26 343
Wijziging van de Tracéwet (eerste tranche)

nr. 10
DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 17 november 1999

Het wetsvoorstel wordt gewijzigd als volgt:

Artikel I, onderdeel G, komt te luiden:

G

Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid, eerste volzin, komt te luiden:

1. Indien Onze Minister in de bij de toepassing van artikel 12, derde lid, naar voren gebrachte zienswijzen of ingebrachte bedenkingen dan wel in het ingevolge artikel 13 door provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten gegeven oordeel aanleiding vindt zijn voorkeur voor het verloop en de geografische omvang van een aan te leggen of te wijzigen hoofdweg, landelijke railweg of hoofdvaarweg te wijzigen, bepaalt hij in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer uiterlijk binnen twaalf weken na het verstrijken van de in artikel 13 bedoelde termijn zijn gewijzigde voorkeur en werkt hij deze eveneens binnen de in dit lid bedoelde termijn van twaalf weken uit tot een gewijzigd ontwerp-tracébesluit.

2. In de derde volzin van het eerste lid wordt voorkeur voor een ander tracé vervangen door: gewijzigde voorkeur.

3. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Indien Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in andere dan de in het eerste lid bedoelde gevallen aanleiding vindt om een tracébesluit vast te stellen dat afwijkt van het ontwerp-tracébesluit dan wel, indien het eerste lid toepassing heeft gevonden, het gewijzigde ontwerp-tracébesluit, legt Onze Minister, alvorens het tracébesluit wordt vastgesteld, de onderdelen van het voorgenomen tracébesluit, voor zover deze afwijken van het ontwerp-tracébesluit dan wel het gewijzigde ontwerp-tracébesluit, gedurende twee weken ter inzage overeenkomstig artikel 7, eerste lid. Binnen de in de eerste volzin genoemde termijn kunnen schriftelijk bedenkingen worden ingebracht bij Onze Minister.

Toelichting

In onderdeel 3 van de memorie van toelichting, behorende bij het onderhavige wetsvoorstel, is een beschouwing opgenomen onder het opschrift »Van ontwerp-tracébesluit naar tracébesluit». Daar is de wenselijkheid uitgesproken om wettelijk wat meer ruimte te creëren om na het ontwerp-tracébesluit (OTB) een tracébesluit vast te stellen dat in zekere zin afwijkt van het OTB. Daarbij is gedoeld op de omstandigheid dat de naar aanleiding van het uitbrengen van het OTB ingekomen reacties van gemeenten, provincies en andere belanghebbenden op zich aanleiding geven om daaraan tegemoet te komen. De geldende wet bepaalt evenwel dat alsdan eerst een gewijzigd OTB in procedure moet worden gebracht. In deze context is niet gedoeld op wijziging op hoofdpunten van het uitgebrachte OTB. Indien het daar om gaat, dient ingevolge de wet eerst een gewijzigd OTB in procedure te worden gebracht.

Waar het wél om gaat, zijn op zich betrekkelijk kleine wijzigingen.

Het dilemma dat in de toelichting is geschetst is dat het inwilligen van die verlangens, ook indien de wijziging niet ingrijpend kan worden genoemd, volgens de geldende wet gepaard moet gaan met het ontwerpen van een aangepast OTB en met terinzagelegging daarvan. Zodanige nieuwe terinzageligging en inspraakprocedure veroorzaken evenwel veel vertraging.

Om die reden is in het wetsvoorstel artikel 15, eerste lid, aangepast.

Bij nader inzien is het wenselijk daarnaast te voorzien in wijziging van artikel 14. In dat artikel is kort gezegd bepaald dat een gewijzigd OTB dient te worden uitgebracht indien er aanleiding wordt gevonden om onder invloed van de inspraak-reacties op het OTB de voorkeur voor het tracé te wijzigen.

Bij een strikte uitleg van die bepaling kunnen zich problemen voordoen.

Het begrip tracé is in artikel 1, onder h, van de Tracéwet ruim gedefiniëerd. Het omvat mede de bijkomende infrastructurele voorzieningen en de landschappelijke en ecologische maatregelen. Uitgaande van die definitie zou artikel 14 met zich kunnen brengen dat ook in geval van het aanbrengen in het tracébesluit van betrekkelijk ondergeschikte wijzigingen ten opzichte van het OTB, steeds een gewijzigd OTB in procedure moet worden gebracht. Dit is echter niet beoogd. Het veroorzaakt oponthoud en kan zelfs een zinledige procedure betekenen in de gevallen waarin de wijziging nu juist ertoe strekt om tegemoet te komen aan bijvoorbeeld door een gemeente naar voren gebrachte verlangens en er geen derden-belanghebbenden zijn aan te wijzen die redelijkerwijs door de wijziging in hun belangen worden geschaad.

Teneinde hetgeen in de toelichting op dit punt is vermeld ook wettelijk buiten twijfel te stellen, is het bij nader inzien wenselijk ook artikel 14 aan te passen.

Voorgesteld wordt om de verplichting om eerst een gewijzigd OTB in procedure te brengen wettelijk te koppelen aan de gevallen waarin het tracébesluit op hoofdpunten afwijkt van het uitgebrachte OTB. Het gaat dan om een wijziging van het verloop en de geografische omvang van de aan te leggen of te wijzigen hoofdweg, landelijke railweg of hoofdvaarweg.

In alle andere gevallen is er geen wettelijke verplichting om steeds bij wijziging ten opzichte van het OTB een gewijzigd OTB uit te brengen. Niettemin kan daar onder omstandigheden aanleiding toe zijn uit een oogpunt van zorgvuldigheid. Gedacht kan worden aan de situatie waarin door een wijziging de positie van derden-belanghebbenden in het geding komt.

Tenslotte is een nieuw derde lid opgenomen. Dit lid strekt ertoe om daar waar niet de weg van een gewijzigd OTB wordt gekozen en de ministers toch voornemens zijn om wijziging te brengen na het OTB, zij eerst verplicht worden de desbetreffende onderdelen van het voorgenomen tracébesluit ter visie te leggen. Gedurende de termijn van tervisieligging is er gelegenheid te reageren op de voorgenomen te wijzigen onderdelen van het tracébesluit.

Op deze wijze wordt aangesloten bij hetgeen reeds in artikel 14a van het wetsvoorstel is opgenomen en wordt een extra-waarborg gecreëerd voor een zorgvuldige besluitvorming. Bij het vaststellen van het tracébesluit weten de betrokken ministers ook ten aanzien van de te wijzigen onderdelen precies waar zij aan toe zijn doordat zij kunnen beschikken over de reacties op de voorgenomen wijzigingen en kunnen zij eventueel onder invloed daarvan nog wijziging brengen in hun voornemens.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Naar boven