binnenlandse Zaken, ook in het kader van de informatie die de Kamer van de minister wil hebben in de jaarverslagen. Krijgt de minister van de politie alle inhoudelijke informatie die nodig is om overleg te kunnen voeren over uitbreiding van de politiesterkte? Ook speelt hierbij de vraag of aantoonbaar sprake is van een omzetting van politiewerk achter het bureau naar politiewerk op straat. Weten alle politiekorpsen welke definities gehanteerd worden als het gaat om het uitvoerende, zichtbare, merkbare politiewerk? In het kader van het regeerakkoord is afgesproken om een omzetting tot een aantal van 2000 mensen te realiseren in deze kabinetsperiode.
Op het punt van de particuliere beveiliging merkte hij op dat bij de behandeling van het integraal veiligheidsplan (IVP) gebleken is dat een brede Kamermeerderheid, exclusief de VVD, vindt dat in het Integraal veiligheidsplan de deur te ver open wordt gezet voor de particuliere beveiliging in de publieke ruimte. Dat werd onder andere geïllustreerd aan de hand van het voornemen om de piekbelasting van de Nederlandse politie gedeeltelijk door de particuliere beveiliging te laten opvangen. Dat debat is geëindigd met de afspraak met de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken om een inventarisatie aan de Kamer te sturen, waaruit blijkt welke arrangementen er op dat vlak getroffen zijn in Nederland. Daarbij werd ook gevraagd of die bestaande arrangementen in de knel dreigen te komen als de Kamer vasthoudt aan haar stringente benadering. Dat heeft een stuk aan de Kamer opgeleverd, op basis waarvan een goede beoordeling van die arrangementen niet mogelijk is. Zowel het Nederlandse Politie-instituut als de VNG stellen dat deze nadere brief op z'n minst niet waterdicht is, in die zin dat de twee betrokken ministers geen scherpe scheidslijn trekken tussen het particuliere domein en het publieke domein. Daarmee zetten zij de deur op een kier voor een verdergaande en ongewenste inschakeling van dergelijke organisaties. De zorg voor veiligheid in het publieke domein is een overheidstaak. Hij overwoog op dit punt naar aanleiding van dit algemeen overleg in een motie de opvattingen van de fractie van de PvdA vast te leggen.
De heer Nicolaï (VVD) zag graag bevestigd dat de prioriteiten, bepaald in het kader van het beleidsplan Nederlands politie, vaststaan voor de komende vijf jaar en dat daar niets meer aan toegevoegd wordt en dat de Landelijke politiebrief 2001 een uitwerking is van dat plan. Het mag niet gezien worden als een aanvulling, zoals soms gebeurt.
Het kabinet wil dat Nederland veiliger wordt. Daarover zal tweejaarlijks integraal worden gerapporteerd en meer gericht op de prioriteiten is er het informatiemodel Nederlandse politie. Om een en ander te kunnen meten, zijn gegevens van de regio's nodig. In een aantal gevallen is in de verschillende regio's de probleemanalyse echter onvoldoende. Wanneer zal dit in orde zijn? Bij sommige prioriteiten wordt aangegeven wat men wil bereiken, bijvoorbeeld als het gaat om verkeersveiligheid. Bij een aantal andere, minstens zo belangrijke prioriteiten is dit niet gedaan, bijvoorbeeld niet bij jeugdcriminaliteit, geweld op straat en de zware georganiseerde criminaliteit. Waarom is dit niet gebeurd? Kan er een indicatie gegeven worden van de aangiftebereidheid bij geweld op straat?
De heer Nicolaï wilde weten of in de jaarverantwoording over 2000 te verwachten is dat er duidelijkheid gegeven wordt over de verdeling van het aantal surveillanten, het aantal straatagenten en het aantal agenten dat bureauwerk doet. In de Landelijke politiebrief wordt hiervoor geen duidelijke definitie gegeven. Is er überhaupt een mogelijkheid om vast te stellen of het voornemen van het kabinet om een verschuiving te laten plaatsvinden van 2000 agenten van bureau naar straat in deze kabinetsperiode wordt uitgevoerd?
De financiële posities van de verschillende regio's zijn op dit moment moeilijk vergelijkbaar. Wanneer is daar meer inzicht in? Er bestaat onduidelijkheid over of de regio's in moeten teren op eigen vermogen. Dat is een kwestie van realistischer begroten. Wanneer zal dat op orde zijn?
Wat de particuliere beveiliging betreft zag de heer Nicolaï geen probleem. Particuliere beveiligers mogen niets meer dan welke willekeurige Nederlander dan ook. Zij hebben niet meer bevoegdheden, zijn niet bewapend. Zij hebben een waarschuwende taak. Zij mogen wel staande houden wanneer zij iemand op heterdaad betrappen, maar dat mag iedere Nederlander. Als aan de voorwaarden dat zij geen bijzondere bevoegdheden hebben en dat zij geen wapens mogen dragen wordt voldaan, is er niets aan de hand. Het feit dat het publiek-private domein niet helder af te bakenen is, zag de heer Nicolaï ook niet als een probleem. Het is juist fijn als mensen voor elkaar opletten en dat daarover afspraken met de politie worden gemaakt. Een harde voorwaarde in dit verband is wel dat er altijd sprake moet zijn van een regisserende rol van politie en gemeente. Hij zag in Nederland geen Amerikaanse toestanden ontstaan. In Nederland is er minder sprake van de inzet van particuliere beveiliging dan in veel andere beschaafde landen. Er dreigen eerder Deense toestanden, wanneer Nederland hierin nog een stapje verdergaat, dan Amerikaanse. Hij vreesde niet voor een tweedeling in de maatschappij. Belangrijk is dat particuliere beveiliging altijd aanvullend moet zijn. Het komt niet in de plaats van het handhaven van de openbare orde. Daar is het openbaar gezag voor. Openbare orde is niet te koop.
De heer Rietkerk (CDA) complimenteerde de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met het besluit over een betere rechtspositie voor de vrijwilligers, dat inmiddels in de Staatscourant is gepubliceerd. Is de landelijke vereniging nu ook tevreden? Hij vroeg aandacht voor het belonen van de bovenmatige inzet van vrijwilligers bij grote evenementen.
Wat de particuliere beveiligingsorganisaties betreft memoreerde hij dat van de kant van het kabinet is toegezegd om de visie op publiek-privaat op het gebied van veiligheid breed weer te geven. Hij vond het jammer dat de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Mans over het doorberekenen van politiekosten niet voorligt, omdat dit ook aansluit op de discussie over de publiek-private visie. Wanneer kan de Kamer die reactie verwachten? Er ligt ook geen visie voor van kabinetszijde als het gaat om het vraagstuk van de publieke taken en de private taken.
De heer Rietkerk gaf aan dat zijn fractie het principe «nee, tenzij» huldigt als het gaat om de inzet van particuliere beveiligingsorganisaties. Openbare orde is niet te koop. Dat betekent dat het geweldsmonopolie bij de politie blijft. Alle taken waarvoor een politiediploma nodig is en een wapen vereist is, kunnen niet door particuliere organisaties worden uitgevoerd. Echter, het is wel een gegeven dat iedere burger een verantwoordelijkheid heeft voor het veiliger maken van de samenleving. Het Integraal veiligheidsprogramma geeft hier invulling aan. In het IVP staat echter ook dat bij sommige piekmomenten de gemeentes meer toezicht nodig zullen hebben dan door de politie en toezichthouders kan worden gegeven en dat is dan de enige reden voor het inschakelen van particuliere organisaties. Die reden is discutabel. De piek mag nooit een reden zijn voor de principiële discussie over de inzet van particuliere beveiligers. Daarmee suggereert de regering dat particuliere organisaties de reguliere politie kunnen vervangen en dat mag nooit het geval zijn. Particuliere organisaties kunnen wel een bijdrage leveren aan een veiliger samenleving. In het private domein is dat geen punt van discussie, maar in het grijze gebied «semi-publiek/semi-privaat» is dat wel het geval. Hij kon zich wel voorstellen dat de particuliere beveiliging toezicht houdt op een semi-publiek/semi-privaat gebied als een bedrijventerrein of bij «horeca voor de deur», maar dan wel onder operationele regie van de politie en onder bestuurlijke verantwoordelijkheid van de gemeente. Particuliere opdrachtgevers kunnen prima als aanvullend toezichthoudend orgaan functioneren. Er zijn al diverse samenwerkingsverbanden bekend. Deze particuliere beveiligers mogen dus geen geweldsbevoegdheid, geen opsporingsbevoegdheid en geen bevoegdheid tot het dragen van een wapen hebben. Een probleem is wel dat er verwarring bij de burger kan ontstaan doordat er verschillende uniformen worden gedragen. Hoe wil de minister dat stroomlijnen? De heer Rietkerk vroeg om een lijst van gemeentes die zelf particuliere beveiliging inhuren met daarbij vermelding of voldaan is aan alle voorwaarden die in de brief van 4 april 2000 zijn genoemd.
De heer Rietkerk ondersteunde de «verbeterslag» die de landelijke politiebrief 2001 voorstaat. Er wordt echter te gemakkelijk van uitgegaan dat dit geen extra bureaucratische last zal geven. Hij vroeg de minister voor de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken een actuelere versie te geven van de actiepunten uit het beleidsplan Nederlandse politie en het IVP.
Op onderdelen geeft de landelijke politiebrief voortgang aan. Er zijn kwalitatieve investeringen nodig, bijvoorbeeld voor versterking van het politieonderwijs. Als het gaat om geweld op straat/huiselijk geweld wordt een aantal instrumenten onvoldoende opgepakt in de politiebrief. Bij de behandeling van de Wet wapens en munitie heeft de minister van Justitie geconstateerd dat er een wetsvoorstel moet komen over preventief fouilleren. Ziet de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het belang van een snelle wetgevingsprocedure in dezen in? Is hij bereid te kijken naar het initiatiefwetsvoorstel van de heer Van de Camp over preventief fouilleren, waarvan bepaalde elementen in overleg met de heer Van de Camp gebruikt kunnen worden.
De heer Rietkerk had grote zorgen over het beleid inzake de zware criminaliteit. Een probleemanalyse ontbreekt in de brief van de bewindslieden. Ook worden aard en omvang niet aangeduid. Hij verzocht om meer informatie op dit terrein. In dit verband moet ook gedacht worden aan de ICT-informatiehuishouding, waarvoor standaardisering nodig is.
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66) constateerde dat zij de algemene uitgangspunten in de brief van 4 april van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie over het Integraal veiligheidsprogramma kan onderschrijven. Handhaving van de openbare orde is een algemene integrale politietaak en mag niet te koop zijn. Van die politietaak maakt ook deel uit de surveillance in het publieke domein. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van toezichthouders die een «oog en oor» voor de politie zijn en die geen bevoegdheid hebben tot het gebruik van geweld. Er is sprake van een grijs gebied tussen het private domein en het publieke domein. Uit de brief van 4 april komt niet duidelijk naar voren wie daar toezicht mag houden. Zij kreeg de indruk dat het voor het kabinet niet uitmaakt of dat toezicht gehouden wordt door publieke toezichthouders of door private toezichthouders. Daar zou wel een duidelijk onderscheid gemaakt moeten worden. Zij noemde in dit verband het voorbeeld van de inzet van private beveiligingsorganisaties door de gemeente Enkhuizen en in de Gooi- en Vechtstreek, waarbij deze organisaties opsporingsactiviteiten mochten ontwikkelen. Het kabinet ging daarmee akkoord, omdat het slechts op beperkte schaal gebeurde. Uitgangspunt moet echter zijn dat toezicht dat wordt uitgeoefend door particuliere beveiligingsorganisaties alleen aanvullend op de politietaak mag geschieden en niet ter vervanging. Politiegelden mogen niet worden gebruikt voor de inzet van beveiligingsorganisaties. Zij verzocht om meer duidelijkheid op dit punt.
In de brief wordt geen aandacht besteed aan de neveneffecten van inschakeling van de particuliere beveiliging voor toezicht in het publieke domein. Die neveneffecten zijn niet onbeduidend. Er blijkt een verschil in beloning te zijn tussen publieke toezichthouders en private toezichthouders. Particuliere beveiliging is flexibeler inzetbaar en dat is een voordeel. Daarentegen zijn particuliere beveiligers niet gebonden aan de strenge Melkerteisen die gesteld worden in de private sector. Mevrouw Scheltema vond dat de publieke toezichthouders op een gelijk niveau gebracht moeten worden met de private toezichthouders. Het moeten reële banen zijn, zodat in het publieke domein gewerkt kan worden met publieke toezichthouders. Vooropstaat dat de politiesterkte op peil moet worden gebracht en dat voor het publieke toezicht reguliere banen gecreëerd worden, met een CAO en doorgroeimogelijkheden. Dan zal er minder behoefte bestaan aan de inzet van particuliere beveiligers. Er bestaat dan ook minder kans op wildgroei. Zij vond het in dit kader merkwaardig dat er nog steeds geen reactie is op het rapport-Mans met betrekking tot de doorberekening van politiekosten.
Mevrouw Scheltema merkte op dat het haar zorgen baart dat de korpsen zoveel tijd moeten steken in de planning en de verslaglegging in het kader van de rapportage «bevindingen landelijke beleids- en beheerscyclus». Waarom moet er een tussentijdse rapportage na acht maanden plaatsvinden? Hangt dat samen met de nieuwe verantwoordingscyclus? Zou dat niet beter op elkaar moeten worden afgestemd?
Belangrijk is dat er meetbare doelstellingen en streefwaarden zijn afgesproken in het kader van de landelijke politiebrief 2001. Dat maakt het mogelijk om op termijn te beoordelen of de maatregelen werken. Voor een aantal beleidsprioriteiten is het nog niet mogelijk om dergelijke doelstellingen af te spreken, onder andere bij «jeugdcriminaliteit», «geweld op straat», «aanpak georganiseerde criminaliteit» en «milieu». Wanneer is dat wel mogelijk?
Mevrouw Scheltema had de indruk dat de zware georganiseerde criminaliteit bij de regio's een onderschoven kind is. Is het wel verstandig om activiteiten die nodig zijn om de zware georganiseerde criminaliteit te bestrijden te verdelen over verschillende regionale beleidsplannen? Zou dat niet beter centraal geregeld kunnen worden? Het is toch een zaak van de kernteams? Zij vond het zorgelijk dat de slachtofferzorg en de zorg voor het milieu zo achterblijven.
Zij wees tot slot op de gebrekkige flexibiliteit van de politie en meende dat er iets gedaan moet worden aan de arbeidstijden.
De heer Rabbae (GroenLinks) vroeg waarom de mensensmokkel niet meegenomen is in de beleidsprioriteiten van de regio's. Is dit een zaak die voorbehouden is aan de kernteams?
Hij had begrepen dat de zware georganiseerde criminaliteit geregionaliseerd wordt. Waarom moet het twee jaar duren voordat men tot uitvoering van de maatregelen komt? Er is toch al voldoende onderzoek gedaan op dit punt in Nederland?
Vervolgens ging hij in op de diversiteit van het personeelsbestand bij de politie binnen de regio's. Het is triest om te constateren dat na zoveel pogingen in de goede richting vrouwen en allochtonen zo weinig houvast hebben binnen de regio's. Hoe komt dit?
Hij was absoluut tegen privatisering van de rechtsstaat en dus ook tegen samenwerking met particuliere beveiligingsorganisaties. Hij begreep niet dat sommigen vinden dat de CID's en particuliere beveiligingsorganisaties informatie mogen uitwisselen. Het is beter om de Melkertbanen beter toe te rusten om onder verantwoordelijkheid en regie van de politie het publieke domein te laten bewaken.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties memoreerde dat hij eerder had toegezegd dat overleg zal worden gevoerd met de korpsbeheerders over het personeelsbeleid gericht op vrouwen en allochtonen. Dat gesprek zal op 1 juli plaatsvinden. Ook in commissieverband verdient dit punt nadere aandacht. Na de zomer zal hierover, wellicht in het kader van het gezamenlijk overleg, aan de hand van een aantal thema's onderzocht worden of er bepaalde aanpakken mogelijk zijn die de gemeenschappelijke zorg onderstrepen.
De werking van de landelijke beleids- en beheerscyclus is een belangrijk onderwerp. Alle partijen moeten daar nog mee leren omgaan. De eerste ronde heeft geleerd dat het een goed instrument is, waarmee wordt gerespecteerd wat is afgesproken over het politiestelsel. Het maakt een goede cohesie mogelijk binnen het politiestelsel. Tegelijkertijd moet vastgesteld worden dat er nog wel wat verdieping mogelijk is. Er zal nog een kwaliteitsslag gemaakt moeten worden om alle betrokkenen tevreden te stellen. Het politiestelsel moet als één geheel functioneren. Het decentrale niveau kan alleen maar goed functioneren als men daar een goed begrip heeft voor wat centraal nodig is en op het centrale niveau moet men voorzichtigheid betrachten om het decentrale niveau niet aan te tasten.
Wat de begrotingsvoorbereiding betreft merkte de minister op dat er nog verbeteringen mogelijk zijn. De budgettaire kaders die opgenomen zijn in de Rijksbegroting en de kaders die zijn opgenomen in de Landelijke politiebrief zijn op elkaar afgestemd. Ook is de informatiebehoefte op elkaar afgestemd. Knelpunt is dat de regionale resultaten niet tijdig genoeg bekend zijn. Het lukt niet om die gegevens voor de discussie in mei in de Kamer ter beschikking te krijgen. Dit punt heeft alle aandacht. De minister hoopte dat daarin verbetering zal optreden in de volgende begrotingsronde. Hij zegde toe naast elkaar te zetten in hoeverre de plannings- en verantwoordingscyclus bij de politie zo goed mogelijk kan aansluiten op de begrotingscyclus bij Binnenlandse Zaken, omdat het één momenteel nog niet goed spoort met het ander. Het zal helpen meer zicht te krijgen op de momenten waarop het zinnig is met elkaar over bepaalde zaken te spreken.
De minister beloofde, conform een eerdere toezegging bij de financiële verantwoording, de Kamer een brief te sturen over de feitelijke personeelssterkte bij de politie per 1 juli, waarbij zaken als de agent/surveillantverhouding en de bureau/straatverhouding aan de orde zullen zijn. In lijn met het regeerakkoord moeten de politiekorpsen landelijk circa 2000 arbeidsplaatsen omzetten ten behoeve van het directe en het indirecte executieve politiewerk. Daarvoor is een afstemmingsoverleg doelmatigheid opgericht, waarin de regio's en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vertegenwoordigd zijn. Daar heeft men het in kaart brengen van de huidige situatie opgepakt en een meetinstrument ontwikkeld, dat ook de goedkeuring van de Raad van hoofdcommissarissen heeft gekregen en dat gebruikt zal worden door de korpsen in de beleids- en beheerscyclus. De minister verwachtte na de zomer de eerste voorlopige resultaten daarvan. Aan de hand daarvan kan de Kamer in het najaar ingelicht worden over de definitieve uitkomsten van het doelmatigheidsonderzoek.
Over de politietaak in het publieke domein is aan de Kamer een nadere brief gestuurd d.d. 19 mei 2000, waarin helder uiteengezet wordt wat deze taak precies inhoudt. Iedereen zal het erover eens zijn dat de zorg voor veiligheid een zaak is voor de gehele samenleving. Daarnaast heeft de overheid een apparaat tot haar beschikking om voor handhaving van de openbare orde te zorgen, met een geweldsmonopolie. De politie is het instrument van de overheid om ervoor te zorgen dat de veiligheid en de openbare orde gehandhaafd worden. Daar kan geen twijfel over bestaan. Tegelijkertijd bestaat er in de private sfeer behoefte aan beveiliging, waaraan door private beveiligingsorganisaties tegemoetgekomen kan worden. Daartussen is er een grijs gebied, waarbij het de vraag is of ook particuliere beveiligingsdiensten een rol kunnen spelen. Gedacht kan dan worden aan toezicht bij braderieën of bij gemeentelijke jachthavens. Dan moet de afbakening in ieder geval zo duidelijk zijn door het formuleren van bepaalde randvoorwaarden dat iedereen weet dat de politie het monopolie heeft als het gaat om het handhaven van de openbare orde en de zorg voor veiligheid en dat niemand die taak kan overnemen. Dat gebied zal nooit betreden kunnen worden door particuliere beveiligingsorganisaties. Gemeentes moeten echter wel de ruimte hebben om voor ondersteunende taken, zoals toezicht in het publieke domein, particuliere beveiligingsorganisaties in te huren. Duidelijk moet zijn dat dergelijke diensten in ieder geval nooit uit het politiebudget gefinancierd mogen worden. Politiebudgetten zijn bedoeld om de politietaken te financieren en niet om allerlei hand- en spandiensten te financieren. In het IVP is gesproken over het inschakelen van dergelijke organisaties bij piekmomenten. Dat vond de minister een ongelukkige aanduiding, omdat daarmee wordt gesuggereerd dat de politie zijn taak niet meer aankan en dan particulieren inschakelt om een deel van de politietaak over te nemen. Daar kan echter geen sprake van zijn en de minister hoopte dan ook dat dit misverstand hiermee uit de weg geruimd is. Als er publieke taken moeten worden uitgevoerd, ligt het voor de hand dat deze uitgevoerd worden door mensen uit de publieke dienst. De minister stelde met nadruk dat er geen uitwisseling van CID-informatie mag plaatsvinden tussen politie en particuliere beveiligers.
De minister zei tot slot dat hij tot zijn genoegen kan melden dat er eerder die dag met de samenwerkende centrales van overheidspersoneel na spannende onderhandelingen overeenstemming is bereikt over een CAO voor 116 000 ambtenaren.
De minister van Justitie stelde dat de vijf landelijke beleidsthema's die zijn geformuleerd in het BNP uiteraard een aantal subthema's omvatten. Mensensmokkel valt bijvoorbeeld onder de zware georganiseerde criminaliteit en huiselijk geweld valt onder het thema geweld. Momenteel wordt veel aandacht besteed aan maatregelen om mensensmokkel tegen te gaan.
De minister meldde wat het jeugdspecialisme binnen de regio's betreft dat bij de reorganisatie in 1993 niet alle jeugdspecialisten zijn komen te vervallen, maar dat dit specialisme in sommige districten en regio's wel weggereorganiseerd is. Alle politieregio's beschikken over specialisten in de zin van politiefunctionarissen die in meer of mindere mate zijn vrijgesteld voor de behandeling van jeugdzaken. In het rapport Visie op de politiële jeugdzorg wordt eraan gewerkt om te komen tot meer deskundigheid op het gebied van de jeugdzorg. Dat betekent dat er deskundigheid moet zijn op districtsniveau, op wijkniveau en op regioniveau en dat er een beleidsfunctie jeugdzorg gecreëerd moet worden op regioniveau. Er zal zelfs een portefeuillehouder jeugd op strategisch niveau moeten komen. Er wordt dus over de gehele linie aan gewerkt, maar het is natuurlijk niet van de ene dag op de andere verwezenlijkt.
De minister benadrukte dat er de nodige onderlinge afstemming is tussen de regio's als het gaat om zware georganiseerde criminaliteit. Echter, gelet op de aard van deze vorm van criminaliteit gebeurt dit veelal bovenregionaal. Een probleem hierbij is dat in de verantwoording nauwelijks zichtbaar wordt gemaakt in welke mate korpsen bijdragen leveren aan de samenwerking. Hun is gevraagd om dat in de nabije toekomst wel te doen. Bovendien zijn er informatieplatforms opgericht, waar informatie wordt verzameld inzake de zware georganiseerde criminaliteit die betrekking heeft op de regio's waarvan het kernteam het samenwerkingsverband vormt. Daarnaast verzamelen de informatieplatforms uit geheel Nederland de informatie die betrekking heeft op aandachtsgebieden van dat betreffende kernteam. De minister wees erop dat er een totale omslag gaande is in de benaderingswijze, die meer resultaatgericht is.
De minister ging vervolgens in op vragen over de streefwaarden bij de gestelde prioriteiten. Nu wordt als doelstelling bijvoorbeeld gehanteerd «substantiële verlaging van de criminaliteit». Het is een goede zaak om streefwaarden te hanteren. Wel zal het enige tijd kosten om dit voor alle prioriteiten te laten gelden. Al vaker is ervoor gepleit om beter zichtbaar te maken wat de uitkomsten van de inzet van de politie zijn en hoe zich dat verhoudt tot het na te streven doel. Op dit moment wordt hard gewerkt aan de realisering van een informatiemodel waarmee de prestaties van de politie beter en kwantitatief zichtbaar kunnen worden gemaakt. In het convenant met de politie is afgesproken dat dit soort informatie ook opgenomen wordt in het budgetverdeelsysteem voor de politie, zodat de financiering in de toekomst mede gerelateerd zal zijn aan de prestaties die worden geleverd.
Hij deelde mede dat er op korte termijn een brief aan de Kamer wordt gestuurd over het preventief fouilleren en doorzoeken van auto's en dergelijke. Daarbij zal ook het initiatiefwetsvoorstel van de heer Van de Camp in beschouwing worden genomen. De heer Van de Camp heeft duidelijk de bereidheid uitgesproken om hierover met de regering te praten.
In de meeste regio's is de slachtofferzorg goed op gang gekomen. Dit moet echter wel geconsolideerd worden. Op 1 juni 2000 is er een eindevaluatie gestart van de implementatie van de regelgeving-Terwee. Van de evaluatie maakt een landelijke tevredenheidsenquête deel uit. Het eindrapport hierover zal in december 2000 verschijnen. Dat zal inzicht verschaffen in de stand van zaken met betrekking tot slachtofferzorg in de politieregio's. Het onderzoek bestaat uit twee delen, te weten in de eerste plaats een uitgebreide tevredenheidsenquête onder slachtoffers, waarbij anders dan in de vorige enquête ook slachtoffers geënquêteerd worden wier zaak niet is opgelost of wier zaak niet is doorgezonden naar het openbaar ministerie en in de tweede plaats een enquête onder de uitvoerders van de regelgeving-Terwee, waaronder de politie. Het doel is onder meer om zoveel mogelijk gegevens te verzamelen, mede op basis van de meetmethode slachtofferzorg. Geconstateerd kan worden dat er bij de politie een ontwikkeling gaande is om dat goed tot stand te brengen. De minister had de indruk dat het langzaam maar zeker beter gaat lopen.
De heer Van Heemst (PvdA) had de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gevraagd om een evaluatie van de toereikendheid van de sturings- en beïnvloedingsinstrumenten van de landelijke overheid aan het einde van deze kabinetsperiode. Daar is de minister nog niet op ingegaan.
Hij vond de discussie over de particuliere beveiliging wel verhelderend, maar niet in alle opzichten bevredigend. De minister heeft geen duidelijke markering aangegeven van het gebied waarbinnen particuliere organisaties kunnen opereren. Het gaat hierbij om de vraag of gemeentes de ruimte moeten hebben om voor het toezicht in de publieke ruimte particuliere beveiliging in te huren. De heer Van Heemst vond dat het toezicht binnen het publieke domein exclusief plaats hoort te vinden via de inzet van politie en hij deelde mede hierover plenair een motie in te dienen.
De reactie van de minister van Justitie op een aantal bevindingen in de beoordelingsbrief inzake het jeugdspecialisme, zware criminaliteit en de positie van het slachtoffer is minder somber dan in zijn brief. De heer Van Heemst toonde zich verheugd met het vooruitzicht dat doorgenomen zal worden in welke mate de politiecyclus kan aansluiten op de begrotingscyclus bij Binnenlandse Zaken.
De heer Nicolaï (VVD) constateerde dat het probleem van het inzetten van particuliere beveiliging kleiner is geworden, omdat de meeste woordvoerders geen bezwaar hebben tegen het inschakelen door particulieren van deze organisaties. Het probleem ligt ook niet meer bij de piekbelasting, omdat van de kant van het kabinet verhelderd is dat deze organisaties geen vervangende politietaak vervullen. Het enige probleem is of de gemeentes zelf organisaties mogen inhuren, omdat zij het aantrekkelijk vinden om extra toezicht in te schakelen. De heer Nicolaï zag dit probleem niet. De zorg moet niet gericht zijn op het toezicht, maar op het handhaven van de openbare orde. Hij vond dat het kabinet hierover helder is. Aan alle randvoorwaarden is voldaan: alleen aanvullend toezicht, geen bevoegdheden en altijd regie bij politie en gemeente. Hij kon dan ook de motie van de heer Van Heemst niet ondersteunen.
De heer Rietkerk (CDA) was blij met de toelichting van de minister naar aanleiding van zijn vraag over de inzet van particuliere beveiliging bij piekbelasting. Daarmee is een misverstand weggenomen. Hij kon zich echter niet vinden in het antwoord van de minister over het inschakelen van particuliere beveiliging op publiek terrein, zoals een braderie. Er wordt dan iemand die een uniform draagt ingezet die geen bevoegdheid heeft als het gaat om het handhaven van de openbare orde. Dat leek hem geen goede zaak. Hij vond dat regionaal afgestemd dient te worden dat met politie en toezichthouders de publieke taak gerealiseerd kan worden en dat kan ook als er voldoende agenten zijn. Helaas is dat in een aantal plaatsen bij pieksituaties niet te regelen. Landelijk gezien is dat echter beheersmatig wel te regelen en dat gaat voor. Bovendien vond hij dat er nu al te veel verschillende uniformen rondlopen in het publieke domein en dat dit tot verwarring leidt bij de burger.
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66) vond het verheugend dat het probleem van de inzet van particuliere beveiliging tot een «hapklare brok» is teruggebracht. Toch meende zij dat het inhuren van particuliere beveiliging bij de bewaking van publiek domein te ver gaat. Als de politie het alleen niet af kan en daar toezichthouders bij nodig heeft, dan kan men de publieke toezichthouders, zoals stadswachten, inschakelen. Zij vond dat in het kabinetsstandpunt de publieke toezichthouders te veel op één lijn worden gezet met de private toezichthouders.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelde naar aanleiding van de vraag of gemeentes particuliere beveiliging mogen inhuren dat dit in veel gevallen al gebeurt. Gemeentes schakelen al regelmatig particulieren in voor het bewaken van gebouwen. Zou dat dan niet in andere situaties mogen? Waarom zou een gemeente voor toezicht niet particuliere beveiliging mogen inschakelen als er niet iets politioneels aan de orde is? Inzet van politie is altijd duurder. Overigens is het moeilijk om het publieke domein scherp af te bakenen. Uiteraard is het belangrijk om randvoorwaarden te formuleren waaraan moet worden voldaan en duidelijk moet blijven dat de taak van de politie nooit overgenomen mag worden. Dan is de politie er alleen maar bij gebaat dat particulieren of eigenaren een additionele verantwoordelijkheid nemen voor het toezicht.
Hij was het ermee eens dat er een duidelijk onderscheid moet zijn in de uniformen die particuliere beveiligers dragen. Het moeten natuurlijk niet semi-politieuniformen worden. In ieder geval mag men nooit politie-uniformen dragen. De burger moet duidelijk weten wie tot de politie behoort en wie niet.
Op de vraag of aan het eind van de kabinetsperiode de balans kan worden opgemaakt van de toereikendheid van de sturings- en beïnvloedingsmogelijkheden van de landelijke overheid stelde de minister dat hij daar wel voor voelt. Hij stelde voor in het kader van het wetsvoorstel bestel en balans, dat nog voorgelegd moet worden aan de Raad van State, na te gaan wat een goed evaluatiemoment is. Hij vond het nu nog te vroeg om dat moment vast te stellen.
Samenstelling: Leden: Schutte (RPF/GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Hoekema (D66), Dankers (CDA), O. P. G. Vos (VVD), Rehwinkel (PvdA), Wagenaar (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Boer (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD) en De Swart (VVD).
Plv. leden: Rouvoet (RPF/GPV), Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Van Wijmen (CDA), Ravestein (D66), Augusteijn-Esser (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Cherribi (VVD), Gortzak (PvdA), Dittrich (D66), Wijn (CDA), Van den Doel (VVD), Van Oven (PvdA), Apostolou (PvdA), Cornielje (VVD), Kuijper (PvdA), Mosterd (CDA), Eurlings (CDA), Van Gent (GroenLinks ), Poppe (SP), Belinfante (PvdA), Essers (VVD) en Nicolaï (VVD).
Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Rouvoet (RPF/GPV), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA),Kamp (VVD), Dittrich (D66), ondervoorzitter, O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Weekers (VVD), Wijn (CDA), Van der Staaij (SGP), Ross-van Dorp (CDA), Patijn (VVD), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD) en Halsema (GroenLinks).
Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Arib (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Schutte (RPF/GPV), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA),Passtoors (VVD), Hoekema (D66), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), De Vries (VVD), Eurlings (CDA), Van Walsem (D66), Buijs (CDA), Rijpstra (VVD), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD) en Oedayraj Singh Varma (GroenLinks).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26345-38.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.